Eerste Goudse Librijecafé: op weg naar Librije2.0

Het heeft even geduurd, maar er begint nu schot te komen in de plannen om de Goudse Librije weer zichtbaar te maken op zijn oorspronkelijke plek, in de Sint-Janskerk van Gouda. Vlakbij de zolder waar deze stedelijke boekenverzameling eeuwenlang stond opgesteld, in de Van Beverninghkapel die vroeg gebruikt werd als toeristeningang, zal informatie gegeven worden over deze zo lang verborgen Goudse schat. In een speciaal voor deze plek ontworpen meubel worden afwisselend topstukken uit de collectie tentoongesteld. Het oude bord met de namen van de Librijemeesters krijgt ook een plek in deze ruimte.

De initiatiefgroep Goudse Librije heeft samen met de stichting Sint-Jan en de huidige collectiebeheerder (het Streekarchief Midden-Holland) de plannen ontwikkeld. Om aandacht op de Goudse boekenschat te vestigen zal ook vier keer per jaar een zogeheten Librijecafé worden georganiseerd. Belangstellenden kunnen daar luisteren naar lezingen over onderwerpen die te relateren zijn aan de Librije en de betreffende boeken ook inzien en aanraken. Op 4 oktober vond de eerste bijeenkomst plaats in de Chocoladefabriek, locatie van het Streekarchief. Uit andere steden met een eigen Librije (Edam, Enkuizen en Zutphen) gaven sprekers inzicht in de wijze waarop zij zich aan het publiek presenteerden, waar zij tegenaan liepen of goede ervaringen mee hebben, zodat Gouda hier zijn voordeel mee kan doen.

In het tweede deel van de middag konden bezoekers bij zeven tafels horen wat favoriete boeken van de ‘Librijemeesters’ (leden van de initiatiefgroep) zijn en deze ook zien. Marian Lambrechs toonde de Biblia Regina, de door Plantijn in Antwerpen gedrukte achtdelige koninklijke polyglotbijbel, Jan Willem Klein een van de wiegendrukken van de Goudse drukker Geraert Leeu, Petra Luijkx enkele kinderboeken uit de Goudse drukkerij van G.B. van Goor, Tom Hage een uniek exemplaar van de Rijmkroniek van Melis Stoke en Coretta Bakker het beroemde kruidenboek van Leonart Fuchs. Zelf mocht ik een van de zes delen van het bijbelcommentaar van Hugo Cardinalis tonen, oorspronkelijk uit de bibliotheek van de Collatiebroeders in Gouda, die na de Reformatie werden geconfisqueerd door de stad en opgenomen werden in de Librije. Daar werden ze in de tweede helft van de 17de eeuw afgestoten en geveild, om ongeveer 350 jaar later weer op te duiken in een klein kluisje in het Passionistenklooster van Haastrecht.

Liefhebbers van oude boeken, maar ook specialisten uit den lande, toonden zich zeer enthousiast. Het eerste café was daarmee een belangrijke eerste stap om de Goudse Librije uit de vergetelheid te ontrukken en weer in de schijnwerpers te zetten.

Een glas met een verhaal

De Goudse Glazen zijn een Godswonder. Nergens anders in Nederland is zoveel schoonheid te bewonderen van vroegmodern gebrandschilderd glas als in de Sint-Janskerk in Gouda. De hele Nederlandse geschiedenis trekt aan de beschouwer voorbij als hij deze langste kerk (123m) van ons land bezoekt. Dat de glazen uit de periode van voor de reformatie nog aanwezig zijn in deze nu protestantse kerk is al uitzonderlijk, maar dat de inkleuring van de glazen ook na de kerkwisseling is voortgezet maakt deze kerkramen tot een monument van wereldfaam. Dat wil echter niet zeggen dat alle glazen even mooi zijn of dat er door de eeuwen heen geen aanpassingen en reparaties zijn verricht. Hierdoor kon het gebeuren dat ik onlangs in het bezit kwam van een fraai zestiende-eeuws fragment van een van deze glazen.

Mannenkop. Fragment uit een glas van Dirck Crabeth in de Sint-Janskerk in Gouda. Collectie Paul H.A.M. Abels

Qua kwaliteit springen de vroegste glazen, van de hand van de gebroeders Dirck en Wouter Crabeth, ver boven alle andere uit. Hun vermogen deze reusachtige glazen te voorzien van sprekende afbeeldingen met een indrukwekkend perspectief, kleurgebruik en een grote dramatiek, is onovertroffen. Zelfs de ontwerptekeningen of cartons – die van alle glazen in de kerk bewaard zijn gebleven – zijn van een ongekend hoge kwaliteit. Goed te zien is daarop hoe zij erin geslaagd zijn het juiste perspectief te schetsen voor de beschouwer die vanaf de grond hoog tegen de glazen opkijk.

De cartons, bedoeld om eventueel noodzakelijke restauraties na een storm of ander onheil nauwkeurig te kunnen uitvoeren, zijn niet ingekleurd. Vandaar dat de kerkmeesters van de Sint-Jan alle glazen in de achttiende eeuw ook nog eens in kleur lieten naschilderen. Dat was geen overbodige luxe, want zeker in de tijd dat de glazen nog niet van buitenaf afgedekt waren met een extra-beschermlaag, dus voor 1980, vloog er nog wel eens een bal of steen door de ruiten en soms was er brand. Daarnaast was er in de loop der jaren ook sprake van slijtage, in de vorm van kleurverlies of glasbreuk. Zo’n noodzakelijk geworden restauratiemoment kon ook worden aangegrepen om veranderingen in de afbeeldingen aan te brengen om religieuze of politieke redenen.

(meer…)

Een beeld met een verhaal

Vorig jaar juli, in de week dat de naamdag van de heilig Jacobus werd gevierd, bezochten wij Santiago de Compostella. We waren niet te voet, zoals duizenden pelgrims die jaarlijks een lange voettocht naar dit Noord-Spaanse bedevaartsoord ondernemen, maar gewoon met de auto. De lucht was er zwanger van religiositeit en spiritualiteit, maar ook van commercie en alcohol. Wij zwierven door de stad, zagen hoe wandelaars op het plein voor de kathedraal hartstochtelijk verwelkomd werden door familie en vrienden, bezochten een pelgrimsmis die werd opgedragen door een Koreaanse priester en luisterden tot diep in de nacht naar opzwepende Spaanse live-muziek.

Op onze zwerftocht door de stad kwamen we ook langs een antiekzaak met fraaie oude heiligenbeelden. In onze onbedwingbare zoektocht naar oudheden konden we niet nalaten binnen te treden. We werden begroet door een oud baasje, dat werd bijgestaan door een jonge assistent die als tolk optrad. Ze vertelden dat de winkel helaas zou ophouden te bestaan omdat de jaren voor de eigenaar begonnen te tellen. Temidden van talrijke uitbundig vormgegeven Spaanse Maria’s en andere heiligen viel ons oog onmiddellijk op een Mariabeeld met kind van een overduidelijk minder Zuid-Europese signatuur.

Alleen al bij de aanblik waren we onmiddellijk verkocht. Volgens de eigenaar was het zestiende-eeuws en Flamo-Hispanic, dus gemaakt door iemand uit de Zuidelijke Nederlanden. Het beeld was fraai gesneden, het gezichtje van moeder en kind wonderschoon. Het beeld moet oorspronkelijk fraai gepolychromeerd zijn geweest, maar de verf was op diverse plekken verdwenen of losgeraakt. Ook de rechterhand van Maria en de armpjes van het kind waren verdwenen. Op het hoofd moet Maria een kroontje hebben gedragen, gelet op het nog aanwezige bevestigingsrondje. Aan de achterzijde zit een klein haakje, dat doet vermoeden dat het beeld ooit aan de muur heeft gehangen in een kerk of bij iemand thuis. De haren zijn lang en fraai gesneden.

Na wat loven en bieden kwamen we – met hulp van de assistent – tot een alleszins redelijke prijs. Voor het beeld zorgvuldig werd ingepakt in bubbeltjes- en pakpapier, gaf de eigenaar Maria nog liefdevol een kus op het voorhoofd. Met het beeld als een zuigeling in de armen gesloten, namen we het mee naar de auto om het in ons vakantiehuis toch maar even uit te pakken om ervan te genieten.

Thuisgekomen kreeg het beeld een fraaie plek in de woonkamer en begon de zoektocht naar de herkomst. Afgaand op de typering Flamo-hispanic dacht ik in eerste instantie aan een zogeheten ‘Mechels popje’. Conservator Ingmar Reesman van Museum Gouda achtte dit uitgesloten, aangezien dergelijke beelden een andere vorm (platter) hoofd hebben.

Diezelfde deskundige van Museum Gouda wist gelukkig raad, toen bleek dat wij naast Maria ook andere wezens vanuit Spanje naar Nederland hadden meegenomen. Op een ochtend vond ik ‘zaagsel’ onder het beeld, dat duidde op houtworm. Op zijn advies werd het beeld onmiddellijk luchtdicht ingepakt om verdere verspreiding van de houtworm in onze woning te voorkomen. Hij verwees ons voor een behandeling naar het bedrijf Artcare in Zaandam, waarmee het museum ook zaken doet, en dat door bevriezing op zeer lage temperatuur de aanwezige houtworm wist te elimineren. Dat alles zonder schade aan het beeld of verlies van verf en kleur.

Een definitief antwoord op onze vraag naar de herkomst van het beeld kwam even onverwacht en van even nabij. Ik kwam in contact met de ook in Gouda woonachtige Maurice Reneerkens, een voormalige priesterstudent van Rolduc. In zijn ouderlijk huis in Maastricht dreef zijn moeder een antiekzaak en de liefde voor met name vroegmoderne tekeningen en beelden heeft hij van haar overgenomen. Zo ontwikkelde hij zich tot een kenner op dit terrein, met een prachtige verzameling objecten. Toen ik het beeld aan hem liet zien kende hij geen enkele tijfel: midden zestiende eeuw in Mechelen gemaakt! Om mij te overtuigen stuurde hij mij enkele foto’s van soortgelijke Mechelse beelden uit diezelfde tijd. De gelijkenis is verbluffend.

Pas nu weten wij met zekerheid dat wij ons in het gelukkige bezit weten van een zestiende-eeuws Mariabeeld, dat is gemaakt in Mechelen. Voorwaar een Godswonder dat zich voltrok in Santiago de Compostella.

Een bord met een verhaal

Een van de favoriete bezigheden van het echtpaar Abels is het bezoeken van kringloopwinkels en rommelmarkten. Dat leverde al menigmaal bijzondere vondsten op. Zo ook op 1 september 2024 in Antwerpen. Op de linkeroever van de Schelde werd daar een reusachtige markt gehouden met wel vijfhonderd kramen. Op het eerste gezicht bleek het vooral rommel te zijn, met hier en daar een pareltje. Op een van de tafels troffen wij een groot Delfts blauw bord aan met geel-bruine rand, waarop een afbeelding te zien was die ons beiden onmiddellijk fascineerde.

Nu zijn wij geen van beiden experts in Delfts aardewerk. Volgens de verkoper had het altijd bij zijn ‘bomma’ aan de muur gehangen. Zij had hem verteld dat het om een Bijbels verhaal ging, waarbij een deel van de personen vreemd genoeg gehuld zouden zijn in Hollandse kledij uit de zeventiende eeuw. Aan de achterzijde van het bord zat een klein merkje, dat volgens hem verwees naar de Delftse aardewerkfabriek De Klaauw, die bestaan had van 1661 tot 1806.

Of het merkje echt was of namaak kon hij niet zeggen. Voor de prijs hoefden wij het niet te laten, dus voor €35 verhuisde de schaal – zorgvuldig door de verkoper ingepakt in een oude handdoek en een stevige tas – naar Gouda.

Thuisgekomen besloot ik via Twitter enkele hulplijnen in te roepen. De meesten waren het al snel eens over het afgebeelde. Beatrice de Graaf schreef: Ik zie een haan buiten. Jezus voor het sanhedrin, kort voordat Petrus hem buiten verraadde? Sanhedrin ziet er alleen uit als een gezelschap 17e eeuwse Hollanders, inclusief mooie schouw in kajafas’ paleis. Jan Dirk Snel probeerde het afgebeelde moment nog iets preciezer aan te geven: “kort nadat Petrus hem verraadde. De apostel gaat immers net naar buiten. De leden van het Sanhedrin hebben vrijwel allen hoge hoeden op, gelijk magistraten betaamt; Petrus draag een wat simpeler hoofddeksel. Beatrice de graaf beaamde dit: Misschien is het wel precies tijdens het verraad: de haan heeft z’n snaveltje open! En Jezus kijkt Petrus aan, dat is het centrale moment. Beiden verwijzen naar Lukas 22: 61 – 62, statenvertaling: 61 En de Heere Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe Hij hem gezegd had: Eer de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.  62 En Petrus naar buiten gaande, weende bitterlijk.

Veronderstellingen van anderen, dat het zou gaan om het Laatste Avondmaal, sneden geen hout. Humoristisch als altijd was de Goudse archeoloog Marcel van Dasselaar, die stelde dat het bord Petrus liet zien, die inkopen ging doen voor het Laatste Avondmaal en onderweg was om kaas te kopen bij de Blaauwe Haan…

Een zoekslag op google en google images levert geen vergelijkbare afbeelding op, noch op een bord, noch als kunstwerk. Maar is het bord daarmee ook een origineel 18de-eeuws bord? Keramiekverzamelaar Edwin van Drecht is resoluut in zijn oordeel. De kleur blauw, de staat en de volgens hem amateuristische schildering, alsmede de signatuur op de achterzijde, laten volgens hem overduidelijk zien dat het gaat om een vervalsing uit eind 19de eeuw, misschien begin 20ste eeuw. Dergelijke vervalsingen of ‘namaak’ werden volgens hem vooral in Frankrijk gemaakt, toen Delfts blauw daar heel populair werd. Ik stel daar tegenover dat vervalsers of imitatoren bekende, reeds bestaande afbeeldingen en motieven genomen zullen hebben, en geen totaal nieuwe afbeelding bedacht en uitgevoerd zullen hebben. In dat geval kun je ook moeilijk spreken van een vervalsing, maar hooguit van een stijl- of technieknavolger. Voor ons is dit alles echter van secundair belang, want wij vinden de afbeelding intrigerend en het bord wonderschoon. En daar gaat het om tussen kunst en kitsch.

.

Drie jezuïetenbibliotheken in en om Gouda onderzocht

De vondst van een verzameling oude boeken in het Passionistenklooster te Haastrecht vormde het startpunt voor een intrigerend onderzoek naar de herkomst van deze boeken en de ontdekking van maar liefst drie jezuïetenbibliotheken die afkomstig zijn uit Gouda en nabije omgeving. Het resultaat van dit onderzoek is nu verschenen in Tidinge van die Goude, het tijdschrift van de Historische Vereniging.

De lezer van dit artikel wordt voor de complete titellijsten van genoemde drie bibliotheken verwezen naar deze website, waar ze onder de rubriek ‘Bronnen’ te raadplegen en doorzoeken zijn.

RECONSTRUCTIE BIBLIOTHEEK MARIA VANDEN HEUVEL (1674)

BIBLIOTHEEK MARIA VAN DEN HEUVEL (1674)

Zie onder bronnen

(meer…)

RECONSTRUCTIE BIBLIOTHEEK JEZUÏETENSTATIE GOUDA (1610-1614)

72 titels

Zie onder bronnen

(meer…)

RECONSTRUCTIE BIBLIOTHEEK JEZUÏETENSTATIE HAASTRECHT (1637-1708)

187 titels

Zie onder bronnen

(meer…)

Nieuw licht op het Goudse martelarenschilderij

Een krantenknipsel dat in een kringloopwinkel uit een boekje viel van Jan Schouten, oud-directeur van het stadsmuseum in Gouda, vormt het begin van een intrigerende speurtocht die leidde naar de ontdekking van een voor de Goudse geschiedenis belangrijk schilderij. Het knipsel werd door Simon Schwegler aan mij overhandigd, met de vraag of ik het verhaal kende. Het betreft een aflevering uit Schoutens rubriek ‘Uit Gouda’s verleden’ in de Goudsche Courant van 4 december 1986, met de titel ‘Onbekend paneel van Gouwenaar A. Duyff’. De Goudse museumdirecteur had een zwart-witfoto in handen gekregen van dit schilderij, dat op dat moment in Frans particulier eigendom was. De toeschrijving aan Duyff noemt hij ‘waarschijnlijk’, zonder hier overigens duidelijke argumenten voor te geven.

Het door Schouten in Frankrijk op het spoor gekomen werk is door en door katholiek. Hoewel ik het eerst moest doen met de vage krantenfoto van het knipsel, was de voorstelling redelijk goed te beschrijven. Het schilderij toont op de voorgrond een achttal kloosterlingen, afgaand op hun kleding behorend tot verschillende ordes, die ten voeten uit zijn geschilderd. De meest rechtse persoon richt zich met een wijds armgebaar tot de anderen. Hij is overduidelijk een franciscaan (minderbroeder). Daarmee achtte ik het in eerste aanleg heel goed mogelijk dat ook dit schilderij – net als de portretten van Simpernel – gemaakt is voor de minderbroederstatie aan de Hoge Gouwe. Dat het werk is bedoeld voor een Gouds publiek mag ook afgeleid worden uit het Goudse stadswapen dat door de bovenste engel in het schilderij wordt vastgehouden.

Achter de geestelijken is te zien dat gehelmde soldaten met zwaarden en lansen insteken op wegvluchtende mensen. Links is een aangemeerd schip te zien, waarvan de ra als galg gebruikt wordt om mensen op te hangen. Boven deze taferelen is de hemel, waarin vijf engelen zweven met acht martelaarskransen en palmtakken in de handen. Schouten meende hier zonder twijfel een voorstelling van de Martelaren van Gorkum in te zien, de negentien geestelijken uit die stad die op 9 juli 1572 door geuzenbendes onder leiding van Lumey op gruwelijke wijze werden gemarteld en vermoord nabij Den Briel. Zij werden vanwege hun marteldood al snel in brede katholieke kring in de Nederlanden vereerd, maar pas in de negentiende eeuw heilig verklaard.

Dat het bij de geestelijken om martelaren gaat staat wel vast. Sommigen dragen het werktuig waarmee ze gemarteld zijn nog bij zich. Bij een van de geestelijken steekt zelfs nog een dolk in de borst, terwijl twee anderen een lans in de hand houden. In tegenstelling tot Schouten was ik er echter niet zo zeker van dat het hier de Gorkumse martelaren betreft. Als zij het zouden zijn, roept dit meteen de vraag op waarom er dan maar acht van de negentien zijn afgebeeld? Bovendien herinneren de scenes op de achtergrond niet exact aan wat er in Den Briel gebeurde. De daar gedode geestelijken werden in Gorkum opgepakt en in een schuur in Brielle samengedreven om daar gedood te worden. En waarom zou Gouda martelaren uit Gorkum willen eren, terwijl in diezelfde donkere dagen in en om de stad ook geestelijken de marteldood stierven?

(meer…)

Pastoor Johannes Sanctius kreeg grafsteen met portret in de Sint-Janskerk

Een van de laatste pastoors van voor de grote brand in de Goudse Sint-Janskerk was de uit het Vlaamse Aalst afkomstige Johannes ’t Sanctius. Van hem is een groot portret bewaard gebleven, dat door de oud-katholieke parochie Sint-Jan de Doper in bruikleen is afgestaan aan Museum Gouda. Tegenwoordig hangt het in de Gasthuiskapel, heel toepasselijk naast de grote altaarstukken die bij de overgang van de kerk in protestantse handen uit de kerk verwijderd werden.

De maker van het portret is onbekend. Het werd geschilderd in 1547, toen ’t Sanctius 36 jaar oud was. Hij speelde een belangrijke rol bij de herbouw van de kerk na de grote brand van 1552. Hij deed dit volgens stadsgeschiedschrijver Ignatius Walvis met steun van het stadsbestuur en gulle giften van de inwoners van Gouda, zonder daarbij een beroep te doen op de gebruikelijke ‘aflaatsbullen of buitenstedige giften’. Hij maakte niet meer mee dat de Sint-Janskerk weer in gebruik kan worden genomen, want hij overleed in 1554. Dat jaartal staat ook vermeld op het portret (waarbij het laatste cijfer achter de lijst verborgen gaat).

Blijkbaar maakte zijn inzet voor herbouw van de kerk hem zeer geliefd in Gouda, anders dan zijn ambtgenoot Jodocus Bourgeois, die om zijn kettervervolging juist gehaat was. Die populariteit zal er ook toe hebben bijgedragen dat hij in de heropgebouwde kerk na zijn overlijden een ‘sepultuur’ (grafsteen) kreeg, maar ook zijn geschilderde portret. Dat wordt duidelijk uit een door mij in het archief van het Oudemannenhuis (ook wel Willem Vroesenhuis geheten) aangetroffen brief van Petrus Purmerent, pastoor van de door hem in 1615 opgerichte statie (parochie) van Johannes de Doper aan de Hoge Gouwe.

In de brief van 28 maart 1630 verklaart pastoor Purmerent in een opmerkelijk leesbaar handschrift, dat hij het portret van ’t Sanctius (door hem Xantius genoemd), tezamen met het epitaaf (grafschrift) van hem, uit handen van de bestuurders van het Oudemannenhuis had ontvangen. Beide stukken zouden destijds volgens vermelding in deze brief “op de sepulture hebben gehangen” en na de ontruiming van de kerk zijn bewaard in deze instelling van liefdadigheid. De regenten van het tehuis vrijwaren zich in de brief van alle aanspraken van erfgenamen of nazaten van ’t Sanctius en spreken de hoop uit dat het Oudemannenhuis nog eens met goede gaven beloond zal worden.

Het bewaren en teruggeven van het schilderij aan de katholieke parochie van Purmerent is een van de vele voorbeelden, waaruit blijkt dat het Oudemannenhuis geruime tijd heeft gediend als bewaarplaats voor katholieke kostbaarheden en gelden. Ook de boeken uit het klooster Stein werden er opgeslagen tot ze werden toegevoegd aan de Goudse Librije en het bekende Erasmusmedaillon vond hier eveneens een veilig onderkomen. Alles werd door de bestuurders genoteerd. Ook het teruggeven van het portret van ’t Sanctius werd in het Fundatieboeck zorgvuldig genoteerd:

“Verbintenisse van mr. Pieter Purmerent priester van het conterfeytsel van mr. Johan Xancius, in zijn leven pastoor deser stede, op den xiii-en april 1630 by hem verleeden. Leijt in de cast in de lade 23”.

De brief waarin dit werd opgetekend en die dus in lade 23 terechtkwam is hieronder afgebeeld, gevolgd door de transcriptie ervan.

[Transcriptie] Ick Mr. Pieter Purmerent residerende binnen deser steede Gouda, kenne ende belijde bij desen voor mijn ende mijne erffgenamen, als dat mij van de Heeren regenten van het Oudemannenhuijs deser steede vereert ende doen behandigen is, seecker conterfetsel van Mr. Johannes Xantius, in sijn leven pastoor deser steede, ende darenboven desselfs Xantij epitaphium, dewelcke beijde wel eertijts op de sepulture hebben gehangen ende tot noch toe in ’t oudemannenhuijs sijn bewaert geweest. Belove oversulcx voor mij ende mijne erffgenamen tot wat tijde ende soewanneer de erffgenamen van de voornoemde Mr. Jan Xantius tvoorss. Oudemannenhuijs ofte de Heeren Regenten eenige molestatie ter oorsaecke van de schilderie in recht ofte daerbuijten wilden aendoen, tselve huijs te sullen indemneren costeloos ende schadeloos te houden. Ende darenboven als een beneficie ontfangen hebbende, t’huijs  in tijden ende wijlen goet sal doen. T’oirconden bij mij onderteijckent op den xxviii martij anno xvic ende dertich

                                                                       P. Purmerent

(Met dank aan prof.dr. Koen Goudriaan voor zijn commentaar en aanvullingen)