Gisteravond belde neef Hans uit Ootmarsum met Gouda. In normale doen is hij de Twentse nuchterheid zelve, maar dit keer klonk er opwinding in zijn stem. Of wij over een uur in Ootmarsum konden zijn? Natuurlijk wist hij dat wij die tweehonderd kilometer vanaf Gouda onmogelijk in zo’n korte tijd konden overbruggen. Dat begreep hij ook wel, maar hij wilde toch maar even kwijt dat zijn oudste zoon Bram op het punt stond om – exact om tien voor zeven – op het kerkplein van Ootmarsum als Poaskearl aan den volke gepresenteerd te worden. Alleen wie enigszins bekend is met de rijke Paastraditie van Ootmarsum kan invoelen welke vaderlijke trots onze neef hiermee voelde opzwellen. Zelf had hij deze eer nooit mogen smaken, maar dat heeft hem er nooit van weerhouden elk jaar met volle overgave mee te doen aan de rituelen en telkens als een van de eerste Ootmarsummers achter de acht Poaskearls aan te haken in de slinger die al Vlögglnd door de smalle straatje en rond de stiepels van de opstaande huisdeuren trekt, onderwijl blij twee oeroude Opstandingsliederen zingend (Halleluja den blijden toon en Christus is opgestanden)
Vanaf het moment dat ik 38 jaar geleden als Almelose buitenstaander via mijn lief en haar Ootmarsumse families ondergedompeld ben in de plaatselijke Paastradities, bestaat er tussen neef Hans en mij een bijzondere verstandhouding, die gebaseerd is op een gedeeld warm gevoel voor traditie. Tegelijk voel ik bij hem een licht onderhuids
wantrouwen jegens mij, gebaseerd op de gedachte dat ik als buitenstaander nooit echt een binnenstaander zal worden en wellicht de oude verhalen over de Ootmarsumse tradities met historisch onderzoek in twijfel ga trekken. Nu moet ik toegeven dat ik zelf van meet af aan ook dit wantrouwen gevoed heb. De busladingen vol toeristen die elk jaar naar Ootmarsum trekken om het Vlöggln te aanschouwen wekten op mij aanvankelijk sterk de indruk van een ‘invented tradition’, bedoeld om de lokale middenstand te spekken. Mijn schoonfamilies – en in het bijzonder opa Bernard en neef Hans – hielden echter bij hoog en laag vol dat het gebruiken waren die al generaties lang door de Ootmarsummers gekoesterd werden. Waarop ik dan weer plagerig beweerde dat ik zou bewijzen dat het een uitvinding van de VVV was.
Als historicus én journalist bij de Twentsche Courant had ik echter wel een eer op te houden. Geprikkeld door genoemde discussies én door ronkende teksten over middeleeuwse of zelfs voorchristelijke wortels van het feest in de zogeheten Paasbrieven met de liedteksten, die door de Poaskearls aan toeristen verkocht worden, besloot ik tot een diepgravend onderzoek naar de herkomst het Vlöggln. Pas in 1840 werd voor het eerst op schrift melding gemaakt van dit gebruik, in een vraag van een lezer van de Overijsselsche Almanak, die ook al op zoek was naar de oorsprong. Hoe ik ook zocht in de Ootmarsumse archieven, maar zelfs in twee dagboeken van dominees uit het stadje wordt er niets over geschreven. Een van hen zegt zelfs dat hij met Pasen gewandeld heeft en dat het zeer rustig was in de stad. Dominees en kerkenraden klaagden in de 17de en 18de eeuw voortdurend over zogeheten ‘paapse superstitiën’, zoals het vereren van heiligenbeelden of het knielen bij een graf. Zelfs over Paasvuren werd diverse keren geklaagd, dus dit veel breder dan in Ootmarsum gebruikelijke ritueel kent wel een zeer lange geschiedenis.
Folklorehistoricus P.J. Meertens (Mijnheer Beerta uit Voskuils Het Bureau) bleef uitgaan van een middeleeuwse oorsprong en veronderstelde dat de Ootmarsummers de gewoonte en (ellenlange) liederen eeuwenlang in herinnering hadden gehouden en het geleidelijk weer hadden opgepikt. Dit Wunschdenken, nogal kenmerkend voor dit slag Blut und Boden-fokloristen, mist elke bewijsgrond. Vandaar dat ik op zoek ben gegaan naar een moment in de Ootmarsumse geschiedenis, waarbij de stad rond Pasen in rep en roer was. En zo’n moment bleek er nadrukkelijk te zijn; in 1795. Net voor Pasen naderden de Franse troepen het stadje en leek voor de overgrote meerderheid van katholieken na twee eeuwen achterstelling de vrijheid en gelijkheid nabij. Euforisch begaf een grote groep katholieken zich naar het huis van de koster van de grote Simon en Judaskerk, die nog steeds in gebruik was van een zeer klein groepje gereformeerden, terwijl de katholieken zich moesten behelpen met veel te kleine schuurkerkjes. Met geweld werd de sleutel van de kerk opgeëist en werd de kerk opengemaakt voor de pastoor. Wat ligt er meer voor de hand, dan dat de Ootmarsumse katholieken deze wederopstanding van hun geloof hebben gevierd met het zingen van Paasliederen, waarvan een nog maar kort daarvoor afgedrukt was in een nieuwe gezangenbundel. Dat zij daarbij ook zingend door de straten zijn getrokken, zou wel eens een uitdagende manifestatie van hun herwonnen zelfvertrouwen geweest kunnen zijn tegenover de gereformeerde inwoners van de stad.
Deze theorie werd op de redactie van de Twentsche Courant met enthousiasme ontvangen. Hoofdredacteur JOB verordonneerde dat de Paasbijlage van de krant op Paaszaterdag met het verhaal moest openen. De volgende dag besloot ik met enige schroom weer aan te schuiven aan de Paastafel van de aangetrouwde familie, welbewust dat mijn ‘debunking’ van het Vlögglverhaal niet door iedereen geapprecieerd zou worden. Zoals gebruikelijk in Twente werd mij dat niet rechtstreeks voor de voeten geworpen, maar door middel van indirecte humor. Toen ik het schouwspel langs de kant gadesloeg, zag neef Hans mij staan. Even onderbrak hij het Paaslied en riep hij naar mij: “Dow’t zo wa goot?”, daarmee niet meer en niet minder te verstaan gevend dat ik als buitenstaander niet moest denken de Ootmarsummers de wet voor te kunnen schrijven.
Mijn Vlöggl-theorie heeft niettemin in verschillende folkloristische studies en populaire boekjes over dit Paasgebruik inmiddels een plek gekregen en zij is tot op heden niet onderuit gehaald met nieuw bewijsmateriaal. Zij heeft evenmin gezorgd voor een verwijdering; eerder voor een intensivering van de interne familiecontacten rond deze dagen. Om de traditie in haar volle omvang en intensiteit te doorvoelen, hebben wij een aantal jaren geleden met ons gezin het hele Paasweekend doorgebracht in het oude huis van de inmiddels overleden opa Bernard, precies gelegen aan het startpunt van de Vlöggl-route. We waren er al op zaterdag bij, toen twee door paarden getrokken karren, volbeladen met hout voor het Paasvuur op de Poaskamp, het stadje binnendenderden. We waren er ook bij toen de Poaskearls in alle vroegte op Paasmorgen de bekende liederen zingend ter kerke gingen, evenals ’s middags bij het lof – als de grote Simon en Judaskerk stampvol is en dezelfde liederen aan het eind luid door de Ootmarsumse mannen worden gezongen. En voor de afwisseling bleven we niet aan de kant, maar haakten we in toen het eigenlijke Vlöggln om 5 uur in de middag begon met het aansteken van een grote sigaar door de Poaskearls en slingerden we door straatjes en openstaande huizen, om uiteindelijk ineengedraaid op de Eiermarkt nog één keer beide liederen volledig te zingen. Ook wij tilden daarna onze kinderen drie keer omhoog als teken van hoop voor de toekomst.
Terwijl de toeristen zich daarna huiswaarts begaven of een etablissement opzochten, spoedden wij ons naar de grootouderlijke stee van op Bernard om met de hele familie ongelooflijke hoeveelheden gekookte eieren te eten. Tegen de tijd dat het donker werd wandelde iedereen naar de Poaskamp, waar het Paasvuur ontstoken werd die Ootmarsum in een oranje gloed zette.
De jarenlange betrokkenheid bij de Ootmarsumse Paasgebruiken via de familie van de koale kaant heeft mij duidelijk gemaakt dat het allesbehalve een ‘invented tradition’ is. Het is een rooms-katholieke traditie met wortels en een hart, oprecht en diepgevoeld, wellicht iets minder oud dan sommigen zouden willen, maar dat wordt het vanzelf wel als de huidige generatie erin slaagt de waarde ervan door te geven aan de kinderen. Neef Hans is hier cum laude in geslaagd en zijn trots over de uitverkiezing van zijn zoon tot Poaskearl is dan ook volkomen gerechtvaardigd.
Dit is nu nog eens nuttige info, maar of het waar is weten we dus nog niet??
Een trotse Oom Stijn.
Complimenten Paul voor dit schitterende verhaal. We zullen het tijdens het eerst volgende bezoek aan Gouda nog maar eens uitgebreid over dit onderwerp hebben. Het nieuwe boek dat de Ben Morshuis Stichting heeft uitgegeven over de paasgebruiken in Ootmarsum zal ik jou daarbij als een kado overhandigen. Wat ik wel jammer vind is dat jij op de bewuste paaszaterdag nou net getuige moest zijn van het feit dat er maar twee door paarden getrokken paaswagens de stad door trokken. Door de eeuwen heen waren en zijn dat er altijd drie geweest. Slechts één keer is er een uitgevallen door een gebroken as. Dat jij daar nou net met je neus bovenop hebt moeten staan!
Groet uit de Siepelstad,
Hans