Dankzij de Goudse boekdrukker Gheraert Leeu maakte Gouda al in een bijzonder vroeg stadium kennis met de zegeningen van de boekdrukkunst. Als een van de eersten in Holland slaagde hij erin een markt aan te boren voor machinaal vermenigvuldigde geschriften. Hij wist een niche aan te boren door vooral Nederlandstalige stichtelijke werken en wereldlijke literatuur op de persen te leggen in zijn drukkerij aan de Markt. Ook de aantrekkelijkheid van het opnemen van afbeeldingen ontdekte hij al vroeg.

Ingekleurd drukkersmerk van Gheraert Leeu, uit de Antwerpse uitgave van Ludolphus de Saxoni’s Leven van Ihesu Chrsti uit 1487
Eerst kon hij alleen paginagrote houtsneden afdrukken, maar al snel ook kleinere, door tekst omringde afbeeldingen. Net zoals hij erin slaagde de hand te leggen op tal van originele manuscripten voor zijn uitgaven, zo wist hij ook een beroep te doen op enkele vaardige houtsnijders. Hun namen zijn niet bekend, reden waarom zij in de vakliteratuur bekend staan als respectievelijk de Eerste en de Tweede Goudse Houtsnijder.
Na zeven jaar werd Gouda te klein voor de expansiedrift van het bedrijf van Gheraert Leeu, zeker nadat zijn broer Claes Leeu zich ook bekwaamde in het boekdrukken. Vandaar dat zij beiden in 1484 hun drukkerij verplaatsten naar de toenmalige hoofdstad van Noord-West-Europa, Antwerpen. In deze handelsmetropool lieten de gebroeders Leeu nog vele incunabelen van hun persen komen, tot Gheraert in 1492 slachtoffer werd van een tragisch arbeidsconflict met zijn lettersnijder. Hij werd door zijn medewerker met een priem in het hoofd gestoken en overleed enkele dagen later als gevolg van deze verwonding.
De door de gebroeders Leeu in diverse boeken gebruikte houtsneden geven een bijzondere inkijk in hun bedrijfsvoering, in de samenhang van hun werk in Gouda en Antwerpen en in de voortzetting daarvan door vakgenoten in hun eigen tijd en lang daarna. Daarvoor is wel specialistische kennis nodig, want de vroege houtsneden vormen een waar doolhof voor de onderzoeker, zo waarschuwde Bart Rosier al in een door Die Goude uitgegeven boek over Leeu (K. Goudriaan, P. Abels e.a. (red.), Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484, Delft 1993). Ook oud-directeur Henri Defoer van Museum Catharijneconvent trachtte de diverse versies te ontrafelen. Dat had ik moeten weten toen ik via de onvolprezen veilingsite Catawiki dacht een blad uit een incunabel over het leven van Jezus op de kop te hebben getikt, met een houtsnede van de Tweede Goudse Houtsnijder, dat volgens de verkoper in 1488 gedrukt was in Antwerpen door Claes Leeu. Deze afbeelding van het Laatste Oordeel kwam mij bekend voor, ook uit het werk van zijn broer Gheraert Leeu.
Eenmaal in het bezit van het blad, rezen bij mij twijfels. De bladspiegel, met een tweekoloms tekst, waar de houtsnede vrij plompverloren was ingemonteerd, kwam niet echt vijftiende-eeuws over. Het lettertype en het ontbreken van het veelvuldige gebruik van afkortingen deden evenmin denken aan een incunabel, eerder aan de zeventiende eeuw. De boven het blad te lezen verkorte titel “Het leven Jesu Christi” wees weliswaar onmiskenbaar op het werk van Ludolphus de Saxoni dat Claes Leeu in 1488 drukte, maar de spelling van de naam van Ihesu in dit werk week duidelijk af van wat ik voor mij had liggen. Toen ik op de achterzijde – die niet was afgebeeld op Catawiki – ook nog eens de bladaanduiding “Fol. 260” las, wist ik zeker dat het niet om een incunabelblad ging. Nu had ik geen groot bedrag voor het blad neergeteld, maar het woord ‘miskoop’ drong zich toch onbedwingbaar aan mij op.
Schriftelijk contact met de verkoper leerde dat het een gemoedelijke boekverkoper uit België betrof, de heer Jan Herbots van ’t Profijtelijk Boeksken uit Westerlo, die de toeschrijving aan Claes Leeu had ontleend aan een oppervlakkig eigen onderzoekje op internet. hij schreef: “Het was een boekblok waar de eerste en laatste pagina’s zoals dikwijls ontbraken. Verder waren er nog een aantal pagina’s en illustraties uitgescheurd. Na jarenlang bewaard te hebben toch maar beslist om als losse gravures te verkopen. De enige referentie die we destijds terugvonden was een Nederlandse website over een tentoonstelling dacht ik, waar identieke gravures op stonden en beschreven stonden. En zij refereerde naar de editie van 1488”. Helemaal ongelijk had de goede man niet, want deze en andere door hem inmiddels via dezelfde veilingsite verkochte houtsneden zijn inderdaad identiek aan die uit het werk van Claes Leeu.
Elk nadeel heb ze voordeel. De ‘miskoop’ deed mij duiken in dat ondoorzichtige woud van

Deel triptiek van de anonieme ‘Meester van de Verlossing’ uit ca. 1450 uit het Prado in Madrid. Hij is een leerling van Rogier van der Weyden. De overeenkomsten met de houtsnede van de Goudse Houtsnijder zijn treffend. Wellicht heeft de houtsnijder, net als Leeu, Vlaanderen bezocht en dit werk gezien. Eduardo Barba uit Madrid wees mij hierop.
houtsneden uit de tijd van de vroege boekdrukkunst. Daarbij bleek mij dat de betreffende afbeelding al door Gheraert Leeu werd gebruikt in zijn Goudse periode. Deze en andere houtsnedes van de Tweede Goudse Houtsnijder duiken namelijk voor het eerst op in Dat liden ende die passie ons heeren ihesu christi, voltooid op 29 juli 1482. Na zijn verhuizing naar Antwerpen gebruikte Leeu maar liefst 52 houtsnedes van deze kunstenaar in dit Boeck vanden leven ons Heeren Ihesu Christi uit 1487, geschreven door Lodolphus de Saxonia. Een jaar later bracht zijn broer Claes Leeu hetzelfde werk nog eens in Antwerpen op de markt. Deze houtsnede van de jongste dag is overigens in alle drie edities opgenomen, zij het geflankeerd door een smalle landschapsafbeelding. In geen van deze drukken troffen we de houtsnede in een opmaak zoals die van het aangekochte blad.
De houtblokken zijn na Leeu’s dood verschillende keren opnieuw gebruikt en door verkoop ook weer naar het Noorden gekomen, waar een aantal in bezit kwam van drukkers in Zwolle (zelfde prent in werk Saxonia, van Peter van Os van Breda uit 1495), Deventer en wederom door de Collatiebroeders in Gouda (in ander werk, te weten de Devote getijden van het leven Ons Heren, gedrukt door de Collaciebroeders, 3 oktober 1496). In de zestiende eeuw zijn ze daarna nog een keer in Antwerpen gebruikt in de postincunabel van Adriaen van Berghen uit 1510. Maar ook deze druk komt niet overeen met de uitgave waaruit ‘mijn’ blad afkomstig is.
Dan ontdek ik dat het levensverhaal van Jezus van Ludolphus de Saxoni in de zeventiende eeuw – 130 jaar later – nog een keer is gedrukt, met de originele houtsneden. Dat gebeurde in 1618 in Rotterdam, onder de titel Het leven ons Heeren Jesu Christi. Het titelblad vermeldt verder “Nu de vierdemael ghedruckt, ghecorrigeert ende merckelijck verbetert, met additien van schoone moralen, Na de copye tot Antwerpen, eerste gheprent int huys van Delft, Ende nu by Peter van Ghelen 1618 (Rotterdam). Van dit werk heeft in Nederland alleen de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam een editie. Dit werk is ook in folio uitgevoerd en telt naast het voorwerk met acht bladen een gepagineerd deel met 352 bladen. Het is een van die bladen geweest die ik heb aangeschaft, en niet een incunabelblad uit het werk van Claes Leeu. De verkoper, geconfronteerd met mijn teleurstelling, was zo fideel om de helft van het aankoopbedrag terug te storten. En dan heb ik toch maar mooi een houtsnede van de Tweede Goudse Houtsnijder!

Afbeelding van het Laatste Oordeel, vervaardigd door de Tweede Goudse Houtsnijder, in de Rotterdamse herdruk uit 1618. Universiteitsbibliotheek Amsterdam, signatuur 63-1486
Toch zullen er nog meer kopers zijn geweest, die abusievelijk gedacht hebben een incunabelblad van Claes Leeu uit 1488 gekocht te hebben. De onderstaande vier bladen zijn de afgelopen maanden ook als zodanig op Catawiki verkocht door dezelfde verkoper. Mocht u een van onderstaande bladen aangeschaft hebben, dan weet u bescheid.
De moraal van dit verhaal is dat impulsieve aankopen – zoals bijna altijd – onverstandig zijn, tenzij een bod voorafgaat door een grondig onderzoek naar de aangeboden waar. En dat nog los van de vraag, of aankoop van losse bladen uit boekwerken eigenlijk wel zo verstandig is. Het stimuleert immers het ‘slopen’ van oude boeken, die als geheel soms minder opbrengen dan de som van alle los verkochte bladen met afbeeldingen. En dat is weer een vorm van vernietiging van cultureel erfgoed.
In weerwil van mijn eigen advies, liet ik mij in 2020 toch weer verleiden een bod uit te brengen op zo’n blad. Te snel, zoals ik bij zorgvuldiger blik ontdekte. Weer dacht ik een Antwerpse druk van een blad van Leeu te bemachtigen en opnieuw ging het om die Rotterdamse nadruk uit 1618. Toen ik mijn beklag wilde doen bij de verkoper wegens de toch misleidende aanduiding op Catawiki, bleek het te gaan om niemand minder dan Henri Defoer, oud-directeur van Museum Catharijne Convent, de man die notabene had geschreven over de verschillende edities en – zoals blijkt uit zijn hierboven genoemde publicatie – wist van de uitgave uit 1618. Uiteindelijk kwamen we tot een minnelijke schikking en heb ik nu twee bladen uit die curieuze – zeer late – Middeleeuwse (na)druk in bezit.