Het eeuwenoude Sinterklaasfeest heeft al menig geraas doorstaan. Steeds opnieuw hebben tegenstanders geprobeerd dit diep gewortelde volksgeloof met bijbehorende rituelen de nek om te draaien. De eerste serieuze aanval kwam van de gereformeerden. In onze tijd zijn het de anti-racisten die hun politiek-correcte pijlen richten op Zwarte Piet en seculiere fundamentalisten op de Goedheiligman.
Toen de gereformeerden aan het eind van de zestiende eeuw in de maalstroom van de Opstand tegen Spanje boven kwamen drijven met hun heersende en als enige door de overheid bevoorrechte kerk, deden zij verwoede pogingen het feest met wortel en tak uit te roeien. Zo begaven leden van de Delftse kerkenraad zich rond 1600 enkele keren met opgestoken vaandel naar het stadhuis om hun beklag te doen over de gewoonte van ouders om hun kinderen wijs te maken dat een heilige midden in de nacht cadeautjes in hun schoen kwam leggen. Als de kinderen op die manier iets op de mouw gespeld kregen, zo redeneerden de kerkbestuurderen, dan zouden zij het Ware Geloof ook dreigen te verliezen als hen later duidelijk gemaakt werd dat de Sint niet bestond. Om de overheid ook met wereldse argumenten te overtuigen, wezen de kerkenraadsleden er bovendien op dat mensen in deze dure tijden hun geld wel beter konden besteden dan aan het kopen van koeken in de vorm van een heilige en allerlei ander nutteloos goed. Daarom vroegen zij het stadsbestuur tevens om de marktkramen nabij de kerk, waar dit spul verkocht werd, te verwijderen. Alle inspanningen van de gereformeerde kerk ten spijt, bleef het Sinterklaasfeest onuitroeibaar en werd het in brede – ook gereformeerde – kring gevierd, zoals ook blijkt uit fraaie schilderijen van Jan Steen.
Later in de zeventiende eeuw hebben diverse gereformeerde dominees nog vaak geprobeerd Sinterklaas verdacht te maken en ook figuurlijk te ontheiligen. Een rabiate voorganger, die op verschillende manieren ten strijde trok tegen deze ‘paapse superstitiën’ was de Goudse dominee Jacobus Sceperus. In zijn boekje Geschenck op geseyde St. Nicolaes Avont aen alle Goudsche ingesetenen (1658) geeft hij een levendige schets van het Sinterklaasfeest, zoals dat in zijn dagen gevierd werd:
“De ouders maecken haeren onnooselen wichters wijs, dat Nicolaus, des avonts ende des nachts voor sijnen heyl[ighen] dach, allenthalven daermen hem alsdan aenroept, komt ter schoorsteen ingereeden, en den kinderen meede brengt, en in de schoenen steeckt veele snoeperyen van appelen, nooten, koecken, vijgen, rosijnen, suycker, gelt, gout, silver, neevens allerhande kindertuych, en poppegoet. De kinderen, des geleert van de oude, roepen, schreeuwen en bidden dan tot Nicolaus, in deser en dierghelijcker voegen:
Sinte Niclaes bisschop, goet heylich man;
Wil je wat in mijn schoentje geeven, Godt loont u dan.
Gheefft men een beurs met bellen,
Soo sal ick je niet meer quellen.
Soolanghe als Godt geliefft,
Heb ick Sinte Niclaesjen lieff.
De onnoosele kinderen bestroyen de caemer in welcke sy de comste van St. Niclaes verwachten, met stro, hoy en haever, opdat het peert van desen H. Man, komende te post gereeden, wat pleysteren en daervan eeten sou.
Vervolgens vindt Sceperus het nodig om de ware toedracht te verklikken:
En ymmers alles is bedroch, leugen en valscheyt. Want de ouders koopen allerhande snoeperyen, kindertuych en poppegoet en steecken en leggen hetselve in en ontrent der kinderen schoenen: en des morgens maeckt men den onnooselen schaepen wys, dat St. Niclaes hetselve ghedaen heeft; en zijn denselven daervoor danckbaer. ‘tGeen de ouders doen, maecken sy den kinderen wijs dat Nicolaes gedaen heeft. (…) De vaeders gheeven het gelt daertoe, de moeders koopen ghebeelde koecken, op welcke het beelt van den bissschop Nicolaus staet, en gheeven se aen den kinderen, neemen se aen als waeren deselve haer van St. Nicolaus toegebracht. Den welcken sy soo vyerich om wat te krijgen in haere schoenen, aengeroepen hebben.
Ook het boekje van Sceperus heeft geen afbreuk kunnen doen aan de populariteit van het feest. Het geeft ons een aardig beeld van de viering van Sinterklaasavond in de vroegmoderne tijd, dat wil zeggen voordat er in het midden van de negentiende eeuw door toedoen van een Amsterdamse onderwijzer een aantal nieuwe elementen eraan toegevoegd werden. De nu nog gangbare elementen van schoen zetten, voedsel voor het paard, een Sint die over de daken rijdt, geschenken door de schoorsteen werpt en luid zingende kinderen, waren dus al onderdeel van de traditie in deze periode. Opvallend afwezig bij Sceperus is elke verwijzing naar een opvoedend of disciplinerend karakter van het feest, teneinde lastige kinderen in het gareel te houden. Dat dit element echter wel degelijk meespeelde in het zeventiende-eeuwse Sinterklaasfeest, blijkt uit schilderijen van Jan Steen, waarop huilende kinderen zijn te zien die worden overgeslagen of afgescheept worden met een zakje zout.
Deze aloude Sinterklaastraditie werd ingrijpend vernieuwd en gepopulariseerd door de Amsterdamse onderwijzer Jan Schenkman (1806-1863). Hij dreef tot 1849 een particuliere school op de Anjeliersgracht en zag voor zichzelf een missie weggelegd om via de jeugd maatschappelijke misstanden aan te pakken. Hij schreef diverse jeugdboeken, die tot doel hadden jongeren de waarde van tradities mee te geven en hen aan te sporen tot een deugdzaam leven. In 1850 verscheen de eerste druk van Sint Nicolaas en zijn knecht, het boek dat grote populariteit verwierf en verstrekkende invloed had op de vorm waarin het Sinterklaasfeest tot op de dag van vandaag is gegoten. Zo bedacht hij de stoomboot en het grote Sinterklaasboek. De meest ingrijpende vernieuwing die Schenkman bewerkstelligde, was echter de introductie van Zwarte Piet. Vanaf de verschijning van zijn boeken wordt de Goedheiligman vergezeld en geholpen door een knecht met een zwarte huidskleur. Deze nieuwe personage in de Sinterklaastraditie levert de afgelopen decennia keer op keer stof tot discussie en geeft voeding aan nieuwe aanvallen op het feest.
Een veel gehoorde mening is dat Zwarte Piet een uiting is van racisme. In de tijd van Schenkman was de gekleurde medemens een rariteit en zeldzaamheid in Nederland. Hij schreef zijn boeken in een tijd dat de slavernij door de meeste Europese staten was afgeschaft. Wie de afbeeldingen en teksten van hem leest kan onmogelijk tot de conclusie komen dat zijn introductie van Zwarte Piet voortkwam uit een neerbuigende, laat staan racistische, kijk op andere rassen. Wie de afbeeldingen in de uitgave van 1907 bekijkt, ziet ook geen Zwart-Afrikaanse Piet, maar een Noord-Afrikaan. Piet draagt geen baret met een veer, maar een
fez. Hij is daarmee representant van een Arabische bevolking die ook eeuwenlang slavernij kende en zich niet kenmerkte door onderdanigheid of volgzaamheid. De Zwarte Piet die wij hier zien is een zelfbewuste medewerker van de Goedheiligman, die nadrukkelijk en met verve de rol speelt van schatbewaarder en boeman. Hij bewaakt de geldkist, is hoofd van de afdeling inkoop en doet de administratie. Zijn donkere gelaat heeft nadrukkelijk een functie om aan de zijde van de hagelwitte Sint het gezag te belichamen, zoals een zwart uniform dat ook doet – deed, want met de invoering van het nieuwe gele strepen-pak amper meer – bij de politie. Zijn attributen zak en roede onderstrepen dit. Hij is een menselijke, maar compromisloze handhaver. Soms vermaant hij alleen, zoals tegenover het jongetje dat stiekem met zijn hand in de snoeppot zit. Maar voor de echte raddraaiers kent hij geen genade: die gaan al tegenspartelend zonder pardon in de zak. Dat levert gruwelijke beelden op, die diepe indruk gemaakt moeten hebben op kinderen. Daarmee maakte Schenkman Zwarte Piet instrumenteel aan zijn streven om de jeugd te disciplineren. Misschien is het wel tijd om deze Piet te rehabiliteren en weer het gezag te geven dat hij van oorsprong uitstraalde. Van kenecht naar diender! Onze jeugd vraagt erom.
Als we de blik iets breder richten en kijken naar Sint-Nicolaasvieringen buiten onze
landsgrenzen, dan blijkt dat de goedheiligman daar ook assistenten heeft die moeten afschrikken. In Duitsland, bijvoorbeeld in he plaatje Rhede in het Emsland, wordt hij vergezeld door Ruprecht, een man met een afschrikwekkende baard. Ruprecht, in veel Duitse volksverhalen zelfs de verpersoonlijking van de duivel, wordt vooral ingezet om ongehoorzame kinderen tot de orde te roepen en te dreigen dat zij door de Sint meegenomen zullen worden als zij hun leven niet beteren. Ook hier heeft de assistent niet de rol van slaaf, maar van ordehandhaver. Soortgelijke figuren begeleiden de Sint ook in Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Slovenië en Kroatië, maar dan heten ze Krampus of Belsnickel.
In Nederland duikt elk jaar de discussie over het vermeende racistische karakter van Zwarte Piet weer op, sinds 2013 zelfs in ongekende heftigheid. Opvallend daarbij is de emotie waarmee de discussies gepaard gaan. Aan de ene zijde zijn het mensen die met de strijd tegen het Apartheidsregime of een nog verder weg gelegen slavernij-verleden in hun geheugen het niet kunnen verkroppen dat witte mensen zich zwart schminken, de lippen rood stiften en een pruik van kroeshaar opzetten, waarmee ze een karikatuur maken van de zwarte medemens. Daarnaast zijn soms ook protesten te horen van Antillianen en Surinamers, die als afstammelingen van de slaven niet op deze wijze herinnerd willen worden aan de pijnlijke geschiedenis van hun verre voorouders. Emotie en activisme gaan hierbij hand in hand. Aan de andere kant zijn er grote groepen Nederlanders – blank maar ook gekleurd – die elke kritiek op het Sinterklaasfeest beschouwen als een aanval op hun eigenheid en het vaderlandse verleden. Zeker in een tijd van heroplevend nationalisme en angst voor alles wat Europees of buitenlands is (denk aan Rita Verdonks “ze komen aan ons Sinterklaasfeest”), wordt ook door hen de discussie met emotie gevoerd. Hetzelfde geldt voor de kritiek van secularisten op het christelijke kruis op de mijter van de Sint, waar gelovigen weer fel op reageren. De meeste disputanten doen weinig moeite zich te verdiepen in de ware aard van het kinderfeest, maar ‘misbruiken’ deze traditie voor politiek of religieus gekrakeel met tegenstanders. Een dergelijke ontheiliging van Sint en Piet gaat voorbij aan wat het feest ten diepste is: een kleurrijke en diep gewortelde omlijsting van ouderliefde voor hun kinderen. Dat is precies hetgeen dat de zeventiende-eeuwse Sint-Nicolaasvereerders, de Amsterdamse schoolmeester Schenkman en de hedendaagse Sinterklaasvierders met elkaar verbindt.
Het is al heel wat jaar geleden
dat in de mooie Gouwe stad
het veen door mensen werd betreden
Daar komt nu een nieuw fietsroutepad
Het waren de oudste Batavieren
Stammen wij daar echt van af?
Dronken zij toen ook al bier en
wijn en water? Ik sta paf.
Wij zijn toch allemaal vergeten
wat lang geleden is geschied.
Toch zou men het wel willen weten.
Want hoe zit het nu, met Piet?
Ze zijn verschillend en toch lijken
heel wat dieren op elkaar.
Zou je met veel denken, kijken,
het geheim ontdekken daar?
Dan moet je wel geschoold zijn daarin
en noteren wat je ziet.
En wie deed dat? Juist, Charles Darwin,
Geen zwarte, wel een knappe piet.
Hij heeft alles opgeschreven,
zonder spanning, haast of stress.
En dat is ons bijgebleven:
“The origin of species”.
Wij stammen niet af van de apen,
Ook al lijken zij op ons het meest.
Want wij zijn als mens geschapen,
en zij zijn toch slechts een beest?
Het zijn nu verre achterneven.
Zo’n vijf tot negen miljoen jaar
geleden – ’t is mij om het even –
deelden wij één ouderpaar.
Dat was een bio-revolutie,
In strijd met bijbel en gebod
Maar Darwin noemt het ‘evolutie’
en zag die als ‘de wens van God’.
De grootste kans tot overleven
heeft ’t best aangepaste dier.
die kans is niet aan elk gegeven:
Geen dino’s meer, wel spin en mier.
Nu heerst er op de pool weer koude,
leeft ijsbeer daar, en pinguïn.
Ooit waren daar eens woeste wouden,
van gas en olie het begin.
Ruim vier miljard jaar is de aarde,
Het leven kwam uit één cel voort.
Elk organisme heeft zijn waarde.
Ook Schenkmans Piet uit een ver oord.
Met Sint is ’t even goed gesteld:
Hij heeft niet veel cadeautjesgeld,
maar drinkt de allerbeste wijn
Ik zou de Sint wel willen zijn
Sterker nog, mijn goede vrind,
ik ben het zelf –
Vrouwe Sint