Lekenprediker komt uit de (boeken)kast

In de Lutherse St.-Joostkapel aan de Lage Gouwe, hield bovengetekende op zondag 15 maart de laatste Preek van de Leek van dit seizoen, georganiseerd door de Federatie van doopsgezinden, remonstranten en vrijzinnige protestanten. Bekende Gouwenaars als museumdirecteur Gerard de Kleijn, Tweedekamerlid  Mohandis, operazangeres Tania Kross en interim-burgmeester Jan Mans gingen mij voor. Ik heb ervoor gekozen mijn liefde voor het oude boek als uitgangspunt te nemen voor de preek.

Beminde gelovigen en ongelovigen,

Een lekenprediker op de kansel van de Sint-Joostkapel. Foto: Bobby de Vos

Een lekenprediker op de kansel van de Sint-Joostkapel. Foto: Bobby de Vos

Vandaag gaat voor mij een lang gekoesterde wens in vervulling, namelijk zelf een keer op 
de kansel staan om de goegemeente toe te spreken. Al van jongst af aan ben ik namelijk gefascineerd door geloof en religie. De basis daarvoor werd uiteraard gelegd door mijn ouders, die zonder dwang, maar met een grote vanzelfsprekendheid ons het rooms-katholieke geloof met de spreekwoordelijke paplepel ingoten. Van grote invloed was ook mijn lange loopbaan – of beter gezegd knielbaan – als misdienaar. Tijdens de vele missen die ik in de Almelose Sint-Egbertuskerk en het aanpalende franciscanessenklooster mocht dienen – soms een weeklang ’s ochtends om zeven uur – heb ik de waarde van mystiek en riten van binnenuit en van nabij leren kennen. Het eindeloos dichtknopen van de zwarte toga, het over het hoofd trekken van de witte supperplie, het precies op tijd legen van de ampullen met water en wijn in de kelk van de priester of het langgerekte ‘amen’ meezingen aan het eind van het Credo; het zijn stuk voor stuk reperterende onderdelen die in in mijn geheugen gegrift staan. Net als: in alle vroegte flessen vullen uit zojuist gezegende teilen met wijwater en deze samen met palmtakjes rondbrengen langs parochianen. Of het vooroplopen met het grote kruis en de wijwateremmer plus kwast bij begrafenissen en in feestelijk rode toga’s assisteren bij huwelijksinzegeningen. En dat allemaal onder schooltijd! Op die manier maakte ik al vanaf mijn zevende levensjaar mee hoe verdriet en vreugde religieus ingekaderd en geduid werden.

Schriftlezing uit de Goudse Rammazeunbijbel uit 1647. Foto Bobby de Vos

Schriftlezing uit de Goudse Rammazeynbijbel uit 1647. Foto Bobby de Vos

Waarschijnlijk is met deze ervaringen mede mijn fascinatie te verklaren voor wat mensen ten diepste bezighoudt. Want anders kan ik het niet verklaren dat ik in de roerige jaren zeventig tegen de stroom in koos voor een studie Kerkgeschiedenis en dan ook nog uitgerekend in het toen vuurrode bolwerk Nijmegen. Mijn vader liet daarbij overigens niet na te benadrukken dat hij, maar ook al zijn ouders, jarenlang betaald hadden om de stichting van deze katholieke universiteit mogelijk te maken en dat het een schande was dat diezelfde universiteit nu haar katholieke achtergrond steeds meer leek te verloochenen.

Hoe het ook zij, ik kreeg toch de kans om in Nijmegen af te studeren bij een professor die als leeropdracht had, het bestuderen van de “Geschiedenis van het Nederlands Katholicisme”. Dat ik mij daarbij kon toeleggen op de geschiedenis van de reformatie en in het bijzonder de levensverhalen van de eerste gereformeerde dominees in Twente, toont overigens wel aan hoe breed de goede man zijn leeropdracht opvatte. En zo kon het gebeuren dat ik uiteindelijk samen met mijn goede roomse vriend Ton Wouters op Hervormingsdag 1994 promoveerde op een proefschrift over de Reformatie in Delft en omstreken. Vanaf die tijd komt het voor dat ik in publicaties niet als dr. Abels vermeld sta, maar als ds. Abels. Het mag zo bezien dan ook weer geen verwondering wekken dat ik het vandaag een protestantse kansel mag beklimmen.

Mijn fascinatie voor wat mensen ten diepste beweegt heeft sindsdien vorm gekregen in een ontembare liefde voor het boek en dan vooral het zeer oude boek. Vandaar dat ik dit moment aangrijp om uit de kast te komen, uit de boekenkast dan wel te verstaan. Ik geef het eerlijk toe: ik ben een bibliofiel, en dan ook nog van het ergste soort. Ik wil u deelgenoot maken van die liefde voor het boek met een kleine letter b, maar aan het eind ook van mijn liefde voor dat Boek met een hoofdletter B.

Rammazeyn

Allereerst roept dit de vraag op wanneer en hoe ik precies verliefd geworden ben op boeken. Ik ben niet bepaald opgegroeid in een geletterde omgeving. Mijn ouders waren hardwerkende mensen, die ingeprent hadden gekregen dat ledigheid des duivels oor kussen was. Dus rustig op de bank zitten met een boek vol spannende verhalen was er niet bij. Het enige boek dat wij lange tijd in huis hadden was het Beste boek van de Weg van de ANWB. Een boekenkast was daarvoor niet nodig. Hoe word je dan toch verliefd op een boek. Voor mij ligt de bron waarschijnlijk in de zesde klas van de lagere school. Op vrije ogenblikken – en dat waren er in die tijd bij de bejaarde meester De Greef heel veel – mocht ik uit de kast naast mij boekjes pakken met verhalen over grote vaderlanders: Michiel de Ruyter, Jan Steen, Rembrandt. Ik zie deze boekjes nog zo voor mij: gele omslag, titel in rode letters, lekker veel tekst en gelukkig geen plaatjes. Dat gaf immers alle ruimte voor eigen fantasie. Meeslepend vond ik ze en de verhalen smaakten naar meer. Daarna kwam de middelbare school. Het levensverhaal van Vincent van Gogh in het damesblad Libelle bracht mij in de greep van de kunstverhalen en de literatuurlessen op het Pius X College, inclusief de verplichting tientallen boeken te lezen voor Nederlands, Frans, Duits en Engels, waren voor mij absoluut geen straf. Ik verslond ze.

Ronduit sensationeel vond ik het vervolgens om tijdens mijn geschiedenisstudie eeuwenoude boeken in handen te krijgen in archieven en bibliotheken. Zelf openslaan, strelen, voelen, ruiken. En lezen wat iemand zoveel generaties voor je gedacht en opgeschreven heeft. Zo’n boek geeft je een kijk in de ziel van een voorvader. Je hebt de illusie om het verleden even letterlijk aan te kunnen raken. Dat gevoel wordt helemaal sterk als er ook nog gebruikerssporen in zijn aan te treffen. De meeste bibliofielen zijn vooral verzot op puntgave exemplaren, die compleet zijn en er nog als nieuw uitzien. Ik moet bekennen dat ik nog een extra afwijking heb: voor mij moet een boek het liefst zo veel mogelijk gebruikerssporen hebben: ezelsoren, gebroken ruggen, kale platten, gescheurd leer, vochtvlekken, gaatjes van boekenwurmen; hoe sleetser, hoe mooier. Maar vooral ook menselijke gebruikerssporen. En dan heb ik het niet over een stuk lever uit Portnoy’s complaint, maar over eigendomsinschrijvingen, commentaren in de marge, onderstrepingen en ex-libris-plaatjes.

U zult het misschien niet kunnen begrijpen, maar een bibliofiel kan zich echt verlustigen aan een boek. Een catalogus van een antiquariaat met plaatjes heeft op hem een welhaast pornografisch effect. En hij loopt ook graag te pronken met zijn veroveringen. Wil anderen laten meegenieten. U kunt zich dan ook voorstellen hoezeer ik ervan geniet dat een aantal van mijn pronkstukken nu in vitrines voor iedereen te kijk liggen op de expositie Uitgelezen in Museum Gouda. Exhibitionisme is deze bibliofiel dan ook niet vreemd.

Foto: Saskia Portengen-Visser

Foto: Saskia Portengen-Visser

Als u dit allemaal zo hoort, dan kunt u zich wel voorstellen dat je ook verslaafd kunt worden aan het boek. Een nieuwe verovering leidt niet tot verzadiging, maar juist tot een verlangen naar meer. De markt en het aanbod is – dankzij internet – tegenwoordig overvloedig en grenzenloos. Waar ik vroeger stad en land moest aflopen om in antiquariaten bij toeval te stuiten op bijzondere exemplaren, kan ik nu zonder problemen thuis achter mijn computer toeslaan op een veiling in San Francisco waar onlangs nog een Gouds boekje uit 1624 onder de hamer kwam. Maar wanneer is genoeg genoeg? Zoals op zoveel terreinen moet de bibliofiel ook zijn grenzen kennen en zijn verslaving niet uit de hand laten lopen. Gelukkig heb ik daarbij de hulp van mijn vrouw Christa, die op de juiste momenten even aan de rem trekt.

Naast verslaafd zijn aan het boek, kan ik ook lijden aan het boek. Met lede ogen zie ik aan hoe het moderne antiquariaat de afgelopen jaren is ingestort. Boeken waar ik vroeger grif enkele tientjes voor betaalde, zijn nu voor een prikkie te geef bij de euroknallers op de steeds treuriger wordende boekenmarkten, zoals die op het Plein in Den Haag. Gelukkig hebben de zeer oude boeken hun waarde wel enigszins behouden, al nemen steeds minder mensen de kosten en moeite voor hun rekening om ze te laten restaureren. Oude familiebijbels worden tegenwoordig steeds vaker zonder wroeging te koop aangeboden via Marktplaats. Zelfs een eeuwenlang zorgvuldig bijgehouden stamboom of doop- en trouwaantekeningen op de schutbladen, weerhouden mensen er niet van deze papieren band met het verleden voor een luttel bedrag van de hand te doen. Dat doet het ergste vrezen; ook voor de toekomst van het zeer oude boek.

Met boeken lijkt het in velerlei opzichten net zo te vergaan als met kerken en geloof. Ooit waren ze van grote waarde, maar de sleet zit er duidelijk in. Daarmee staan we op een keerpunt in de geschiedenis. Veel mensen denken dat we zonder kunnen. Dat geldt ook voor het boek der boeken; het enige boek dat met een hoofdletter wordt geschreven: de Bijbel. Tweeduizend jaar was de bijbelse boodschap een inspiratiebron voor vele facetten van het leven. Kunst, literatuur, politiek en het gedrag van mensen werd eeuwenlang sterk beïnvloed – zo niet bepaald – door de boodschap van de Schrift. Onze cultuur is nog steeds doordesemd van dit christelijk-joodse gedachtegoed, al willen weinigen het meer weten en weten er binnenkort nog weinigen meer van. Tegelijk worden we indringend uitgedaagd door mensen die nog wel doordrongen zijn van een Godsbesef, anders vorm gegeven, maar op vergelijkbare wijze gefundeerd. In een heilig boek. Het lijken steeds meer twee werelden te zijn, die gescheiden worden door een steeds grotere oceaan. Willen we nader tot elkaar komen, dan zullen we – op z’n Twents gezegd – eerst onze eigen ‘huisbrief’ terug moeten vinden, die steeds meer mensen kwijt lijken te zijn.

Voor alle duidelijkheid: ik pleit niet voor herkerkelijking, wel voor het teruggaan naar de wortels en op zoek gaan naar aansluiting daarbij. De mens leeft niet alleen in het hier en nu, maar staat in een lange keten die niet begint en niet ophoudt bij hemzelf. Voor mij is dát het eeuwige leven. Dat besef om in een lange traditie te staan geeft mij inspiratie en hoop. Het geluk om mee te maken dat je opa bent geworden van een kleinkind helpt hier trouwens geweldig bij. Maar boeken zijn ook belangrijke hulpmiddelen, net als de kerk zelf. Met mijn zestiende-eeuwse held Dirck Volkertsz Coornhert relativeer ik sterk het belang van wat hij noemt ‘de uitwendige kerk’. Het kerk-zijn is zeker een mooi instrument om in gezamenlijkheid bezig te zijn met geloof en na te denken over de zin van het leven. Ook is zij van onschatbare waarde als plek van contemplatie of voor het vormgeven van zogeheten rites de passage, zoals doop, huwelijk en begrafenis, maar zij is au fond niet onmisbaar. Ik ben van mening dat een mens de kerk in de eerste plaats in zichzelf moet zoeken, zoals Coornhert dat omschreef, en daarbij dat ene boek als inspiratiebron en richtsnoer zou moeten gebruiken om een goed leven te leiden en wel te doen aan anderen.

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *