Op de kop af 435 jaar geleden werd de leider van de Nederlandse Opstand, prins Willem van Oranje, in het Prinsenhof te Delft vermoord door Balthasar Gerards. Naar aanleiding van deze tragische gebeurtenis, maar meer nog omdat de Koninklijke Bibliotheek op een veiling een belangrijk stuk papieren daderinformatie had weten veilig te stellen, werd op 10 juli 2019 in Den Haag een speciaal KB-Cafe gewijd aan dit document. Het gaat daarbij om de originele beloningsbrief van de Spaanse Koning Philips II, door hem persoonlijk ondertekend, en uitgereikt aan de familie van de moordenaar. Hiermee kregen zijn verwanten zes jaar na de daad van hun zoon de in het vooruitzicht gestelde beloning van 25.000 gouden kronen uitgekeerd, niet in baar geld (dat had de door oorlogsvoering armlastige koning eenvoudigweg niet), maar dan in de vorm van zeggenschap over drie stukken grond, afkomstig uit de geconfisqueerde nalatenschap van de Oranjeprins zelf.
Dat de KB dit document kocht, en bijvoorbeeld niet de Universiteitsbibliotheek Leiden of Museum het Prinsenhof, kan verschillende redenen hebben gehad. Misschien ontbrak het genoemde ‘concurrenten’ aan middelen, of werd het stuk perkament beschouwd als ongeschikt voor museale uitstalling, maar het kan evengoed te maken hebben gehad met emotionele of morele weerstand tegen de aankoop van artefacten die licht doen schijnen op de dader, in plaats van op het slachtoffer. Vergelijk bijvoorbeeld de discussie die in deze eeuw gevoerd werd over het al dan niet bewaren van de auto waarmee Karst Tates in Apeldoorn probeerde de bus met de koninklijke familie te torpederen of het pistool waarmee Volkert van der Graaf de politicus Pim Fortuyn doodschoot. De KB voelde deze aarzeling niet en legde een stevig bedrag op tafel om de brief in haar bezit te krijgen.
Bij het KB-Cafe gaf conservator Jeroen Vandommele een toelichting op de bijzondere waarde van het document en plaatste historica prof. Judith Pollmann het stuk in de context van zijn tijd. Zelf mocht ik als hoogleraar inlichtingen- en veiligheidsdiensten de aanslag bezien vanuit perspectief van dader(omgeving) en slachtoffer(omgeving). Voor mij was dat een goede aanleiding om mij vanuit een moderne visie op dreiging en beveiliging te verdiepen in het feitencomplex rond deze vroegmoderne terroristische aanslag. Daarbij heb ik getracht twee vragen te beantwoorden: 1. wat kan er gezegd worden over de modus operandi van de aanslagpleger? en 2. had de aanslag op Willem van Oranje voorkomen kunnen worden? Twee vragen die in de hedendaagse inlichtingen- en beveiligingswereld samen te vatten zijn in de vraag om een feitencomplex en een risico-inschatting
De aanslagpleger
Balthasar Gerards was afkomstig uit Vuillafans in Franche Comté, een gebied dat nu bij Frankrijk hoort, maar in zijn tijd Habsburgs bezit was en dus onderdeel uitmaakte van het Heilige Roomse Rijk van Philips II. Hij was een fanatieke katholiek met een grote afkeer van protestanten. Zijn motieven om naar het hoge noorden te trekken om daar de leider van de opstandelingen te vermoorden hadden volgens zijn eigen verklaring na de daad te maken met religie. Maar het zouden evenzeer politieke motieven kunnen zijn geweest, vanuit hemzelf of wellicht ingefluisterd door kardinaal Granvelle, initiator van de vogelvrijverklaring van Willem van Oranje in 1580 en misschien niet toevallig bezitter van enkele landerijen nabij het gebied waar Gerards opgroeide. Het motief zou zelfs louter financieel geweest kunnen zijn, want er was een fors geldbedrag uitgeloofd voor eenieder die erin zou slagen de prins “te beschadigen, offenderen ende uyte weerelt te helpen”.
Hoe het ook zij, Balthasar heeft op enig moment het plan opgevat gehoor te geven aan deze oproep van de koning. Hij was allesbehalve een (wat wij tegenwoordig zouden noemen) kansloze jongere of iemand van lager allooi. Als zoon van een plaatselijke rechter genoot hij goed onderricht en verrichte hij werkzaamheden als secretaris. Niet bepaald het prototype van de ruwe bolster, blanke pit. Portretten van hem laten vooral een tamelijk onooglijk mannetje zien. Maar wel iemand die klaarblijkelijk in staat was een gecompliceerde aanslag te plannen, die vele nauw met elkaar verbonden en op elkaar volgende stappen vereiste. Om in de fysieke nabijheid van de prins te komen, koos hij voor een ingewikkelde omweg, om zo geen argwaan te wekken. Hij bouwde zogezegd aan een geloofwaardig verhaal, in inlichtingenjargon een ‘legende’ genoemd, alvorens tot daadwerkelijke actie over te gaan.
De eerste stap richting zijn doel zette Balthasar Gerards met de indiensttreding bij het leger van de graaf van Mansfeld, stadhouder van Luxemburg. Daar wist hij het zegel van deze edelman te bemachtigen. Vervolgens trok hij naar Trier om zijn voorgenomen daad te laten sanctioneren door een katholiek geestelijke (volgens zijn eigen verklaring een jezuïet, NGO) en naar de landvoogd, de hertog van Parma, om politieke dekking te krijgen. Deze achtte de kans op een geslaagde actie minimaal en verwees hem naar zijn raadsheer. Ondanks de scepsis van beide dienaren van de koning zette hij vervolgens koers naar Delft, om de intrek te nemen in een herberg in de buurt van het Prinsenhof. Daar liet hij een brief voor de prins bezorgen, waarin hij zijn diensten aanbood. Dat leverde hem een afspraak op met de hofpredikant, Pierre Loyseleur de Villiers. Met behulp van valse documenten deed hij zich voor als een vervolgde en gevluchte protestantse edelman uit Frankrijk, en meldde hij dat hij de hand had weten te leggen op het zegel van Van Mansfeld. Met behulp hiervan zou hij graag missies ondernemen in vijandelijk gebied, zo bood hij aan.
De hofpredikant, als geestelijke bedienaar gevoelig voor verhalen van gevluchte geloofsgenoten, vertrouwde hem en overlegde met de prins hoe ze hem zouden kunnen inzetten. Besloten werd hem met het zegel naar de bondgenoten in Frankrijk te sturen, die daar hun voordeel mee konden doen. Met het geld dat Balthasar daarvoor kreeg kocht hij bij terugkeer twee pistolen van Franse soldaten. Op die manier werkte Oranje feitelijk mee aan een vorm van terrorismefinanciering, die hem uiteindelijk zelf noodlottig zou worden. Voor hij tot uitvoering van zijn daad kwam, oefende Balthasar hoogstwaarschijnlijk nog met de omgang van deze wapens.
De volgende stap in zijn modus operandi was tegelijk de moeilijkste; in de directe fysieke nabijheid van zijn slachtoffer komen. Daartoe koos hij een moment van verslapte aandacht van de prins en zijn entourage, namelijk de ‘lunchdip’. Klaar voor een nieuwe missie naar Frankrijk, wachtte Balthasar de prins op in de hal beneden aan de trap. Dat hij de pistolen gewoon zichtbaar droeg wekte geen argwaan, omdat hij immers op het punt stond opnieuw op missie te gaan door gevaarlijk gebied. Op het moment dat het gezelschap uit de eetzaal kwam, richtte Balthasar een pistool op de prins en vuurde gericht drie kogels af op diens lichaam. De prins stortte dodelijk geraakt ter aarde. De wijze van uitvoering verraadde een hoge mate van koelbloedigheid en zelfbeheersing, aangezien het schieten met handvuurwapens toen zeker nog niet eenvoudig was.
Gebruik makend van de paniek en verwarring bij de hofhouding van de prins, slaagde Balthasar er aanvankelijk in te vluchten van de plek des onheils. Hij verliet de prinsenhof en rende door de Schoolsteeg in de richting van de stadsgracht. Omdat hij niet kon zwemmen, had hij twee varkensblazen bij zich die opgeblazen moesten worden om te kunnen blijven drijven. Tot uitvoering van dit voornemen kwam het niet, wellicht omdat hij inzag dat dit deel van zijn plan onvoldoende uitgewerkt was. Hoe het ook zij; hij werd door soldaten van de prins in de kraag gevat.
Het eerste wat hij daarna deed was vragen om pen en papier. In afwachting van gruwelijke martelingen en het snelrecht dat hem te wachten stond, beschreef hij uitgebreid zijn motieven en zijn daad. Over de geloofwaardigheid van de details valt zeker te twisten, maar zijn verklaring moet vooral gezien worden als een claimbrief, waarmee een terrorist zijn daad opeist en motiveert. Daarmee voltooide Balthasar Gerard een aanslagplan, waarvan de uitvoering zeker twee jaar in beslag had genomen. Zijn daad is dan ook allesbehalve impulsief geweest, maar goed doordacht en minutieus voorbereid. Volgens hedendaagse normen kan dan ook gesproken worden van een hoge mate van professionaliteit, uitgevoerd door iemand die weliswaar niet het klassieke postuur van een onverschrokken geweldpleger had, maar wel de intelligentie die nodig was voor een geslaagde uitvoering van zo’n gecompliceerd plot. Door zich te verzekeren van religieuze en politieke dekking voor zijn actie dacht hij tevens een succesvolle basis te leggen voor de beloning voor hemzelf en/of zijn familie, hier en in het hiernamaals. Een beloning die koning Philips in de nu door de KB verworven brief toekende.
Bewaken & Beveiligen
De andere vraag zou op zijn Van Gaals kunnen luiden: was Balthasar Gerards nu zo slim of waren de prins en zijn gevolg nu zo dom? Bekeken door de bril van een professional op het gebied van bewaken en beveiligen kan gesteld worden dat er behoorlijk veel ‘early warning signals’ zijn geweest, die een aanslag op het leven van de prins in hoge mate voorstelbaar maakten. De daad in Delft kwam zeker niet als een donderslag bij heldere hemel. De vogelvrijverklaring van de prins in 1580, met de torenhoge prijs die op het hoofd van de prins werd gezet door de toen machtigste man van de wereld, had misschien wel meer implicaties dan een fatwa van een Iraanse geestelijke in onze tijd. Daarom hadden alle alarmbellen bij de entourage van de prins op dat moment al af moeten gaan. Een vorm van ‘close protection’ (persoonsbeveiliging) of het instellen van enkele beveiligingsringen rond de prins, zou vanaf dat moment zeker niet overdreven zijn geweest.
Een verdere alertering was zeker aan de orde geweest, toen de prins in 1582 ternauwernood aan de dood ontsnapte bij een aanslag op zijn leven, uitgevoerd in Antwerpen door de Bask Jean Jaureguy, een eenvoudige bontwerker die tot zijn daad werd aangezet door zijn baas, die uit was op de beloning van de koning. Ook hij koos, net als later Balthasar Gerards, voor de lunchtijd als het moment van toeslaan en gebruikte eveneens een pistool als aanslagmiddel. De prins raakte gewond aan zijn hoofd, maar herstelde snel. Zijn beveiligers hadden hiermee een voorstelbaar risico gematerialiseerd zien worden, op een manier die grote overeenkomsten vertoonde met wat zich twee jaar later zou afspelen.
Het is uit de bronnen niet te achterhalen of deze gebeurtenissen geleid hebben tot verhoogde waakzaamheid bij de prins en zijn omgeving en maatregelen om herhaling van dit specifieke scenario te voorkomen. Het zou kunnen zijn dat hij de middelen niet had – of ervoor over had – om extra beveiligers in te huren voor zijn veiligheid. Maar ook zonder die fysieke ‘sloten op de deur’ zou bij een verhoogde alertheid wellicht eerder argwaan zijn ontstaan over de achtergronden, motieven, verhalen en gedragingen van Balthasar. De informatiepositie van de prins was blijkbaar belabberd, want van enige verificatie van de achtergronden van Gerards lijkt geen sprake te zijn geweest. Dat de echtgenote van de prins, Louise de Colligny, hem als een onguur type aanduidde, leidde ook niet tot handelen, waarmee opnieuw een belangrijk signaal werd gemist. De argeloosheid was blijkbaar zo groot, dat men er zelfs geen bezwaar in zag nieuweling Balthasar Gerards zwaarbewapend toegang te verschaffen tot de directe omgeving van de prins. Zo beschouwd zou je kunnen zeggen dat de prins hoog nodig een coördinator bewaken & beveiligen had kunnen gebruiken. Wellicht had die hem wel het leven kunnen redden.