De schelmenbiografie van de zestiende-eeuwse Fries Pibe Whytthiesz van Abbema (ca. 1642-1618), die op de vlucht voor zijn verleden stad en land afliep in pogingen ergens als (zielen)dokter aan de slag te komen, is inmiddels alweer veertien jaar geleden afgerond. Er zijn destijds vele recensies en besprekingen aan gewijd. Daarnaast figureert de hoofdpersoon inmiddels in menige studie over de vroege reformatie, als archetype van de ‘loper’ die profiterend van de wisselende politiek-militaire constellaties er steeds weer in slaagde aan de slag te komen als pastoor, dominee of arts. Veel nieuwe informatie is er sindsdien over Pibo niet opgedoken, gelukkig maar, want dat is natuurlijk een schrikbeeld voor elke biograaf vanaf het moment dat hij zijn laatste punt heeft gezet. Eigenlijk is alleen een vondst van Onno Hellinga een relevante toevoeging, namelijk dat Pibo in zijn Friese jaren ook nog een tijdlang in Kollum heeft verbleven.
Onlangs stuitte ik op een uitvoerige bespreking van de biografie door Jan R. Veenstra in het Friese blad It Beaken. Lezing ervan stemde tegelijk trots en verlegen. Jammer dat mijn oog er pas zo laat op viel. Om alsnog recht te doen aan deze bespreking volgt hieronder de inhoud.