De uitnodiging was fraai vormgegeven en op naam gesteld, de lijst van sprekers was veelbelovend en de stad Haarlem had zich ermee verbonden; dus liet ik mij verleiden tot het bijwonen van de presentatie van het boek Coornhert. Hoe een Amsterdamse filosoof de grondslagen legde voor de moderne wereld, geschreven door de mij onbekende Jan Peter Burger en uitgegeven door de Rozekruis Pers. De auteur roemt zich erop student geweest te zijn van Willem Frijhoff, wat op zich een aanbeveling zou moeten zijn. Titel en uitgeverij hadden – achteraf gezien – meer argwaan moeten wekken, maar argeloos en verwachtingsvol toog ik naar het oude stadhuis van de stad waar Coornhert zoveel jaren doorbracht.
Bij aankomst viel mij al op dat ik, afgezien van de burgemeesters en twee sprekers, slechts een van de aanwezigen kende. Niemand van de Coornhertstichting ontwaarde ik, evenmin de gekende wetenschappers die zich met hem bezighouden, zoals Van Veen, Roobol of Gruppelaar. Met de openingslezing van de befaamde Joost Ritman – puissant geworden met plastic bestek voor vliegtuigen, maar meer nog van die door het kabinet nipt van de ondergang geredde bibliotheek-met-moeilijke-naam (Bibliotheca Philosophica Hermetica) – bleek al in welk ‘lichtgevend’ en zweverig gezelschap ik beland was. Hier werd Coornhert doodgeknuffeld door een stel antikerkelijke moeilijkpraters op een manier dat hij er zelf van had gegruwd. Toen ik op de weg terug het toch maar aangeschafte boek las, merkte ik pas goed wat vlees ik in de kuip had. De laatste zin uit het boek overtrof alles: “Als we dit alles in ogenschouw nemen, dan mogen we rustig concluderen dat er – afgezien van Plato en Jezus – in de geschiedenis geen denker te vinden is die zo van invloed is geweest op de Europese cultuur als Dirck Volkertsz. Coornhert” (sic!). Nou is Coornhert ook een van mijn historische helden, maar zo bont zou ik het toch niet maken. Op de achterflap doet de uitgever niet voor de auteur onder: “Nee, niet de calvinisten zorgden voor de glorieuze Gouden Eeuw, en ook niet de roomsen met hun mirakelcultuur. De dominante cultuur was spiritualistisch en doopsgezind. Het zijn de vrij denkende gnostici van Amsterdam en de Noord-Hollandse doopsgezinden geweest die de culturele, wetenschappelijke en religieuze gouden kleur van de Republiek hebben bepaald. Aan de basis daarvan: Dirck Volckertszoon Coornhert, een geestelijke geweldenaar die niet meer weg te denken is uit de rij van grote filosofen uit de wereldgeschiedenis. Daarom: lees Burger!”.
Ik heb nooit eerder te maken gehad met die club van Rozenkruisers, maar de eerste kennismaking is me dus slecht bevallen. Het komt op mij over als een club antiklerikalen die het verleden naspeuren op personen die op enigerlei wijze kritiek hadden op de kerken en deze op een complottheorie-achtige wijze allen aan hun zegekar binden door ze het stempel Rozenkruiser op te plakken. Voor mij wordt dat lachwekkend geïllustreerd in de paragraaf van Burger over “Het ontstaan van de Rozenkruiserbeweging in Gouda”. Nooit geweten dat die er ooit is geweest en na lezing geloof ik dat nog minder. Het verhaal heeft nog het meeste weg van een Telegraafartikel: alles en iedereen wordt aan aan elkaar geknoopt, met tal van suggestieve en onbewezen veronderstellingen.
Burger hangt zijn bewering van de Goudse oorsprong van de Rozenkruisersbeweging op aan de aanwezigheid van de alchemist Nicolas Barnaud in Gouda en diens inwoning bij zijn collega Joos Balbian. Genoeg aanleiding dus om zich in hun contact verder te verdiepen, maar zelfs dat laat de auteur achterwege. Hij blijkt zelfs de meest voor de hand liggende literatuur (Annelies van Gijsens Joos Blabian en de steen der wijzen niet te kennen, waardoor het hem ook ontgaat dat we ons hier toch in stevig gereformeerde (contra-remonstrantse) kring bevinden. De aanname dat Barnaud naar Gouda kwam om de werken van Coornhert te bestuderen lijkt dan ook vergezocht.
Maar ook op andere punten is het betoog los zand. Dat boekdrukker Pieter Rammazyn diverse alchemistische en wiskundige boeken drukte – onder meer van Robbert Fludd, propagandist van de Rozenkruisers in Engeland – is voor hem al een bewijs voor de aanwezigheid van rozenkruisers in de stad. “Gouda, de stad van Coornhert, en van zijn manuscripten, was een bedevaartsoord geworden en werkte als een magneet op alchemisten, filosofen en vrijdenkers”, aldus Burger, die nooit te beroerd lijkt om dit soort vergaande conclusies te trekken uit vleugjes informatie. Zo bezien is het achteraf een raadsel dat de auteur niets heeft gedaan met het drukkersmerk van Coornhert, dat hij zelf ontwierp voor zijn Haarlemse drukkerij. Uitgerekend dit drukkersmerk zou voor iemand met een fantasie als die van Burger het ultieme bewijs zijn dat Coornhert een Rozenkruiser avant-la-lettre was.
Kortom: ik had mijn vrijdagmiddag beter kunnen besteden, het geld voor het boek beter in mijn zak kunnen houden en neem Haarlem voorlopig niet meer serieus als Coornhertstad.