Schilderde Johannes Vermeer de Sint-Janskerk?

Interieurschilderijen van de Goudse Sint-Janskerk zijn zeldzaam en als ze er al zijn, dan blijken ze in de verste uithoeken van de wereld te zijn beland. Het meest bekend is het schilderij van de Delftse schilder Hendrick van Vliet, dat te bewonderen is in de National Galery in Melbourne, Australië. De Goudse kunstenaar Jos van der Biezen schilderde er een kopie van, die te zien is in de Goudse kerk. Het hele proces van reproduceren heeft hij vastgelegd het deze week verschenen boek De ontdekking van een meesterwerk. Een grensverleggend kerkinterieurschilderij (1662) – en The Remake. Ik mocht daarin het bestaan van een ander kerkinterieur van de Sint-Janskerk toelichten. Helemaal aan de andere kant van de wereld, in museum het Ou Stadhuis in Kaapstad, Zuid-Afrika, hangt namelijk min of meer de pendant van het Australische schilderij, waarbij de blik nu niet is gericht op het koor in het Oosten, maar op de ingang in het Westen. Wie dit schilderij heeft gemaakt is veel minder duidelijk. Perspectivistisch is het duidelijk van mindere kwaliteit, maar beide schilderijen zijn rond 1661-1662 – dus bijna gelijktijdig – gemaakt.

Probleem bij de bestudering van het schilderij uit Zuid-Afrika was tot op heden dat in Gouda niemand beschikte over een goede kleurenfoto van het werk met een hoge resolutiewaarde. Dankzij de medewerking van het museum in Kaapstad is zo’n foto na een jaar mailen en aandringen nu wel beschikbaar en kan het werk tot op detail ontleed worden en vergeleken met schilderij in Australië.

Kerkinterieur van de Goudse Sint-Janskerk met zicht op het westelijke deel van de kerk (Kaapstad)
Kerkinterieur van de Goudse Sint-Janskerk met zicht op het oostelijke deel van de kerk (Melbourne)

Beide schilderijen tonen naast grote overeenkomsten in stijl en kleurgebruik toch ook verschillen, met name in de kwaliteit van de penseelvoering en het gebruik van ruimtelijk perspectief. Het Australische schilderij is duidelijk gesigneerd en gedateerd (1662) op een van de pilaren en is van de hand van de Delftse kerkschilder Hendrick van Vliet. Het Zuid-Afrikaanse schilderij is op vergelijkbare wijze op een pilaar gesigneerd en gedateerd (1661), maar deze ondertekening is zo ongeloofwaardig, dat algemeen wordt aangenomen dat deze vals is. Er lijkt te zijn geknoeid met de handtekening, zodat er ‘IVMeer Fecit’ kwam te staan: Johannes Vermeer heeft het gemaakt.

Dat Johannes Vermeer dit schilderij zou hebben gemaakt, en nog wel in hetzelfde jaar dat hij het beroemde Gezicht op Delft vervaardigde, is uitgesloten. Dat hij nooit kerkinterieurs schilderde kan geen argument zijn, want het schilderij van Delft is ook het enige stadsgezicht dat hij schilderde. Dat hij in Gouda is geweest is zeker niet ondenkbaar, aangezien zijn schoonmoeder Maria Thins hier een huis aan de Westhaven bezat. Het staat ik vast dat hij meerdere keren in Gouda is geweest, zoals bij de afhandeling van de erfenis van zijn schoonmoeder. Maar het is met name de slordigheid in het door de schilder weergegeven perspectief dat het uitgesloten maakt dat het om een Vermeer gaat, aangezien deze Delftse schilder juist een meester was in perspectiefgebruik. We mogen er dus vanuit gaan dat een andere hand het penseel vasthield en dat – gelet op het perspectiefgebruik – dit ook niet Hendrick van Vliet, de maker van het andere schilderij, is geweest. Ook hij was hierin een meester. Tegelijk zijn er wel talrijke overeenkomsten in de mis en scène tussen zijn werk en die van het schilderij uit Kaapstad. Het meest aannemelijk is het daarom, dat hier een leerling van deze Delftse schilder aan het werk is gezet.

Het schilderij uit Kaapstad mag dan wel in kunsthistorisch opzicht van mindere kwaliteit zijn, historisch is het van grote waarde want het geeft een fraai beeld van de inrichting van dit gedeelte van de Sint-Jan in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Wat allereerst opvalt is de prominente plek van de wetsborden boven de toren-ingang van de kerk. Waar nu het Moreau-orgel hangt, werd de bezoeker destijds de Tien Geboden in grote letters voorgehouden. Boven de op dubbele houten ’tafelen’ geschilderde geboden was het stadswapen van Gouda geschilderd. Er onder is op een eveneens in de rode stadskleur geverfd tekstbord te lezen ‘Heere uwe Godt (…) ’t uyt den diensthuyse geleyt hebbe’, een fragment van de tekst uit Exodus 20:1: Ick ben de Heere u God, die u uit Egyptenlande uit den diensthuyse geleyt hebbe.

De wetsborden boven de ingang van de Sint-Janskerk
De wetsborden op hun huidige plek in de Sint-Janskerk

De tekst op het linkerbord gaat schuil achter een pilaar, maar de geboden op het rechterbord zijn goed te lezen. Vergelijking met de huidige borden laat zien dat de schilder de tekst daarbij wel wat heeft moeten indikken, waarschijnlijk omdat het middengedeelte boven de ingang door het verkeerde perspectief te smal was geworden. Helemaal onderaan is op de steunbalk voor de borden ook nog een tekst te lezen: ‘Die kennisse der sonden’. Opvallend daarbij is dat de letters N gespiegeld zijn weergegeven. Verder is nog te zien dat boven het ingangsportaal een versiering is aangebracht in dezelfde stijl als de wetsborden.

Deze wetsborden, met vergulde randen versierd, werden in 1610 vervaardigd door Wiert Claesz. Beide borddelen waren in de opstelling van destijds verbonden met een plankje, waarop het jaartal 1610 stond. Rechts achterin is aan de noordmuur nog een groot tekstbord te zien, dat volgens Henny van Dolder, oud-archivaresse van de Sint-Jan, geplaatst was door het smidsgilde.

Met de komst van het orgel zijn de wetsborden weggehaald van deze plek, om later bevestigd te worden aan de muur bij het koor, aan de zuidzijde, maar nu zonder het verbindingsbalkje met de datering. Waar dit balkje is gebleven, en ook het tekstbord van het smidsgilde, is helaas onbekend.

Heel goed zichtbaar op het schilderij is verder het gebrandschilderde glas 29 met David en de Christelijke Ridder, in de jaren 1595-1597 geschonken door de steden van het Noorderkwartier van het gewest Holland: Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnickendam, Medemblik en Purmerend. Het glas is door de schilder tamelijk waarheidsgetrouw afgebeeld, inclusief de wapens van de schenkende steden. Zo is links duidelijk het wapen van Enkhuizen te zien, met de drie haringen.

Van het pendant van dit raam, geschonken door het Zuiderkwartier met de Vrijheid van Consciëntie als thema, is op het schilderij alleen nog een kleine rand te zien.

De vaste timmerwerkplaats in de Sint-Janskerk

Onder het glas van de Christelijke Ridder bevond zich de timmerwerkplaats, aan de bovenzijde voorzien van een sierhek. Vanuit deze plek werd constant onderhoud gepleegd aan het kerkgebouw. De diverse hoge ladders die de schilder heeft weergegeven waren dan ook onmisbaar om ook op grote hoogte onderhoudswerkzaamheden te verrichten.

Resteert nog de aandacht te vestigen op het ruitvormige wapenbord dat links bovenaan prominent te zien is. Tot de Franse tijd hingen er talrijke van dergelijke wapenborden in de kerk, onder meer van Goudse zeehelden. Zo mogelijk hingen ze in de buurt van het graf van de betreffende persoon. Ook het door de schilder weergegeven bord, met een paard in een blauw schild in het helmteken en een datum 28 februari, blijkt van een zeeheld te zijn. Te lezen is: ‘Die Zeehelt Van der – Voor – de Leev Moest gaen – In ’t Vechten ‘ Leven t Lijf Liet hier’. Een zogeheten chronogram is zo geconstrueerd, dat de hoofdletters met een betekenis in het Romeinse getallensysteem bij elkaar opgeteld het jaartal 1653 opleveren.

Het blijkt te gaan om de tekst op een rouwbord voor de Goudse zeeheld Joris Cornelisz van der Saen (Zaan)., waarop het volgende gedacht was aangebracht:

Doe ’t engels gIer Vol rooC Vol vier. DeVr voor de LeeV most gaen. In ’t Vechten ’t LeVen ’t LIjf Liet hier . Dien zeeheLt Vander Saen.

Van der Saen was geboren in Gouda en trouwde aldaar op 25 oktober 1637 met Meynsje Maertens de Lange. Hij voerde inderdaad als familiewapen een (steigerend) paard tegen een blauwe achtergrond. Als kapitein had hij ten tijde van de Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654) de leiding bij verschillende zeeslagen en sneuvelde daarbij op 28 februari 1653. Vandaar dat ’28 febr.’ duidelijk zichtbaar is op het rouwbord.

Geheel in stijl met andere kerkinterieurs van Van Vliet, heeft de maker van het Kaapstadse kerkinterieur de levendigheid van het tafereel bevorderd door het afbeelden van grafdelvers, kerkgangers, een hondje en spelende kinderen. Net als bij het werk uit Melbourne is er ook een persoon afgebeeld, die op grond van zijn kleding en zijn handgebaren ongetwijfeld een dominee moet voorstellen.

Dankzij beide schilderijen hebben we hiermee een goed beeld van de inrichting van de Sint-Jan in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het zijn de vroegst bekende afbeeldingen van de binnenkant van dit kerkgebouw en ook om die reden beide uiterst waardevol, ook al zijn ze niet van dezelfde kwaliteit. De werken met eigen ogen aanschouwen vergt een enorme wereldreis, die weinigen gegeven zal zijn. Vandaar dat het zeer te prijzen is, dat Jos van der Biezen van het Australische werk een getrouw kopie heeft geschilderd, die iedere bezoeker aan de Sint-Jan kan zien. Het zou geweldig zijn als hij ook de Zuid-Afrikaanse pendant na zou schilderen. Hij moet dan wel concessies doen aan zijn perfectionisme op het vlak van perspectief.

Op vrijdagavond 31 januari werd het boek van Jos van der Biezen over zijn avontuur rond het kopiëren van het schilderij van de Sint-Janskerk van Hendrick van Vliet in de Garenspinnerij aangeboden aan Ingmar Reesink, conservator oude kunst van Museum Gouda. In dit boek staat aan het eind ook een door mij geschreven hoofdstuk over de pendant van dit schilderij uit Zuid-Afrika.

Kleur in de familiegeschiedenis

Jaren geleden mocht ik de door mij uitgezochte familiegeschiedenis aanbieden aan mijn vader, die toen tachtig jaar werd. Onder de titel ‘Wilgen die zich niet laten knotten’ werd daarin het verhaal verteld van een eeuwenoud geslacht uit het Noord-Duitse stadje Rhede (Emsland), dat aanvankelijk Te Willigen heette. Via een mannelijke telg die Abel heette, ging onze tak uiteindelijk verder als Abels. Pas mijn overgrootvader, Hilbert Abels, verliet zijn geboortestreek en het genencentrum van de familie, om als metselaar zijn geluk in Nederland te zoeken. Hij metselde aan verschillende kerken en kloosters, tot hij uiteindelijk neerstreek in het Twente gehucht Zenderen, tussen Almelo en Borne. Hij kon daar uiteindelijk een eigen huis bouwen. Hij trouwde twee keer en had in totaal negen kinderen.

Lees meer

Een Jezusbeeldje met een verhaal

Onlangs kreeg ik van een familielid een klein ivoren beeldje in twee delen. Het betrof onmiskenbaar een ongekleed Jezuskindje, omdat het stigma van de steek van de lans goed te zien is in zijn rechterzij. Het beeldje bevat sporen van polychromie. Het golvende haar is goudkleurig en een gaatje op het achterhoofd doet vermoeden dat daar ooit een klein aureooltje heeft gezeten. De ogen en lippen bevatten kleurresten. Een duimpje ontbrak, een van zijn armpjes was eraf en de voetjes leken wel afgekloven door een hond. Ik plakte het losse lichaamsdeel er weer aan en zette het beeldje in de hoek van een klein trofeeënkastje.

Lees meer

De staat van de stad. Historisch Gouda in 2024

Nog nooit in de geschiedenis van de stad is er waarschijnlijk zo veel en zo diep gegraven in de Goudse bodem als in het afgelopen kalenderjaar. De vernieuwing van alle oude rioleringen en waterafvoersystemen gaven een zeer onrustig straatbeeld. Op sommige punten, zoals op de hoek van Achter de Vismarkt en Lage Gouwe en op de kruising van het Paradijs en de Houtmansgracht werden metersdiepe verzamelputten ingegraven. Op het laatste punt kwam daarbij een stukje van de oude stadsmuur even bloot te liggen en op eerstgenoemde kruising was de aanhechting te zien van de Cralenburg die daar tot de demping van Achter de Vismarkt in 1954 heeft gelegen. Een andere – meer opzienbarende – opgraving vond in dit kader plaats in de Agnietenstraat, waar enkele schedels werden gevonden, behorend tot de graven van het pestkerkhof dat daar in de 17de eeuw lag.

Schedel van het pestkerkhof
Lees meer

De Blaauwe Haan te boek gesteld

Toen Abdel Salemi en Twan Briels van projectontwikkelaar SenS mijn twee jaar geleden benaderden met het verzoek de geschiedenis te schrijven van een te bebouwen grondstuk aan de Kattensingel, heb ik even bedenktijd gevraagd. Ik schrijf doorgaans vooral over mensen en instellingen, niet over onroerend goed. Toch heb ik ja gezegd, omdat mij de idee aansprak dat de nieuwe bewoners van de te bouwen appartementen en huizen bij oplevering van hun nieuwe onderkomen via dit boekje het besef krijgen aangereikt dat zij gaan wonen op een bijzondere historische plek aan de rand van de Goudse binnenstad.

Het doen van historisch onderzoek naar een grondstuk kent zijn eigen mogelijkheden en beperkingen. Onroerendgoed-bronnen, zoals pachtregisters, kadastrale kaarten en notariële akten, bevatten een schat aan gegevens, al zijn die wel vaak feitelijk en droog. Mijn hang naar het verhaal kon ik echter toch in dit onderwerp kwijt, omdat ik via enkele bedrijfsarchieven ook zicht kon krijgen in het menselijk handelen op deze plek. Voor de recente geschiedenis kon ik daarnaast ook gebruik maken van de methode van ‘oral history’, mondelinge geschiedenis, al is daarbij wel oplettendheid vereist in verband met de selectiviteit en beperkingen van het menselijk geheugen.

De ordening van de stof diende zich als vanzelf aan, door vier heel verschillende gebruiksfases van dit perceel. Met niet al teveel fantasie kon aan deze periodes zelfs een kleur gekoppeld worden, wat opmaak-technisch ook fraaie mogelijkheden bood. De idee van veelkleurigheid bracht mij er ook toe gebruik te maken van de mogelijkheid historische foto’s in te laten kleuren, zodat het verleden niet lang louter zwart-wit was. Peter Kwanten toonde zich een meester in deze inkleuring.

Het grootste probleem bij dit boekje was balans te houden. Dankzij het uitzonderlijk uitgebreide en recent door Taffy van Doorn van Streekarchief Midden-Holland geïnventariseerde bedrijfsarchief van de NV Kaashandel-Maatschappij “Gouda” zou ik met gemak een dik boek over dit bedrijf alleen kunnen schrijven. Het was fascinerend om te zien hoe de eigenaren Van Eijk erin slechts enkele jaren in slaagden hun bedrijf, dat begon met twee pakhuisjes in de Naaierstraat, uit te bouwen tot een wereldwijd concern. Het is zeker niet te gewaagd om te stellen dat de basis voor de roem van de volvette Goudse Kaas op het terrein van de Blaauwe Haan is gelegd.

Het boekje Blauwehaantekeningen. Een veelkleurige geschiedenis is geschreven voor de bewoners van het complex en komt niet in de handel. Er zijn nog enkele resterende exemplaren, die te koop zijn bij mij voor €12.

Uithangbord voor de Nieuwe Goudse Librije

Op dinsdag 10 december was het dan eindelijk zover. Mijn bibliotheek, vol met oude drukken en documenten over Gouda, stads- en religiegeschiedenis en geschiedschrijving werd op die dag verfraaid met een uithangbord aan de gevel, die moet helpen bezoekers over de drempel te krijgen. Met een knipoog naar de Goudse stadsboekerij in de Sint-Janskerk toont het ronde bord in gouden letters de naam van mijn bibliotheek: ‘Nieuwe Goudse Librije’. Vlak erboven in in een kleiner rondje een boek gesmeed van messing en met een koperen rug en de ene zijde en een opengeslagen bladzijde aan de andere kant.

Voorgeschiedenis

Bijna twee jaar geleden nam ik contact op met smederij Frits Kramer in Hekendorp. Dat was een slecht moment. De naamgever van de werkplaats was ernstig ziek en zou kort daarop overlijden. Zoon Freek en dochter Ilja waren echter vast voornemens de zaak van hun vader voort te zetten. Toen de verdrietige periode enigszins achter haar lag, fietste Ilja naar Gouda om te zien waar het te maken bord voor bestemd was en wat ons ideeën en wensen waren. Wij lieten haar de vrije hand om met een ontwerp te komen, dat al vrij snel in onze mailbox lag.

Het zou echter nog geruime tijd duren voor de opdracht verstrekt kon worden. Onze gracht, de Turfmarkt in Gouda, is aangewezen als beschermd stadsgezicht en het ophangen van een uithangbord vereist een ontheffing op het bestemmingplan, goedkeuring van de Omgevingsdienst Midden-Holland na advies van een ‘welstandscommissie’ en betaling van een forse dom duiten. Dat zou een lang en stroperig proces worden, waarin maar liefst drie keer over mijn aanvraag vergaderd werd. Uiteindelijk werd tot op de millimeter precies aangegeven waar het bord moest hangen. Tijdens de zomervakantie moest ik niettemin nog een keer inbellen voor een vergadering, waar bij mij de vraag werd gesteld of ik niet bang was mijn hoofd te stoten…

Toen de ontheffing en vergunning in september eindelijk afgegeven waren en de ruim 500€ aan legeskosten betaald, kon dan eindelijk de formele opdracht aan smederij Kramer gegeven worden. Het ontwerp van Ilja werd gesmeed door haar broer Freek, waarna Ilja de fraaie letters in bladgoud op het bord aanbracht. Tezamen bevestigen zij het bord aan voorgevel, tussen de voordeur en het eerste raam; precies zoals door ODMH voorgeschreven. En nee; ik stoot mijn hoofd er niet aan. Het is een fraai kunstwerk geworden, waarmee extra aandacht gevestigd wordt op mijn collectie.

Album amicorum in een doosje: een 19de-eeuwse overgangsvorm

Het fenomeen van het Album Amicorum blijft mij intrigeren. Eerder schreef ik al over een achttiende-eeuws exemplaar van zo’n ‘vriendenboekje’ van Frederik de Man dat ik wist te bemachtigen, vol met inschrijvingen en tekeningen van zijn hoogleraren en medestudenten. Het betrof het klassieke type, dat vooral in zwang was op universiteiten. Later verwierf ik het negentiende-eeuwse Poesie-album van Teetske Anna de Hoop, een jongvolwassen Friezin die op het punt stond haar ouderlijk huis te verlaten en vrienden en bekenden een boodschap liet optekenen; letterlijk en figuurlijk. In beide alba zijn namelijk fraaie tekeningen aan te treffen. Ik bestempelde dit album als een overgangstype naar het Poeziealbum en het Vriedenboekje van basisschoolleerlingen, die in de twintigste eeuw in zwang raakten. De vroege negentiende eeuw kende echter nog een overgangstype, namelijk een doosje in een oblong-vorm van het klassieke album, gevuld met losse blaadjes waarop vrienden en vriendinnen een wens schreven, vaak verfraaid met afbeeldingen, borduur- of prikwerk. Van dit type kon ik er onlangs twee bemachtigen op de veiling van Zwiggelaar in Amsterdam.

Mijn aandacht voor beide alba amicorum op genoemde veiling werd getrokken door de aanwezigheid van enkele inschrijvingen van Gouwenaren, onder wie de bekende schrijfster en kostschoolhoudster Anna Barbara van Meerten-Schilperoort. Nader onderzoek leert dat zij in haar beroemde vrouwen-tijdschrift Pénélope, dat verscheen van 1821 tot 1835, diverse keren suggesties geeft voor bijdragen aan een dergelijke album amicorum, dat door haar ook vaak wordt aangeduid als een ‘vriendenrol’. Ze benadrukt daarbij de waarde van zo’n herinneringsdocument in een tijd dat de fotografie nog niet was uitgevonden.

Melancholisch schetst Anna Barbara het beeld hoe een “bedaagde huisvader, op eenen winteravond, aan den gezelligen haard gezeten, de vriendenrol in handen nam en doorbladerde, op het gezigt van zoo menige geliefde handteekening het herhaald gezigt van het ‘obiit’ [= overleden; ook in het album van Frederik de Man is dit woordje veelvuldig toegevoegd] achter zoo menigen geliefden naam, een stil beklag deed horen […] ook deze vriend mijner jeugd is al weg, ook deze is mij voorgegaan”.

Lees meer

Goudse Glazen-tableau aan het Rijksmuseum

Het zijn al vorsten, steden en prelaten die Gouda’s kerk met glazen sieren laten, 1555-1603

Aan de buitenkant van het door Kuypers gebouwde Rijksmuseum in Amsterdam – aan de achterzijde, rechts naast de tunnelingang – is een groot tegeltableau te zien dat gewijd is aan de gebrandschilderde ramen in de Sint-Janskerk van Gouda. Het onderschrift in gotische letters roemt niet de glazen zelf, maar de schenkers. Die zijn dan ook in groten getale te zien in de afbeelding erboven. In het midden laten Gouda’s beroemdste glazenmakers Dirck en Wouter Crabeth een zogeheten ‘vidimius’ (letterlijk: ik heb gezien) zien aan opdrachtgevers, dat wil zeggen een ontwerptekening. Een geknielde jongen helt de gebroeders bij het uitrollen van de tekening.Overigens was zo’n vidimus in werkelijkheid veel kleiner. Wat de Crabeths hier laten zien is veeleer het carton van een glas. Dat zijn lange stroken papier met de ontwerptekening op ware grootte. Van de Goudse Glazen zijn al deze cartons tot op de dag van vandaag bewaard gebleven.

Onder de schenkers is rechts naast de wijzende Crabeth Willem van Oranje te herkennen. Hij is door zijn rol in de opstand nooit schenker geweest van een glas in deze kerk. Op een van de cartons was zijn beeltenis al ingetekend, maar zijn breuk met koning Philips II was er debet aan dat dit in die periode niet doorging. HIj zou pas in 1603, lang na zijn dood, in de glazen verschijnen en wel in het door de stad Delft geschonken glas 25, met het beleg en ontzet van Leiden als thema. Waarschijnlijk verklaart dit het jaartal 1603 in het tegeltableau, wart op zich vreemd is want ook na dat jaar werden er nog diverse glazen geschonken en geplaatst.

Het jaar 1555 slaat op het eerste glas dat Wouter Crabeth vervaardigde, als start van een compleet beglazingsprogramma voor de in 1552 na een blikseminslag volledig door brand verwoeste kerk. Van de in het onderschrift genoemde schenkers zouden de prelaten vooraan moeten staan, want het waren in eerste aanleg kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die de toen nog katholieke kerk van fraai gebrandschilderde ramen voorzag. Zij zijn links op het tableau te zien, waar in elk geval de Utrechtse bisschop Joris van Egmond is te zien. De vrouw die is afgebeeld in deze groep is wellicht Margaretha van Parma, cde landvoogdes van de Nederlanden, die een van de grootste glazen in het transept van de Sint-Janskerk schonk. Dat deed ook haar halfbroer, koning Philips II, maar die lijkt niet voor te komen op het tableau.

Na doorvoering van de Reformatie bleven deze ‘katholieke’ glazen onaangetast. Zij werden aangevuld door nieuwe – protestantse – glazen, waarbij nu niet geestelijken optraden als schenker, maar stedelijke en gewestelijke overheden. Dat verklaart de wapenschildjes die op de achtergrond te zien zijn, waar die van Haarlem, Leiden, Amsterdam en Enkhuizen te herkennen zijn. Het tableau op het Rijksmuseum laat zien dat de Goudse glazen kunstschat inderdaad deel uitmaakt van het Nederlandse historische erfgoed en van (inter)nationaal belang is. Dat verklaart waarom elk jaar zeker zestigduizend toeschouwers een bezoek brengen aan deze kerk in Gouda.

Nico Habermehl; na tien jaar zeker niet vergeten

Vandaag is het precies tien jaar geleden dat de Goudse historicus Nico Habermehl overleed. Vanaf zijn komst naar Gouda, in 1985, wist hij een stempel te drukken op de geschiedschrijving van deze stad. Hij was een verteller in hart en nieren, maar schreef ook tientallen artikelen. Ook was hij de initiatiefnemer tot de eerst moderne stadsgeschiedenis (Duizend jaar Gouda), die verscheen in 2002. Als voorzitter van Historische Vereniging Die Goude streek hij menige plooi glad en wist hij diverse projecten tot een succes te maken, zoals het zogeheten straatnamenboek, de uitgave van de kadastrale kaart van 1832 en de geneeskundige topografie van Büchner.

Bovenal was Nico een sympathiek mens en loyale vriend. Ook na tien jaar is het gemis groot: bij zijn weduwe Jeanette, maar ook bij historisch Gouda.

Oud-stadsdichteres Klara Smeets wist hem na zijn overlijden in een gedicht op onnavolgbare wijze in woorden te vangen:

GEDICHT VOOR NICO

ontmoeting

voor Nico Habermehl

…..

……

de pionier zwierf door de stad

midden op straat

hield hij me staande

baande een pad dwars door de tijd

vroeg me mee op expeditie

langs verhalen, vragen, feiten

in zijn ogen zag ik schepen

nog niet opgegraven schatten

voorouders en ambachten

en ontembare nieuwsgierigheid

na een vriendelijke begroeting

ging ik in een gesprek

op reis

wie nu goed luistert

hoort zijn woorden nog

tussen gevels gonzen

ze dagen uit om rond te

trekken, om te ontdekken

wat hier achterbleef

 ©Klara Smeets

Tussen Album Amicorum en Poesiealbum

In de zestiende eeuw ontstond de gewoonte van studenten om op hun grand-tour langs verschillende universiteiten een album amicorum (‘vriendenboekje’) mee te nemen, waarin ze hoogleraren en medestudenten een tekstje lieten schrijven en soms ook tekeningen lieten maken. Enige tijd geleden kon ik via Marktplaats een fraai exemplaar van zo’n album verwerven. Tijdens een ‘master class’ van Jeroen van Dommele, conservator oude drukken en handschriften bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, gaf deze expert onlangs een fraai beeld van de geleidelijke ontwikkeling van dit genre in de richting van het poesiealbum van jonge meisjes in onze tijd. In een Goudse kringloopwinkel vond ik een negentiende-eeuws album dat nadrukkelijk uit de overgangsfase stamt. Het was eigendom van Teetske Anna de Hoop, een jongedame van 17 jaar die op het punt stond haar ouderlijk huis te verlaten en in de jaren 1875-1880 haar ouders, broers en andere familie wensen en gedichten in het fraai vormgegeven ‘Poesie-album’ liet schrijven, alsmede de vriendinnen en andere personen in haar nieuwe omgeving.

Passend in de traditie van alba amicorum zijn in dit album ook verschillende tekeningen en gouaches opgenomen. De kwaliteit ervan is hoog, zeker de tekeningen die gemaakt zijn door iemand met de initialen J.B. Ook bijzonder is een lange bijdrage in het Fries van haar oudste broer Jelle de Hoop, waarin hij haar – onder verwijzing naar de Friese dichter Gybert (Japikse) – maant haar afkomst niet te verloochenen en een echte Friezin te blijven. Hij noemt haar album een ‘stamboeck’, wat doet denken aan de Duitse benaming voor een Album Amicorum, Stammbuch.

Aandoenlijk in het album van Teetske is verder een bladzijde waarop heel eenvoudig een zonsverduistering is afgebeeld. Op 6 april 1875 was er inderdaad sprake van een totale zonsverduistering.

Het POESIE-album was dus eigendom van Teetske Anna de Hoop (1859-1927); ook wel Titia of Tite genoemd. Zij werd geboren in Franeker op 13 april 1859 als dochter van Onno Petrus de Hoop (*1818) en Johanna Banga. Zij was genoemd naar haar oma, Taetske van der Kooi, vanaf 1808 tweede vrouw van Jelle Tjeerds Banga (1786-1877). Opa Jelle was zoon van de Fries patriot mr. Tjeerd Sijdses Banga (1741-1810) en promoveerde in de geneeskunde aan de universiteit van Franeker. Hij werd daarna geneesheer en schreef een geschiedenis van de geneeskunst. Ook was hij curator van de Latijnse School (1811-1813). Van 1813-1815 was hij president-burgemeester van Franeker, daarna gemeenteraadslid (1824-1844), wethouder (1844-1847) en burgemeester (1847-1856). Hij overleed in 1877, waarna zijn bibliotheek werd geveild in Leeuwarden.

Lees meer