Wie was Walvis?

(Lezing gehouden op 1 september 2012 in de Oud-Katholieke Kerk St.-Joannes Baptist te Gouda ter gelegenheid van de aanbieding van het eerste exemplaar van Ignatius Walvis’ Goudsche en andre daartoe dienende katolijke kerk-zaaken aan pastoor Henk Schoon)

Dames en heren,

Ik ben zeer vereerd dat de aanbieding van pastoor Walvis’ belangrijkste boek op deze bijzondere plek mag plaatsvinden: hier ging Walvis immers voor in de Heilige Mis, hier sprak hij zijn gelovigen toe vanaf de preekstoel en hier hoorde hij de biecht en doopte hij kinderen. Hiernaast, in de pastorie, heeft hij ook zijn vele boeken geschreven

Als je twaalf jaar bezig ben met zo’ n manuscript, zoals Jan, Dick en ik, dan stel je jezelf af en toe toch de vraag Wie was Walvis? Maar als je daar meer van te weten wil komen stuit je op een bronnenprobleem: er zijn nauwelijks oordelen van tijdgenoten overgeleverd. Bovendien hebben wij geen echte egodocumenten (dagboeken of persoonlijk getinte brieven. Toch zijn er twee bronnen die het mogelijk maken een glimp van hem op te vangen

1.    Zijn portret  

Van Walvis is slechts één portret overgeleverd, uitgerekend een tekening in het manuscript dat vandaag in druk verschijnt. Hoe anders is dat met andere Goudse pastoors: van Walvis’ voorganger Peterus Purmerent en van diens concurrent Willem de Swaen zijn diverse afbeeldingen en zelfs schilderijen overgeleverd.

Walvis

Het Portret van Walvis betreft een gewassen pentekening, die rechtstreeks is getekend in het manuscript van de Goudse Kerk-zaaken. Mogen we aannemen dat het een zelfportret is? Vaak wordt daar van uitgegaan. Het kan, maar er is ook iemand anders die als tekenaar in aanmerking komt: zijn vader.

Ignatius Walvis werd in 1653 geboren in Utrecht als zoon van de uit Antwerpen afkomstige; “constschilder” Johannes Baptista Walvis en Bernardina van Aller. Hij had twee zussen: Maria Baptista Walvis en Johanna Constantie Walvis en woonde in Utrecht aan de Lijnmarkt “alwaar de Walvis uythanght”. Zijn vader trouwde in 1682 op huwelijkse voorwaarden voor de 2de keer; met Maria van Boort, een buurvrouw, en keerde rond 1685 terug naar Antwerpen.

Zoon Ignatius had het ouderlijk huis op dat moment echter al verlaten; toen hij nog maar 16 jaar was. In 1670 begon hij zijn studie in Leuven (eerst artes en vanaf 1673 theologie in het Pauscollege). In 1678: volgde de priesterwijding door Johannes van Neercassel, de apostolisch vicaris. In hetzelfde jaar werd hij huiskapelaan bij de Weense gezant in Holland: Kramprich von Konefeld. Dat hij daar maar liefst tien jaar werkzaam bleef is wellicht een indicatie dat zijn voorkeur wellicht niet direct uitging naar het hoeden van een grotere kudde. Pas in 1688 zou hij deze stap toch maken, toen hij werd aangesteld als pastoor van de statie Johannes de Doper te Gouda Hij was toen naar eigen zeggen “in het vijfendertigste jaar sijns ouderdoms getreeden”. In Gouda bleef hij werkzaam tot hij in 1713, op 6 mei, overleed en begraven werd in de St. Janskerk. Dat mag misschien vreemd klinken maar deze grote gereformeerde kerk was in die dagen ook de publieke begraafplaats voor alle stedelingen, waardoor ook een pastoor begraven werd in het gebouw waar zondags de gereformeerde preken klonken. Nog net maakte Walvis bij leven trouwens de verschijning van zijn beroemde stadsgeschiedenis mee.

Terug naar het portret:

Misschien was hij dus zelf de tekenaar; hij zal immers zijn manuscript niet snel uitgeleend hebben aan een ander; bovendien zitten er nóg twee gewassen pentekeningen van Goudse pastoren van voor de Reformatie in het manuscript, nagetekend van schilderijen die hier nu nog in de gang hangen.

 

Maar Walvis’ vader Johannes Baptist leefde nog tot 1692: deze begaafde schilder zal toch ook wel eens een bezoekje aan zijn zoon in Gouda gebracht hebben en misschien bij zo’n gelegenheid de tijd hebben gedood met het maken van de tekeningen – met kleinkinderen spelen zat er voor hem toch niet in…

Hoe het ook zij: het portret is in 1690 gemaakt en toont een betrekkelijk jonge man, 36 jaar volgens het onderschrift. Dat betekent dus dat de tekening kort na – of misschien wel ter gelegenheid van – zijn ambtsaanvaarding in Gouda is gemaakt;

Het portret toont hoe hij zichzelf het liefst zag of gezien wilde worden. Wat zien wij? Een zelfbewuste jongeman in priesterkleed, maar zonder attributen zoals een kruisbeeld of schedel. Ook zien wij geen familiewapens, zelfs geen walvis. Wij zien een ijdele jongeman met een weelderige krullenbos; of is het een pruik? Hij laat daarmee zien dat hij modebewust is. Hij kijkt niet zorgelijk, maar met een lichte glimlach om de mond en heeft slimme ogen.

Dan kom ik bij de tweede bron die ons iets leert over de persoon Walvis.

2.    Zijn historische geschriften

 Walvis heeft een zwakke gezondheid:

In 1692 schrijft hij: De pastoor, beter aan de Goudsche gemeente als lucht gewennen­de, wierd thans en bleef eenige jaaren onpasselijk.  Bedlegerig geworden, liet hij de gemeente door den heer Peu­mans bedienen.

In 1695 lijken zijn gezondheidsklachten aanleiding te geven tot een overplaatsing: “De overheid der Cleresi van gedachten dat het veranderen van lucht een dienstig middel zijn zoude om den gedurig ziekelijken pastoor te herstellen, vond in het jaar 1695 goed hem te Delft te verplaatsen. “Ignatius Walvis die ter Goude bleef en gezonder wierd als voor dezen”.

In 1698 zijn het niet de luchtwegen die hem plagen, maar kan hij nauwelijks lopen: “De pastoor wegens een kniequaal niet in staat zijnde om onderzoek over de getuigenisse zelf te gaan doen”.

In 1699 heeft hij nog steeds last: “Thans begon de pastoor, over de zes maanden aan een kniequaal stoel- en bedvast” weer te werken.

Ligt in zijn zwakke gezondheid en geringe mobiliteit niet ook een verklaring voor zijn hoge schriftelijke productie?

Walvis is bovenal een verzamelaar

Hij moet een behoorlijke handbibliotheek gehad hebben en wist van overal documenten en afschriften naar zijn pastorie te halen; ook uit het Goudse stadsarchief. Walvis gebruikt voor zijn verhaal unieke bronnen die nu weg zijn: zoals aantekeningen van zijn voorganger Petrus Purmerent, de Goudsche Aracadia van notaris Thombergius en nog veel meer; ik wil niet zeggen dat Walvis deze documenten na gebruik heeft weggegooid, maar ze lijken voorgoed te zijn verdwenen, waardoor het manuscript van Walvis alleen nog maar belangrijker is geworden.

Walvis heeft oog voor smeuïge details

De Goudsche kerk-zaaken bevatten talrijke smeuïge verhalen, waaruit blijkt dat Walvis ook oog had voor details. Een voorbeeld: “Wanneer geen bailiu de hand meer aan kerkgoederen sloeg, gebruikte de schenner van ‘t heilige de geldzucht van geloofsgenooten om Gods huis te beroeven. Zeker Marijntje, door d’aalmissen der katolijken voortgeholpen, dagelijks ter kerke koomende, bespiede den gelegensten toegang om bij nacht daar in te breeken. Ingebroken naam hij ciborie, kelk, twee silvere ampullen en schotel, benevens verscheide alben, chooren en altaarklederen mede. De geheiligde hostiën had hij op ‘t altaar uitgestort. De kerkdief wierd naderhand ter Goude geschavotteerd en t’Amsterdam gehangen”.

Walvis is taalvaardig

Wat uit bovenstaande relaas ook blijkt is dat Walvis bijzonder taalvaardig was. Zijn geschriften zijn niet uitsluitend een dorre opsomming van documenten, zoals in veel van de geschiedwerken in de 17de eeuw. Bovendien gebruikt hij mooie formuleringen: “Doch De Vos had geen ooren om hierna te luisteren; voor Brabant was al sijne vrees, na der Goude al sijn verlangen” of: “Deze brief, doornayt met Italiaansche pluimstrijkerijen, gaf ons geen genoegen”

Verder heeft hij heeft een mooi regelmatig handschrift en hanteert hij een – weliswaar van de onze soms sterk afwijkende – consequente spelling: waarschijnlijk was hij dan ook een ordelijk mens. Grafologisch onderzoek zou misschien iets meer zeggen over zijn karakter, maar daaraan heb ik mij niet gewaagd.

Walvis heeft verder een zeker gevoel voor humor

Als hij verhaalt van een kerkstoring door de Goudse baljuw, vertelt hij de gebeurtenissen in geuren en kleuren. De belaagde priester zou de baljuw toegebeten hebben: “wacht u den gezalfden des Heren te raaken”. Waarop de baljuw gezegd zou hebben: “Wel paap, mijne handen worden niet vet”. Een ander voorbeeld: over de jezuïet Jacobus de Vos die er met het klopje Maria Buis vandoor ging en een tweeling bij haar verwekte, zegt hij: “Men kreeg met moij praaten den Vos niet uit sijn hol” en even later: “Het trouwen stond nu vast; ten dien einde trekt Vos met sijne bevrachte Buis na Utrecht”.

Soms is Walvis echter ronduit villain

Vooral als het om het in diskrediet brengen van zijn opponenten, de paters jezuïeten en franciscanen; hij kan als geen ander met tussenzinnetjes en retorische vragen twijfel uitspreken over hun bedoelingen.

In zijn pastorale praxis is Walvis streng

Walvis was als zielzorger een echter rigorist: hij  was streng bij de biecht en bij het handhaven van andere kerkelijke voorschriften. Ook was hij wars van devoties (rozenhoedjes, bedevaarten etc) en had hij een gruwelijke afkeer van exorcisme. Dat blijkt uit zijn verbijstering toen zijn vroegere assistent en latere concurrent Willem de Swaen zich inliet met een zaak van duiveluitdrijving. In zo’n geval spaart hij ook zijn seculiere ambtgenoten niet met zijn verbale roede.

In zijn geschriften is Walvis dan ook vaak polemisch en oordelend

Één voorbeeld volstaat: over zijn opponent, de minderbroeder-pater Schoonhouwen zegt hij: “Hij was van Goude geboortig, vermaagdschapt aan eenen der regerende heeren: boven sijne medebroeders begaafd met eenen stouten onbeschaamden geest: vroetig, woelachtig, en onvermoeid om eens afgeslagen het eige weder te hervatten”.

Bovendien is Walvis niet vies van machinaties om zijn zin te krijgen

Hij aarzelt niet om de overheid – in de persoon van pensionaris en burgemeester Bruno van der Dussen – te hulp te roepen om de paters te bestrijden. In het geval van de reeds vaker genoemde pater De Vos dist hij met verholen leedvermaak paginalang de misstappen op van deze jezuïet; om daarna dankbaar te putten uit diens verweerschriften om aan te tonen hoe de jezuïeten met hun machinaties de kluit belazeren.

Conclusie:

Dit alles bij elkaar genomen doet bij mij het volgende beeld van Ignatius Walvis naar boven komen: hij komt uit de bronnen naar voren als een ordelijke, beginselvaste man, die volhardend en scherp is in conflicten en daarbij vooral vertrouwt op zijn vaardige pen. Tegelijk beschikt hij over een gezonde dosis humor en relativeringsvermogen, maar dat wordt minder naarmate hij ouder wordt en het conflict binnen de kerk in het nadeel van hem en zijn medestanders verloopt. Dan volgt verbittering.

 

 

Leave a Comment

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *