In misschien wel het mooiste museum van Nederland is op dit moment de tentoonstelling “Vormen van verdraagzaamheid” te zien. Blikvanger van deze expositie is het manshoge carton (de ontwerptekening) van “De Vrijheid van Consciëntie”, het beroemde gebrandschilderde glas nummer 1 uit de Goudse Sint-Janskerk. Deze getekende verbeelding van het ideeëngoed van Dirck Volckertszoon Coornhert is een zeer toepasselijke binnenkomer op het thema, omdat er waarschijnlijk geen andere persoon in de vroegmoderne geschiedenis van Nederland is aan te wijzen die zijn leven lang zo principieel heeft gestreden voor verdraagzaamheid als deze uiteindelijk naar Gouda uitgeweken humanist en vrijdenker. In diezelfde eerste zaal is dan volkomen terecht eveneens plek ingeruimd voor zijn portret, gegraveerd door zijn leerling Goltzius en voor een prent van de stad Gouda, waar het stadsbestuur in de zestiende eeuw zeer principieel koos voor de Vrijheid van geweten als politiek uitgangspunt.
Na deze Goudse introïtus ontbeert de tentoonstelling een heldere uitwerking van het
thema. Niet de strijd voor verdraagzaamheid of tolerantie, maar de omgangoecumene tussen de verschillende religieuze groepen in de Republiek komt centraal te staan. We maken daarbij een vreemde stap terug in de tijd met een portret van Desiderius Erasmus, een andere ‘Gouwenaar’. Zijn relatie tot het thema van de tentoonstelling blijft echter onduidelijk. Creatief is de wijze waarop met archiefkisten, geluidsfragmenten en schilderijen getoond wordt hoe vijf religieuze groepen (gereformeerden, remonstranten, lutheranen, doopsgezinden en rooms-katholieken) over elkaar dachten, maar dit illustreert eerder onverdraagzaamheid dan verdraagzaamheid. Ook in deze hoek komen we een ‘Gouwenaar’ tegen, de contra-remonstrantse scherpslijper Jacobus Triglandus.
In een derde zaal zijn het de werken van kunstenaars met uiteenlopende religieuze achtergrond die moeten aantonen dat zijn met het aannemen van opdrachten ruimdenkend en verdraagzaam waren, omdat zij ook werkten in opdracht van andere gezindten. Met evenveel recht zou dit een illustratie kunnen zijn van het pragmatisme dat broodschilders aan de dag legden om in hun dagelijks onderhoud te kunnen voorzien. Over verdraagzaamheid zegt het waarschijnlijk weinig. Toch treffen we in deze zaal een uit Berlijn geleend kunstwerk aan, dat alleen al een bezoek aan de expositie loont. Het betreft een door de katholiek Salomon de Bray uit Dordrecht geschilderd portret van een klopje, een in de wereld levende geestelijke dochter. Haar verschijning is van een adembenemende schoonheid, die wat mij betreft die van het Meisje met de Parel van Vermeer benadert.
Klopjes hebben er in belangrijke mate voor gezorgd dat de rooms-katholieke kerk tegen de verdrukking en achterstelling in, heeft overleefd. De ‘betaalde verdraagzaamheid’ , in de vorm van het voor geld door de vingers zien van clandestiene katholieke kerkvieringen in zogeheten ‘schuilkerken’, wordt in de tentoonstelling wel goed en creatief uitgewerkt, in de vorm van een nagebouwde kerk-op-zolder. Ook hier ontbreekt overigens het Goudse element niet, aangezien een fraai Willibrorduslied te horen is, dat is geschreven door de Goudse pastoor Willem de Swaen.
Al met al biedt Vormen van verdraagzaamheid veel schoons om te bekijken, maar is de expositie voor de meer ingewijde bezoekers helaas weinig verrassend. Voor leken is de informatie daarentegen weer te fragmentarisch en ongericht om een goed inzicht in de materie te krijgen. Als de samenstellers iets langer nagedacht hadden over de conceptualisering van het thema en bijvoorbeeld de twistgesprekken tussen Coornhert en de Delftse dominees of andere openbare debatten (als oefeningen in tolerantie) hadden uitgewerkt, was het geheel meer verrassend en vernieuwend geweest.