Inventaris ontdekt van liturgische gewaden van de priesters in de Goudse Sint-Jan rond 1573

Het jaar 1573 was voor Gouda en bijzonder jaar. De immense Sint-Janskerk – met een lengte van 123 meter de grootste van Nederland – werd met de nodige voorzichtigheid ontdaan van alles wat aan de rooms-katholieke eredienst herinnerde. De katholieke Gouwenaars, die hier eeuwenlang hun geloof hadden beleden en de kerk steen voor steen hadden opgebouwd, uitgebreid en verfraaid, waren hun recht op het gebouw op slag kwijtgeraakt, toen een nieuwe bewind onder leiding van prins Willem van Oranje de macht greep. Dit nieuwe bewind bepaalde in april van dat jaar dat de openbare uitoefening van de katholieke religie bij wet werd verboden en dat een nieuwe leer, van calvinistisch-gereformeerde snit, voortaan het enige officieel toegestane en door de overheid bevoorrechte geloof zou zijn. Consequentie was dat de katholieken de Sint-Janskerk moesten ontruimen om plaats te maken voor de gereformeerden. Samen met het stadsbestuur – vertegenwoordigd door de kerkmeesters die beheerders waren van het gebouw – moesten zij ervoor zorgen dat de kerk ‘leeg’ werd opgeleverd.

Koorkap uit circa 1450, in het bezit van de oud-katholieke kerk aan de Hoge Gouwe, de ‘kleine sint-jan’, gewijd – net als de grote – aan Johannes de Doper.

Bijzonder voor de situatie in Gouda was, dat omzichtig en zorgvuldig te werk werd gegaan bij deze kerkwisseling. De Sint-Jan ging bijna een jaar lang op slot. De altaarstukken werden niet vernield of vernietigd, maar zorgvuldig gedemonteerd en overgebracht naar andere plekken. Soms werden ze opgeborgen; andere stukken kregen een nieuwe plek en betekenis. Zo kwam het schilderij van de gruwelijke marteldood van Jacobus de Meerdere – waarschijnlijk ter afschrikking – te hangen in de Schepenkamer op het stadhuis, de ruimte waar criminelen berecht werden. Beelden en andere kostbaarheden konden de priesters en gelovigen ook in veiligheid brengen, zoals het (naar later bleek) wonderdoend Mariabeeld, dat op een zolder van een huis in de Peperstraat belandde en midden zeventiende eeuw een plek zou krijgen in een kerk in Waddinxveen. Een uitzondering vormden de Miskelken en ander liturgisch goud en zilver. Dat werd al eerder op last van Oranje ingenomen en omgesmolten ter financiering van de strijd tegen Spanje.

Wat er precies gebeurde met een andere kerkelijke schat, namelijk de kostbare altaarkleden, paramenten, kazuifels en andere priesterkledij, was moeilijk na te gaan. Zeker was wel dat een deel ervan in bezit kwam van pastoor Petrus Purmerend, die rond 1615 aan de Hoge Gouwe enkele huizen liet aankopen en daar een schuilkerk inrichtte. Deze zogeheten ‘Kleine Sint-Jan’ kreeg een deel van deze textiele erfenis in haar bezit, zoals een fraai koorkap uit circa 1450, met een afbeelding van Jezus als tuinman die Maria Magdalena ontmoet (foto hierboven). Overigens waren veel van deze textielstukken – zo is uit onderzoek gebleken – niet afkomstig uit de Sint-Jan, maar uit enkele Goudse kloosters, die gelijktijdig met de overdracht van de Sint-Jan moesten sluiten en werden opgeheven, afgebroken en/of herbestemd.

Met betrekking tot de lotgevallen van het kerkelijke textiel uit de Sint-Jan deed ik vorige maand een interessante ontdekking. Het betreft een archiefstuk dat blijkbaar nog niet bekend was bij de historici die inmiddels bijna elke snipper papier hebben onderzocht die is overgebleven uit de tijd van de kerkwisseling. Dat het stuk tot op heden onopgemerkt is gebleven, is waarschijnlijk toe te schrijven aan de vreemde plek waar het ooit werd opgeborgen. Het document bleek te zitten in het archief van Hendrik van Wijn (1740-1831), bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag. Hij was de allereerste ‘Rijksarchivaris’ en voordien jarenlang pensionaris in Gouda (1779-1787). Wellicht is het stuk om een of andere reden in zijn persoonlijk archief beland. Blijkens een aantekening op de achterzijde zat het ooit “in de derde lade”, wat duidt op een archiefinstelling.

Het document bevat een opsomming van liturgisch textiel dat voor de reformatie werd gebruikt door priesters in de Goudse Sint-Janskerk. Aangezien het om een inventaris gaat van goederen die in één transactie werden overgedragen aan één persoon, namelijk Syvert Maertensz de snyer (kleermaker) is het aannemelijk dat het document uit 1573 of daaromtrent stamt, toen de hele kerk werd ontruimd. Genoemde kleermaker kan in de twee decennia daarvoor veel werk hebben gehad aan de vervaardiging of het herstel van deze gewaden, vanen en kleden uit de Sint-Jan, aangezien bij de grote kerkbrand van 1552 ook veel textiel verloren moet zijn gegaan of beschadigd geraakt.

Overigens blijkt uit het grafboek dat Syvert Maertensz werd begraven in de Sint-Jan de Nieuwe Zuidzijde. Een jaartal wordt helaas niet vermeld. Uit onderzoek dat emeritus hoogleraar Koen Goudriaan momenteel doet ten behoeve van Museum Gouda is inmiddels gebleken dat het niet vreemd is dat juist hij de liturgische kleden en gewaden in ontvangst nam, want deze kleermaker was de textielmeester van deze kerk en zorgde samen met zijn vrouw Aeltgen ook voor de reiniging ervan. Over Dirck Woutersz, die als ‘principael’ (volmachtgever) het stuk mede ondertekende, is verder (nog) niets bekend. Ook zijn rol in dit verband is onduidelijk.

De waarde van deze nu ontdekte lijst is, dat we hiermee ons beeld van de voorreformatorische Sint-Janskerk weer wat verder kunnen aankleden. Dat is juist nu waardevol, omdat door Museum Gouda in het kader van Gouda750 hard gewerkt wordt aan een grote tentoonstelling in het koor van deze kerk, waarbij getracht zal worden deze situatie te reconstrueren, met behulp van alle altaarstukken en andere voorwerpen die bewaard zijn gebleven. Dat beeld kan nu ook weer wat beter ingekleurd worden met behulp van deze nieuw ontdekte bron.

TRANSCRIPTIE

Stucken van ornamenten, toebehorende sint Jans parochiekerck, gelevert Syvert die snyer ende is voor diezelfde Syvert borch als principael geworden Dirck Wouterssz kouckvercooper, die mede dit onderteykent heeft

In den eersten die alderbeste cappelle van goude laken, waer off zyn drie vespercappen met haere capproenen, waer off die eene heeft acht ende dertich sylveren bellen, met drie knooppen, twee dienaersrocken, met een carsoffel, drie alven, drie amicten, twee stoolen, drie manipelen met drie stoxken met drie kindersrockxgens met amicten.

Item het beste daer aen een cappelle van blauw, met goude loveren, drie vespercappen, met een caproen, twee rocken ende een carsoffel, drie alven, twee amicten, twee stoolen, drie manipelen, drie stockryemen, met drie blauw kinderrockxgens.

Item noch een cappelle genaempt Engelsche cappen met goude aerenden, drie cappen met hair capproenen, twee rocken, met een carsoffel, drie alven, drie amicten, twee stolen, drie manipelen met drie stockselen.

Item een cappelle van root fluweel, drie capppen met hair capproene, sonder knoopen, twee rocken, een carsoffel, drie alven, drie amicten, twee stolen, drie manipelen ende drie scortselen.

Noch een oudt goude carsoffel, met een alff, amict, een stoel, een manipel ende een scortsel.

Item een taneyt fluweel, carsoffel, twee rocken, met drie alven, twee stoolen, drie amicten, drie manipelen voor tsacrament.

Noch een carsoffel van zwart fluweel, met twee rocken, drie alven, drie amicten, twee stolen, drie manipelen met drie scortselen

Item een antipendium van goudt laecken

Noch vier cleederen van root fluweel, met goude koorden.

Item drie kryssen, waervan die een geheel sylver  is.

Item twee syde witte vanen

Item een riddervaen van witte zyde mettet cruys.

Item twee vanen van tsacrament

Ende noch twee pellen.

Bij mij Zivert Maertensoen als ontfanger van desen vs. goeden [huismerk]

Bij mij Dirick Woutersoen als boerch van dese selfde goeden [huismerk]

Verklarende woordenlijst

Alve = albe (mv alba; wit onderkleed)

Amict = amict of humeraal (rechthoekig halsdoek met linten, voor onder de albe)

Antipendium = antipendium (voorhangsel voor de onderkant van een altaar)

Capelle = set lithurgische gewaden

Carsoffel = kazuifel (mouwloos opperkleed)

Dienaersrock = soutane (toga)

Kaproen = kaproen (schild van textiel)

Manipel = manipel (strookvormige doek over de linkerarm)

Pelle = pelle (doodskleed)

Stole = stola of stool (band over de schouders)

Vesperkap = vesperkap (koormantel)

De staat van de stad. Historisch Gouda in 2021

Gouda staat aan de vooravond van een historisch jaar. In 2022 wordt herdacht dat de stad 750 jaar geleden stadsrechten kreeg. Ook wordt stilgestaan bij de 500ste geboortedag van Dirck Volckertszoon Coornhert, de in Gouda overleden vrijgeest die grote invloed had op het tolerantiedenken in deze stad. Maar nog steeds hangt corona als een donkere wolk boven alle plannen die met groot enthousiasme zijn ontwikkeld om in het komend jaar deze historische gebeurtenissen feestelijk te vieren. Zo goed en zo kwaad als het ging is dit jaar geprobeerd deze energie vast te houden en door te gaan met de plannenmakerij. Maar de eerste teleurstelling is alweer ingeboekt, nog voordat het feestjaar echt is begonnen. In december moest besloten worden de vierdelige Goudologie-II-leergang over Coornhert en de Goudse Vrijheid, die in januari-februari gehouden zou worden in Cinema Gouda met zeker 220 deelnemers, af te gelasten en door te schuiven naar medio 2022. Nog wel doorgang vond daarentegen een andere naar voren gehaalde festiviteit in het kader van Gouda750, namelijk de officiële aanbieding van de nieuwe stadsgeschiedenis in de Sint-Janskerk.

Omslag van de nieuwe stadsgeschiedenis, geschreven door zes Goudse historici (Marianne van der Veer-Wolff, Bianca van den Berg, Christiaan van der Spek, Henkjan Sprokholt, Ronald van der Wal en Paul Abels)

De opvolger van Duizend jaar Gouda draagt de niet erg originele titel Geschiedenis van Gouda, maar is zeker vernieuwend, niet in de laatste plaats door levensechte reconstructietekeningen van momenten uit de Goudse geschiedenis waarvan geen beeldmateriaal is overgeleverd. Deze (door Henkjan Sprokholt) historisch onderbouwde en dus tijdrovende tekeningen van de hand van Paul Becx zijn kostbaar, maar konden toch worden vervaardigd dankzij financiële steun van het Fonds Gouda750, dat royaal bijdraagt aan de realisatie van de vele activiteiten. Ook de gemeente Gouda draagt zijn financiële steentje bij, in het Fonds, maar ook door middel van een subsidieregeling, bestemd voor eigenaren van monumenten die hun gebouw nog voor het feestjaar een opknapbeurt willen geven. Overal in de stad zijn monumenten met behulp van deze middelen geschilderd, gerestaureerd of anderszins ‘opgepimpt’. Nog nooit heeft de binnenstad er zo fraai bij gelegen.

Dat geldt niet voor de ruïne van wat ooit de Turfmarktkerk was. Het slepende conflict tussen de gemeente Gouda en eigenaar Khalid Boutachekourt kwam in 2021 tot een eind. Nadat de rechtbank oordeelde dat de noodzaak van sloop onder bestuursdwang onvoldoende onderbouwd was en daarmee onrechtmatig, vonden beide partijen elkaar via mediation in een akkoord. De gemeente Gouda moet daarbij diep in de buidel tasten en bijna acht ton aan onkosten overmaken aan de eigenaar te betaling van de onkosten voor de sloop en daaraan gerelateerde activiteiten.

Links: luister en geef elk zijn deel. Rechts: gedicht van Pieter Stroop van Reenen over de Turfmarktkerktragedie

Als de nog lopende bezwaren tegen het aangepaste bestemmingsplan voor deze kwetsbare plek in de historische binnenstad binnenkort ook zijn afgehandeld, kan eindelijk begonnen worden met de ontwikkeling van bouwplannen. Een daarvan is het ‘sluiten van de plint’ met twee historiserend gebouwde woningen, zodat de andere nieuwbouw op het terrein aan het oog wordt onttrokken en zo het bijzondere karakter van Gouda’s mooiste straat, de Turfmarkt, niet wordt aangetast. Boutachekourt gaat daarbij niet over een nacht ijs, want hij is geregeld te vinden in het Streekarchief Midden-Holland om de ontstaansgeschiedenis van het gebied in kaart te brengen en mee te laten wegen in zijn plannen.

Op deze belangrijke historische plek stond tot eind zestiende eeuw een groot klooster; van de clarissen. Het zou mooi zijn als de huidige eigenaar zijn oorspronkelijke plan om een herinneringsplek daarvoor te realiseren,

niet is vergeten door al het gedoe. Een unieke bron uit dit klooster dook dit jaar overigens onverwacht op. Auteur dezes kwam een getijdenboek uit 1511 op het spoor, dat ooit in het bezit is geweest van de laatste abdis van dit Goudse clarissenklooster, Marighen Dirckx. Hij wist het te bemachtigen en naar Gouda terug te brengen en schreef er een artikel over in de Tidinge, het tijdschrift van de Historische Vereniging Die Goude. Daaruit blijkt dat Marighen Dirckx een belangrijke rol speelde in een tragisch mislukte poging de stad terug te brengen onder het gezag van de Spaanse koning.

Dat niet alle Gouwenaars enthousiast waren over het nieuwe geuzenbewind van Willem van Oranje blijkt niet alleen uit het verhaal van de Goudse claris. Toch gaat Gouda in het komend jaar met groot enthousiasme ook meedoen aan de viering van de eerste Vrije Statenvergadering in Dordrecht, 450 jaar geleden. Grote aanjager van dit project in Gouda is burgemeester Pieter Verhoeve, die als SGP’er en voorzitter van de Koninklijk Bond van Oranjeverenigingen zijn Oranjegezindheid niet onder stoelen of (kerk)banken steekt. Maar het moet gezegd worden dat hij deze partijdigheid goed weet te compenseren door even enthousiast te spreken over vrijdenkers als Erasmus en Coornhert.

Het Weeshuis van binnenuit.

Dit jaar werd ook het hotel in het Weeshuiscomplex geopend, evenals de woningen die er zijn gerealiseerd. De nieuwe eigenaren Sharon en Lennart van Gastel (ook de uitbaters van het museumcafe en de Lichtfabriek) hebben kosten noch moeite gespaard om het Weeshuis in zijn oude glorie te herstellen. Zelfs het fraaie schilderij van de regenten, vervaardigd door Jan Verzijl, laten zij (met financiële steun van de Museumvrienden) zorgvuldig restaureren. Alleen de kleine nieuwe dakkapellen die zijn aangebracht kunnen als minder geslaagd worden beschouwd. Ook de woningen die zijn ontwikkeld in hetzelfde complex (in het oude archiefgedeelte en voormalige Anne de Vriesschool) zijn inmiddels gereed en bewoond.

De oude bakkery, Lage Gouwe 30

Ook elders in de Goudse binnenstad zijn enkele verwaarloosde panden fraai hersteld. De kroon wordt wel gespannen door De Oude Bakkery aan de Lage Gouwe. De eigenaar restaureert het totaal vervallen pand op voorbeeldige en zeer zorgvuldige wijze. Andere restauratieparels zijn het winkelpand op de hoek Kleiweg-Turfmarkt (Rituals), waar boven de winkel enkele fraaie wooneenheden zijn gerealiseerd, en het pand aan de andere zijde (Blauwstraat-Kleiweg), waar na fraaie restauratie een bloemen- annex koffie-winkel in is gehuisvest. Tot slot onderging ook de kosterswoning bij de Sint-Jan een ingrijpende restauratie, inclusief de tuin met de motte. De vier panden aan de Turfmarkt-hoek Vrouwesteeg verdienen daarentegen wel een prijs voor de traagste restauratie ooit. Inmiddels wordt er al twaalf jaar door zaterdagsklussers aan gewerkt. Voor het eerst dit jaar toonde de buitenkant haar potentiële schoonheid in bijzonder zonlicht.

De vier leegstaande panden aan de Turfmarkt, bij de Vrouwebrug. Na twaalf jaar is de restauratie nog steeds niet voltooid. Foto Paul Abels

Veel personele wisselingen in de kringen van historische instellingen en verenigingen vielen er dit jaar te noteren. Die Goude-voorzitter Gerad van Ham trad af en werd opgevolgd door Ronald Verkuijl. Beiden zijn geen historicus, maar wel verknocht aan de binnenstad. Verrassend was het toch snelle vertrek van Marc de Beyer als directeur van Museum Gouda. Het komende jaar zou hij zijn meesterproef afleggen met de grote expositie van altaarstukken in de Sint-Janskerk, maar hij kon de lokroep van het eerbiedwaardige Teylersmuseum in Haarlem niet weerstaan en vertrok. Waarschijnlijk mede met het oog op het komende jubeljaar wist de Raad van Toezicht van het museum razendsnel een opvolger aan te trekken, in de persoon van Femke Haijtema (1977), voorheen werkzaam als directeur Tentoonstellingen en Publiekszaken bij het Fries Museum en Keramiekmuseum Princessehof.

De Sint-Jan in bijzonder zonlicht. Op de voorgrond de Turfmarkt. Foto: Linda Boutachekourt

Femke Haijtema en de medewerkers van Museum Gouda staan voor de zware klus om de Sint-Jan voor enige maanden om te toveren tot de kerk zoals zij was voor de doorvoering van de Reformatie. Voor dit project, dat wordt gerealiseerd in nauwe samenwerking van Stichting Sint-Jan, is een wetenschappelijke begeleidingscommissie ingesteld. Haar adviezen en minutieus historisch onderzoek van Koen Goudriaan (emeritus hoogleraar Middeleeuwen van de VU in Amsterdam en Goudakenner) moeten bijdragen aan en betrouwbare reconstructie. Tegelijkertijd worden in de Gasthuiskapel de cartons (ontwerptekeningen) van Goudse Glazen uit die tijd getoond. Als de voortekenen niet bedriegen, zal dit een tentoonstelling worden die tot over de landsgrenzen opzien zal baren.

Ook streek- (en stads)archivaris Sigfried Janzing vertrekt. Na twintig jaar leiding te hebben gegeven aan het archief heeft hij het stokje overgedragen aan Coretta Bakker-Wijbrans, die zelf ook al twee decennia bij dit archief werkzaam is. Geen echte vernieuwing dus. Hopelijk wordt er onder haar leiding nu echt vooruitgang geboekt in de verdere digitalisering van het archief, die tot op heden ver is achtergebleven bij wat andere archieven op dit vlak presteren. Ook de website heeft dringend vernieuwing nodig.

Ook in 2021 werd Gouda weer verrijkt met een aantal interessante nieuwe boeken over haar historie. Naast de al eerder genoemde nieuwe stadsgeschiedenis verscheen een opmerkelijk origineel fotoboek van Jeroen Bakker, waarin Gouda in 750 foto’s wordt belicht. Van een andere aard, want inhoudelijk zeer sterk waren ook drie detailstudies die het licht zagen. Erik Kooistra, bij velen bekend als begeleider van de Goudologiecursus, presenteerde een studie naar de bombardementen op Gouda in de Tweede Wereldoorlog. Goudoloog Remco van Gastel verraste met een gedegen studie van de biergeschiedenis van Gouda, de basis van de Goudse welvaart. Tot slot werd voor het eerst ook een boek gewijd aan waarschijnlijk Gouda’s grootste politicus-diplomaat aller tijden, Hieronymus van Beverningk, geschreven door Wout Troost.

Kooista
Troost

In 2021 werd ook weer op een aantal momenten pijnlijk duidelijk dat de klimaatverandering ook directe gevolgen heeft voor Gouda. Met name de frequenter voorkomende regenbuien leiden tot forse wateroverlast, niet in de laatste plaats omdat in de jaren vijftig en zestig een aantal belangrijke grachten zijn gedempt. Het water moet toch afgevoerd worden en zoekt dan op andere manieren een uitweg, met schade voor menig pand en straat in de oude binnenstad tot gevolg.

De Goudse Markt na hevige waterval in 2021. Foto Hans Tibben.

Een bijkomend probleem is de bodemdaling. Die vindt in heel Holland plaats, maar in Gouda – grotendeels gebouwd op inklinkende veengrond – in het bijzonder. Naar oplossingen voor dit probleem, dat ervoor zorgt dat heipalen bloot komen te liggen, gaan rotten en tot verzakking van woningen leidt, wordt intensief gezocht. Om die reden heeft Gouda sterk gestreefd naar een expertisecentrum bodemdaling, dat overigens gevestigd zal worden in de monumentale Gouwekerk. Een gewaagd experiment waarvoor in 2021 werd besloten is een afschotting van het water in de Turfmarkt en omgeving en een geleidelijke daling van het waterpeil in deze gracht. Dit alles ondanks sterke weerstand van een deel van de bewoners en van het Watergilde van Die Goude. Het is niet te hopen dat de Turfmarkt na het debacle rond de kerk straks ook een waterpeildebacle gaat meemaken.

Volkomen onverwacht was op 21 september van dit jaar het overlijden van oud-voorzitter van Die Goude en redacteur van de Tidinge, Adri van den Brink, op 68-jarige leftijd. Deze emiritus-hoogleraar Landschapsontwikkeling in Wageningen was de afgelopen jaren zeer actief met het bestuderen van de Goudse watergeschiedenis. De ‘biografie van de Gouwe’ zal door zijn ontijdig overlijden helaas het licht niet meer zien.

Adri van den Brink (1953-2021)

Op het vlak van de archeologie viel het afgelopen jaar met name een project op dat werd uitgevoerd op het Bolwerk, nabij de vroegere Potterspoort. Op de plek waar nu een zorgcomplex verrijst konden de archeologen in betrekkelijk korte tijd enkele bijzondere ‘tijdlagen’ blootleggen, waarbij zij ook diverse overblijfselen aantroffen van pottenbakkerijen. Daaruit blijkt dat de naamgeving van de poort inderdaad te maken had met het ambacht dat in de directe nabijheid werd beoefend. Een andere bijzonderheid was het naar boven halen van 750-jaar oude klei nabij het onderkomen van Golda Achter de Kerk, bedoeld om een kunstenares in staat te stellen een 750 jaar oud potje te bakken voor het komende feestjaar.

De oudst bekende stadszegel van Gouda, uit 1321

Uit die vroege ontstaanstijd van Gouda wist de in het uiterste puntje van Limburg woonachtige historicus Bart Ibelings ook een spectaculaire ontdekking naar boven te halen. De stadszegel uit 1321 die hij vond, was bijna zeventig jaar ouder dan de tot nu toe oudst bekende zegel. Bijzonder fraai op dit zegel zijn de golfjes in het midden, die de rivier de Gouwe verbeelden die de stad door midden deelt. Zo vlak voor de start van Gouda750 was dit een zeer bijzondere vondst, die ons helpt de schijnwerpers vanaf morgen vol te zetten op de rijke Goudse geschiedenis.

Zedenmeester kuist houtsneden in wiegendruk van Geraert Leeu (1487)

Onlangs had ik het voorrecht om bij een particuliere verzamelaar enkele prachtige oude boeken in te zien en door te bladeren. Absoluut hoogtepunt in deze collectie was een incunabel met prachtig met de hand ingekleurde houtsneden met scenes uit het leven van Jezus. Het betrof een editie van Ludolphus van Saxen’s werk Vita Christi, dat is Tboeck vanden leven ons heeren Jesu Christi, dat op 3 November 1487 bij Geraert Leeu werd voltooid. Deze Gouwenaar woonde en werkte op dat moment in Antwerpen, de hoofdstad van Noord-West-Europa van die tijd, waar hij drie jaar eerder vanuit Gouda naar toe was verhuisd om een grotere afzetmarkt te vinden.

Deze incunabel of wiegendruk van Geraert Leeu wordt beschouwd als een der meesterstukken van de Nederlandse typografie. Dat is niet in de laatste plaats te danken aan de ruim tweehond houtsneden die in de tekst zijn opgenomen, meestal ter grootte van een kleine ansichtkaart, maar ook diverse paginagrote prenten. Onderzoek heeft uitgewezen dat zij moeten zijn vervaardigd door drie verschillende graveurs: een houtsnijder uit respectievelijk Gouda, Haarlem en Antwerpen. Kenners beoordelen de Antwerpse meester daarbij als de beste en de Goudse als de meest ‘primitieve’.

Het exemplaar dat ik in handen mocht nemen is extra bijzonder, omdat alle afbeeldingen zijn ingekleurd. Overduidelijk blijkt daarbij dat er ook zeker drie verschillende inkleurders actief zijn geweest, met elk hun eigen accenten en kleurstellingen. Een opvallend detail daarbij is bijvoorbeeld dat slechts een van hen veelvuldig de kleur Oranje gebruikt en dat bij al zijn prenten ook het initiaal is ingekleurd. Dat doen de andere twee niet. Een ander detail betreft de vele tegelvloertjes die in de afbeelding voorkomen, waarbij de ene inkleurder deze een fraai verspringend kleurpatroon meegeeft, terwijl de ander kiest voor egale inkleuring.

Het werk is gebonden in een fraaie kalfsleren band. Helemaal ongeschonden is het niet door de eeuwen heen gekomen. De eerste en laatste bladen ontbreken, zodat het impressum met drukkersmerk van Geraert Leeu ook mist. Het boek heeft nieuwe schutbladen en sommige beschadigingen zijn tamelijk primitief gerestaureerd met papierstrookjes. Tegelijk is er nog een ouder schutblad, waarop een eigendomsinschrijving uit de zeventiende eeuw staat. Het boek was toen eigendom van een begijntje uit Leuven. Ze voegt daar aan toe dat het na haar dood als memorie zal worden gegeven aan het begijnhof in Brugge.

Wellicht is er een verband tussen het gegeven dat deze incunabel eigendom is geweest van vrome vrouwen en enkele curieuze ingrepen in houtsnedes met afbeeldingen van Adam en Eva. Deze prenten zijn geheel of gedeeltelijk uitgeknipt en vervangen door papier met nieuwe afbeeldingen. Daarbij zijn de erogene zones van beiden afgedekt of onzichtbaar gemaakt. Dat de slang niet meer om de boom kronkelt, maar op de grond ligt, is eveneens een detail dat vragen oproept. Daarbij ging de ingreep zelfs zover dat soms ook tamelijk stuntelig nieuwe gezichten zijn ingetekend. Consequentie van deze ingreep is dat de tekst op de achterzijde daardoor verdwenen is. De nieuwe prenten of fragmenten zijn overigens zeer professioneel in het boek gemonteerd.

Opnieuw wordt door zorgvuldige bestudering van dergelijke oude drukken duidelijk, dat elk exemplaar zijn eigen bijzondere geschiedenis kent. Dat geldt ook voor de verhalen die erin zijn opgenomen. Een ontroerende en mij onbekende – apocriefe -episode die in woord en beeld aangehaald wordt is het moment dat Jezus na zijn opstandig eerst bij zijn verdrietige moeder Maria langs gaat om haar gerust te stellen.

Het zal duidelijk zijn. Deze parel van vroege boekdrukkunst is het waard gekoesterd en bewaard te worden voor het nageslacht.

COORNHERT500. Gouda eert de dwarsdenker des vaderlands

Vandaag, 29 oktober, is het de sterfdag van Dirck Volckertszoon Coornhert. Op die dag in 1590 overleed hij in zijn huis aan de Oosthaven na een arbeidzaam en vooral ook roerig leven. Met zijn ideeën voor de vrijheid van consciëntie en de vrijheid van godsdienst stond hij aan de wieg van de zogeheten Goudse Vrijheid, een voor Nederland unieke episode uit de geschiedenis waarin en stad principieel en consequent koos voor tolerantie en de poorten opende voor mensen die om hun opvattingen elders vervolgd of verjaagd werden. Ook Coornhert trof dit lot en werd met open armen ontvangen in Gouda, waar hij kon denken, schrijven en laten drukken wat hij wilde. Volgend jaar, 1522, is het vijfhonderd jaar geleden dat Coornhert in de Warmoestraat in Amsterdam geboren werd. Deze ‘verjaardag’ is voor Historische Vereniging die Goude (onder de paraplu van en gesponsord door Gouda750) aanleiding uitgebreid stil te staan bij zijn betekenis voor Gouda. Dat wordt gedaan met een keur aan activiteiten. Het Coornhert500-jaar zal op zijn sterfdag 29 oktober 2022 worden afgesloten met een grote Coornhertherdenking in de Sint-Janskerk, de plek waar hij ook begraven is en waar Glas 1 kleurrijk en indringend uitdrukking geeft aan zijn voornaamste boodschap: de Vrijheid van Consciëntie.

Hieronder wordt een overzicht gegeven van de diverse evenementen die in het kader van Coornhert500 worden voorbereid. Daaraan vooraf gaat een korte uiteenzetting van de vier aspecten van Coornherts leef- en denkwereld, die gebruikt zullen worden als ordenend principe om de betekenis van deze veelzijdige filosoof, theoloog, graveur, toneelschrijver, muzikant, dichter en nog veel meer helder voor het voetlicht te brengen.

De (im)perfecte mens

Coornhert heeft nooit een eigen ‘leer’ willen uitwerken. Toch worden zijn religieuze opvattingen aangeduid met een ‘-isme’: het perfectisme. Hij was de overtuiging toegedaan dat God wil dat alle mensen in dit leven zalig worden. Hij zette zich hiermee af tegen het leerstuk van de erfzonde, zoals

dat geleerd werd in de katholieke en protestantse Kerk. Het idee achter de erfzonde is dat de mens, na Adams zondeval in het paradijs, zondig geboren wordt. De mens kan in dit leven niet zonder zonde zijn en mag slechts in het hiernamaals hopen op vergiffenis. Coornhert keert zich tegen deze opvatting. De ware erfzonde is volgens hem ‘het aanleren van het slechte’ De mens is volgens Coornhert wel degelijk zelf in staat het goede te leren en zo zalig te worden. Deugd en zonde komen volgens hem voort uit de ‘vrije wil’.

In zijn ogen kan de mens in dit leven Gods genade ontvangen door zich naar Hem te richten en Zijn geboden te gehoorzamen. Dat wil zeggen dat de mens God moet eren en anderen behandelen zoals hij zelf wil worden behandeld. Deugdzaam handelen zal door God worden beloond. Elke mens heeft volgens Coornhert dus in principe de mogelijkheid om de staat van perfectie te bereiken. Zonde komt volgens hem voort uit domheid. De oplossing ziet hij dan ook in de ‘rede’. Door te begrijpen wordt een mens deugdzaam. Tegenstanders van hem bespotten hem wel eens met de bewering dat Coornhert zelf nagenoeg perfect zou zijn, “op een vingerkootje na”.

Vanuit dit mensbeeld schreef Coornhert onder meer de allereerste Nederlandse ethica; Zedekunst, dat is wellevenskunste, waarin hij een handreiking biedt voor een deugdzaam leven. Zijn opvatting over de imperfecte mens brengen hem ook tot het schrijven van een geschrift waarin hij zich keert tegen de uitzichtloosheid van het gevangenisbestaan voor ‘zondaars’. In Boeventucht ontwikkelde hij ideeën hoe gevangenen weer van nut konden worden voor de maatschappij door hen te laten werken.

De scheppende mens

Coornhert probeerde zijn ideeën niet alleen in theologische en filosofische geschriften te verspreiden, maar ook op een meer beeldende wijze. Hij was een vaardig graveur en zette zijn etsnaald nadrukkelijk in om zijn opvattingen over zonde en deugdzaamheid, over de imperfecte en de perfecte mens en over tolerantie in gravures voor het voetlicht te brengen. Het resultaat bestond uit – in hedendaagse ogen – tamelijk moralistische prenten, waarop een soort ‘supermensen’ werden afgebeeld: met perfecte lijven en proporties. Op die manier probeerde hij zijn ‘perfectisme’ ook bijna fysiek in beeld te brengen. Hetzelfde deed hij in de diverse toneelstukken die hij schreef; hierin speelden zelfden ‘echte’ mensen de hoofdrol, maar figuren die bepaalde deugden en ondeugden verbeelden. Het zijn moralistische stukken, die zonder eigentijdse bewerking  nauwelijks meer te begrijpen zijn voor de moderne mens.

De (in)tolerante mens

Coornhert was een onvermoeibaar strijder tegen intolerantie. Hij was principieel van mening dat mensen niet gedwongen konden en mochten worden iets te vinden of te geloven. Vandaar dat hij steeds opnieuw ten strijde trok tegen personen, groepen en instanties die hij ervan verdacht die vrijheid van consciëntie (geweten) met voeten te treden. Zo keerde hij zich als medestander van Willem van Oranje bijvoorbeeld al vroeg tegen het geweld van de geuzen, daagde hij gereformeerden uit vanwege hun onverdraagzaamheid en kerkelijke tucht en viel hij de hoogleraar Justus Lipsius fel aan over diens opvatting dat de overheid ketters zou mogen doden in het belang van de vrede en rust in een land. Coornhert was zo compromisloos in de bestrijding van degelijke opvattingen, dat hij soms intolerant in zijn tolerantie was. Zijn denkbeelden over vrijheid van consciëntie hebben grote invloed gehad op het Goudse stadsbestuur, dat dit begrip van gewetensvrijheid decennialang hanteerde als politieke beginselverklaring.

De vluchtende mens

Met zijn opvattingen kwam Coornhert steeds opnieuw in botsing met kerken en overheden. Hij raakte zelfs in gevangenschap in de gevangenpoort in Den Haag. Tot twee keer toe moest hij dan ook vluchten naar het buitenland (Emden, Wezel), omdat hij moest vrezen voor zijn leven. Zelfs toen de jonge Republiek der Verenigde Nederlanden in wat rustiger vaarwater was beland en hij veilig kon terugkeren, werd zijn aanwezigheid niet overal  op prijs gesteld. Vaak werd hij gezien als een onruststoker, die de openbare rust en orde in gevaar bracht door bijvoorbeeld publiek het debat te zoeken met zijn tegenstanders. Om die reden werd hij in 1588 de stad Delft uitgezet. Dat was voor Gouda de reden hem van harte uit te nodigen om naar deze stad te komen, omdat hij daar kon schrijven wat hij wilde en kon laten drukken wat hij wilde. Daarmee vonden Coornhert en Gouda elkaar op principiële gronden en werd Gouda niet alleen de plaats waar hij zijn laatste twee levensjaren doorbracht en werd begraven in de Sint-Janskerk, maar ook de stad die het dichtst bij zijn idealen kwam: Gouda is de Coornhertstad bij uitstek geworden, de stad bij uitstek om zijn 500ste geboortedag groots te vieren.

ACTIVITEITEN

Wat?: Goudologie II Coornhert en de Goudse Vrijheid

Waar?: Cinema Gouda

Wanneer? 22 en 29 januari 2022, 5 en 12 februari 2022 van 10-12 uur

Zoals eerder gedaan rond Erasmus, zal het Historisch Platform een voortgezette Goudologie II-cursus aanbieden, die geheel gewijd zal zijn aan Coornhert en de doorwerking van zijn gedachtegoed in Gouda. Tijdens vier opeenvolgende zaterdagochtenden zullen vooraanstaande sprekers hun licht laten schijnen over de invloed van Coornhert op de libertijnse koers in Gouda, met aandacht voor Erasmus als zijn wegbereider, Coornhert, zijn drukker Jasper Tournay, het Goudse stadsbestuur en de remonstranten als zijn geestelijke ‘erfgenamen’. Sprekers zullen zijn: Mirjam van Veen, Paul Abels, Silke Muylaert, Gertjan Glismeijer, Jaap Gruppelaar, Johan Koppenol en Pieter Verhoeve.

Inschrijving mogelijk via www.historischplatformgouda.nl

Partners:

  • Historisch Platform Gouda
  • Historische Vereniging Die Goude
  • Gouda750

Wat?: Kraamkamer van de Vrijheid

Waar?: Remonstrantse Poortgebouwtje in de Keizerstraat

Wanneer? 16 april – 29 oktober 2022

In de Keizerstraat, op de hoek met de Hoge Gouwe, is achter een doorgaans gesloten poort een door bomen geflankeerd oprijlaantje met aan het eind een negentiende-eeuws poortgebouwtje van wat eens de Remonstrantse Kerk van Gouda was. Hier kerkten vanaf ongeveer 1630 de Goudse aanhangers van Arminius, die in 1619 de Sint-Janskerk hadden moeten verlaten nadat hun beschermheren (het zittende stadsbestuur) onder dreiging van geweld door stadhouder prins Maurits waren afgezet en hun vrijzinnige opvattingen waren veroordeeld door de Synode van Dordrecht. De rechte lijn die er in Gouda liep tussen Erasmus, Coornhert en deze remonstranten, werd daarmee na een halve eeuw abrupt afgekapt. Kerk en politiek in Gouda kwamen daarna in degelijk orthodox-gereformeerd vaarwater en de vrijzinnigheid verschrompelde tot de kleine aanhang die in dit kerkje bijeen kwam (en tegenwoordig in de Joostkapel aan de Lage Gouwe).

Nadat de remonstranten het kerkgebouw in de tweede helft van de 20ste eeuw verlieten, werd het kerkje eerst een autobandenhandel en daarna afgebroken. Alleen het poortgebouwtje bleef staan. Dat werd midden jaren 80 voor 1 gulden met onderhoudsplicht verkocht aan de architect Hans Verwey. Die heeft het gerestaureerd en in gebruik genomen als kantoor. Hij heeft het gebouwtje ondergebracht in een stichting om het in de toekomst een culturele bestemming te geven.

Buiten zullen enkele grote borden worden opgehangen met informatie over Coornhert, de Goudse Vrijheid en de remonstranten. Onder deze ‘bomenkathedraal’ komt op een sokkel ook een grote buste te staan, gemaakt door de uit Gouda afkomstige kunstenaar Niek Tom. Binnen is een kleine Coornhert-expositie, die vorm en inhoud geeft aan het kraamkamer-idee. Hier worden schilderijen getoond, oude boeken, penningen, prenten van Coornhert en afbeeldingen van andere Goudse vrijdenkers.

Partners:

  • Stichting Remonstrants Poortgebouw
  • Historische Vereniging Die Goude
  • Gouda750

Wat?: Coornhertwandeling

Waar?: Binnenstad Gouda

Wanneer? 12 maart en 29 oktober. Op aanvraag heel 2022

In de Goudse binnenstad zijn diverse plekken die herinneren aan Coornhert en andere vrijgeesten uit het einde van de zestiende en begin zeventiende eeuw. Het Remonstrantse Poortgebouw, de Kraamkamer van de Vrijheid, ligt vlakbij al deze plekken Te denken valt aan het Coornhertmonument op het stadhuis, het pand van zijn ‘lijfdrukker’ Jasper Tournay, de plek van het Goudse tuchthuis (geïnspireerd op zijn Boeventucht), het sterfhuis van Coornhert aan de Oosthaven, zijn grafsteen en Glas 1 in de Sint-Jan. De wandelingen zullen plaatsvinden onder de deskundige leiding van Goudse stadsgidsen.

        Partners:

  • Het Gouds Gidsengilde
  • Historische Vereniging Die Goude
  • Stichting het Remonstrantse Poortgebouw

Wat: Toneelstuk

KIEZEN DOET VERLIEZEN
Coornhert maakt de balans op van zijn leven

Voorafgegaan door:

DE TWEE BEDELAARS Een rederijkers-tafelspel

Waar?: Sociëteit de Reünie, Oosthaven

Wanneer? 27 augustus en 3, 7 en 10 September 2022

Coornhert was een actief lid van de rederijkerskamer d’ Eglantier in zijn geboortestad Amsterdam. Ook in zijn latere leven schreef hij toneelstukken. De komedie Rijckeman schreef hij al in 1555. Voor 1567 schreef hij zijn bekendste werk: ’t Roerspel (dat pas in 1590 in Gouda voor het eerst in druk verscheen).  Lief en Leedt schreef hij tijdens zijn gevangenschap in de Gevangenpoort te Den Haag in 1576, terwijl Abrahams uytgangh, Israel (in 1590 door de Goudse rederijkerskamer De Goudsbloem opgevoerd) en Thien maeghden door hem zijn geschreven in de tijd van zijn ballingschap in Duitsland (na 1572). Deze stukken lenen zich niet voor een eigentijdse uitvoering, omdat ze bol staan van symboliek en verwijzingen die de hedendaagse beschouwer niks meer zeggen.

Toch heeft Coornhert veel betekend voor het vroegmoderne toneel. Daarom zal toneel als uitdrukkingsvorm niet mogen ontbreken in het Coornhertjaar. Samen met Peter Meijer van Eckstein Maatwerk/Theater De Zwaan zal een eenakter opgevoerd worden op de plek waar Coornhert overleed, Sociëteit De Reünie aan de Oosthaven. Daarin zal de grote Goudse vrijdenker terugkijken op zijn leven.

De eenakter met en over Coornhert zal voorafgegaan worden door een zogeheten ‘tafelspel’ van de Goudse rederijkers over twee bedelaars in een bewerking van Gouda-op-Schrift.

Partners:

  • Eckstein Maatwerk/Theater De Zwaan
  • Historische Vereniging Die Goude
  • Sociëteit De Reünie
  • Gouda-op-Schrift
  • Gouda750

Wat?: Coornhertdebatten

Waar?: Huis van de Stad Gouda

Wanneer? 21 oktober

Coornhert zocht voortdurend het debat met zijn tegenstanders. Het meest bekend zijn de drie publieke debatten die hij hield met de gereformeerde predikanten van Delft, nadat hij hen had uitgedaagd met de provocerende mededeling dat hij kon bewijzen dat de rooms-katholieke kerk de beste was. Deze debatten, die onder strakke regie en regels plaatsvonden, baarden veel opzien in Holland en dreigden tot onrust te leiden. Daarom werden ze uiteindelijk op last van de Staten van Holland stopgezet. Beide partijen kwamen geen millimeter tot elkaar, maar als fenomeen fungeerden deze debatten als oefeningen in tolerantie. Geheel in de geest van Coornhert zal in het Coornhertjaar het debat een belangrijke plaats krijgen.

Met basisscholen zal geoefend worden in debatteren, in lijn met het project De Vreedzame School. Enkele scholen in het voortgezet onderwijs zullen in wedstrijdverband met elkaar de (debat)degens kruisen: Het Coornhert Gymnasium, de Driestar en het Anthonius College – precies de drie stromingen waaromheen Coornhert ook zijn debatten hield (rooms-katholiek, gereformeerd en libertijns) zullen debatteren over actuele kwesties betreffende de vier onderscheiden Coornhert-aspecten. Een uitbreiding van deze drie scholen met enkele onderwijsinstellingen elders uit het land wordt overwogen.

Partners:

  • Historische Vereniging Die Goude
  • Coornhert Gymnasium
  • Driestar
  • Anthonius College
  • De Brede School
  • Gemeente Gouda
  • Gouda750

Wat?: De scheppende mens: Kunst in de geest van Coornhert

Galerie De Hollandsche Maagd; Garenspinnerij

Wanneer? september 2022

Scheppen van een nieuwe samenleving (‘making is connecting’) wordt de leidraad voor een aantal creatieve activiteiten.

Coornhert was een vaardig graveur. Tegenwoordig is er bijna niemand meer die werkt met de specifieke techniek die hij destijds hanteerde. De Nijmeegse kunstenaar Sjaak Kaashoek heeft zich deze techniek echter eigen gemaakt en maakt op dezelfde manier gravures. Hij is geïnspireerd door Coornhert en zal diens gedachtegoed in dergelijke prenten vastleggen.

In de Garenspinnerij zal onder leiding van de Goudse kunstschilders Ruud Verkerk en  Suzan Schuttelaar ter gelegenheid van het Coornhertjaar ook en levensgroot mozaïek-portret vervaardigen van Coornhert, zoals dat in 2019 ook van Erasmus is vervaardigd.

Ruud Verkerk zal daarnaast leerlingen van het Coornhert-gymnasium in zijn lessen als opdracht geven variaties te maken op het bekende portret van Coornhert van Cornelis van Haarlem.

Partners:

  • Galerie De Hollandsche Maagd
  • De Garenspinnerij

Wat?: Goudse vluchtroutes

Waar?: Gouda

Wanneer? Hemelvaartsdag (26 mei)

Coornhert was op verschillende momenten in zijn leven een vluchteling. Hij werd elders gastvrij ontvangen, maar wilde (en kon) steeds terugkeren naar zijn land. Ook in onze tijd zijn er nog steeds grote aantallen mensen op de vlucht. Libertum, de voortzetting van het Verzetsmuseum, wil aandacht vragen voor deze schrijnende problematiek met een geheel eigen presentatie in haar nieuwe onderkomen in de Chocoladefabriek.

Tijdens deze vluchtelingenwandeling zullen diverse vluchtelingenverhalen verteld worden. Onder meer het verhaal van Coornhert, van een joodse familie in de Tweede Wereldoorlog en van een Syrische vluchteling.

Partners:

  • Libertum
  • Streekarchief Midden-Holland
  • Historische Vereniging Die Goude
  • Stichting 21 maart
  • Gouda750

Wat: Grote Coornhertherdenking

Waar?: Sint-Janskerk Gouda

Wanneer? 29 oktober 2022

Op de sterfdag van Coornhert, 29 oktober 2022, zal in de Sint-Janskerk zijn vijfhonderdste verjaardag op grootste wijze gevierd en herdacht worden. Met een gevarieerd programma zullen alle vier inhoudelijke lijnen (De (im)perfecte mens, de scheppende mens, de vluchtende mens en de (in)tolerante mens)  voor het voetlicht gebracht worden. Daarmee zal tevens zijn enorme veelzijdigheid worden belicht.

Concept-programma:

* Coornhertlezing(en); kandidaten op later tijdstip te bepalen.

* Debat winnaars kinderdebatten Brede School: wordt apotheose activiteit met Brede School;

* Debat leerlingen middelbare scholen

* Theater De Zaan met toneelspektakel

* Presentatie bibliofiele uitgave Coornhert en de drukpers door de Drukkerswerkplaats

* Muziek uit de tijd van Coornhert: gezelschap onder leiding van Gerben Budding.

* Kranslegging bij grafsteen Coornhert

Grafsteen Coornhert in de Sint-Janskerk te Gouda.

Partners:

  • Historische Vereniging Die Goude
  • Sint-Jansstichting
  • Gemeente Gouda

De Goudse tollenaar Dirck van Reynegom en zijn voorname familie

Bij veilinghuis Arenberg in Brussel zijn in deze maand oktober twee zeer interessante boeken onder de hamer gekomen, die beide een relatie hebben met de in Gouda bekende bierbrouwer en tolgaarder Dirck Cornelisz van Reynegom. Hij speelde een prominente rol in de Goudse samenleving voor en na de overgang van de stad naar de prins van Oranje. Hij was telg uit een voornaam, belangrijk en vermogend geslacht, dat via connecties met de graven van Arenberg in Naaldwijk belandde, als heerlijkheid in bezit van gravin Margaretha van der Mark-Arenberg en Jan de Ligne.

De zoon van Dirck, Cornelis van Reynegom werd in 1538 in Gouda geboren en trad op 1 september 1575 in het huwelijk met Josina van Hoof, dochter van Willem van Hoof, ontvanger-generaal en rentmeester van de graven van Arenberg, woonachtig op het slot te Honsholredijk (Honselersdijk). Cornelis volgde zijn schoonvader na diens dood in 1616 op in de ambten en trad in dienst van het huis van Arenberg. Hij overleed al een jaar later. Uit hun huwelijk werden negen kinderen geboren.

Grafsteen van Cornelis van Reynegom en zijn schoonouders, zwager en echtgenote Josina van Hoof, gelegen op het koor van de Oude Kerk – voorheen Sint-Adrianuskerk – in Naaldwijk. Foto Harry Groenewegen.

Via dezelfde Arenberg-lijn kwam ook een broer van Dirck, genaamd Cornelis Cornelisz van Reynegom, naar Naaldwijk. Hij studeerde theologie in Bologna en zou de laatste deken zijn van het kapittel van de Sint-Adriaenskerk van Naaldwijk. Hij bleef ook na de komst van de geuzen in Naaldwijk wonen, tot de heerlijkheid ten tijde van het Twaalfjarig Bestand door de familie Arenberg verkocht werd.

Daarna trok hij zuidwaarts, eerst naar Zevenbergen (ook een heerlijkheid van de Arenbergs) en in 1617 werd hij biechtvader bij de Victorinnen te Antwerpen. Dit klooster – Sint-Margrietendaal – schonk hij een gebrandschilderd glas met opschrift en zijn familiewapen. Later trok hij weer noordwaarts en vestigde zich in Delft. Hier trad hij op 17 februari 1634 op als getuige en gaf een in het Latijn opgestelde verklaring over twee van de Brielse martelaren, de norbertijnen Jacobus Lacoupe en Adrianus van Hilvarenbeek. Cornelis van Reynegom overleed te Delft in 1636.

Van Cornelis is bekend dat hij in het bezit is geweest van het in België beroemde Van Reynegom-getijdenboek uit circa 1425-1435, dat nu bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel (zie foto’s boven). Dat was blijkbaar niet het enige getijdenboek dat in zijn bezit was, want op de Arenberg-veiling (hoe toepasselijk) wordt en andere getijdenboek te koop aangeboden, dat ook in het bezit is geweest van de Naaldwijkse Cornelis. Dat is zeker, omdat hij zijn naam op diverse bladen heeft gemeld. Het gaat hier niet om een handgeschreven exemplaar, maar om een gedrukte Venetiaanse Missale Romanum uit 1607. De handgekleurde afbeeldingen zijn wonderschoon en telkens voorzien van de handgeschreven naam van Cornelis en telkens een andere naam. Om wie het bij deze personen gaat is niet bekend. Dit getijdenboek bracht op de Brusselse veiling maar liefst €9500 (exclusief veilingkosten) op.

d

De naam van de Goudse Dirck van Reynegom komt in dit getijdenboek niet voor. Dat is wel het geval in een uitgebreide handgeschreven genealogie van de familie Van Reynegom, die op dezelfde veiling onder de hamer kwam en €900 opbracht (exclusief veilingkosten). dit handschrift draagt de titel “Livre des extraits originaux des baptistaires, des mariages et des morts de la très noble et très ancienne famille de van Reynegom originaire d’Hollande”. Op een van de pagina’s wordt een afschrift van de huwelijksacte van zijn zoon weergegeven, die voor de notaris een rooms-katholiek huwelijk sloot in Delft.

Boven het document wordt gemeld dat Dircks zoon, de eerdergenoemde Corneille (Cornelis) van Reynegom in februari 1538 geboren is in “Tergoude”, Gouda dus. Vervolgens wordt ook verwezen naar vader Dirck, de “malheureux Thyry” (de ongelukkige Thierry), de Franse benaming voor Dirck. Van hem wordt gezegd, dat hij “pour la fidilité a Dieux eta son prince mourut en prison á Delft l’an 1584 et eut toutes ses terres et biens confisqué par les etats rebelles” (Hij stierf voor zijn trouw aan God en zijn prins in de gevangenis in Delft in het jaar 1584 en al zijn land en goederen werden in beslag genomen door de opstandige staten).

De samensteller van de Van Reynegom-genealogie is goed geïnformeerd, zij het dat Dirck niet in de gevangenis belandde. Hij werd wel verbannen uit Gouda. Al zijn bezittingen, inclusief zijn fraaie woonhuis aan de Westhaven 12, werden verbeurd verklaard, vanwege zijn betrokkenheid bij de eerste van twee pogingen om Gouda terug te brengen onder het gezag van de koning van Spanje. Als overtuigd katholiek had Van Reynegom met lede ogen aangezien hoe de stad in 1572 in handen was gevallen van de geuzen, die zich met veel geweld vergrepen aan de geestelijkheid en het kerkelijke bezit. Zijn met andere vooraanstaande Gouwenaars gesmede plan mislukte echter tragisch, toen een betrokken hopman argwaan wekte, werd opgepakt en doorsloeg. Van Reynegom kon daarna ternauwernood zijn vege lijf redden en vond een veilig heenkomen bij zijn familie in Naaldwijk.

d

Alle inspanningen van Dirck van Reynegom om de in 1552 door een catastrofale brand getroffen Sint-Janskerk in oude glorie te herstellen en aan een fraai samenstel van gebrandschilderde glazen te helpen, moeten op dat moment in zijn ogen tevergeefs zijn geweest. Op 29 oktober 1553 was hij nog samen met burgemeester Gijsbert Jan Martenszoon en de bekende glazenier Dirck Pieterszoon Crabeth met succes naar Utrecht gereisd, waar zij oud-Gouwenaar Herman Lethmaet, deken van Sint Marie en vicaris-generaal van de bisschop, bewogen hadden enkele glasschenkingen voor het koor van de Sint-Janskerk te doen. Wat zou daarvan overblijven?

De duivel lijkt onder de mantel van Dirck van Reynegom gekropen…

Wonderlijk genoeg overleefden de inmiddels geplaatste ramen de kerkwisseling naar het protestantisme. Als schenker van het glas ‘ De bespotting van Christus’ aan het Goudse Regulierenklooster aan de Raam, vervaardigd in 1556, zal Dirck ook nooit hebben kunnen bevroeden, dat zelfs dit glas met in de schenkersrand de portretten van hemzelf, zijn vrouw Aechte Jansdochter en hun kinderen ( de jongen links naast hem zou heel goed Cornelis kunnen zijn) nog tijdens zijn leven, in 1581, in de Sint-Janskerk aangebracht zouden worden. De Gouwenaren lijken zijn rol bij de mislukte coup echter niet helemaal vergeten te hebben, getuige het fel gekleurde duiveltje (op de ontwerptekening onopvallend onderdeel van een tafeltje) dat hem tot op de dag van vandaag – nu in de Van der Vormkapel – vergezelt.

Sint-Anna met een boek

Hoe herken je heiligen? Als ze geen duidelijk attribuut bij zich hebben, dat veelal een verwijzing is naar de wijze waarop hij of zij een marteldood heeft gevonden, is het moeilijk de identiteit van heiligen te achterhalen van wie een beeld of afbeelding is gemaakt. Dat is ook het geval met een klein heiligenbeeldje waarop ik de hand heb weten te leggen. Nog in de ban van het pas verworven getijdenboek van de Goudse claris Maritghen Dirckx, stuitte ik op dit kleinood dat uit dezelfde zestiende eeuw zou stammen. Het uit eikenhout fijn gesneden vrouwfiguur zou volgens de verkoper afkomstig zijn uit de Duitse gebieden en Sint-Anna voorstellen.

Als het beeldje inderdaad van Duitse oorsprong is, ligt Sint-Anna wel voor de hand. Zij genoot in de zestiende en zeventiende eeuw grote populariteit bij onze Oorsterburen. Omdat zij op latere leeftijd moeder werd, wordt zij op veel plaatsen vereerd en aangeroepen door vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen. Maar zij is ook beschermheilige van onder meer bezembinders, borduursters en brandweerlieden. Vaak is zij onderdeel van een beeldengroepje van drie generaties, Anna, Maria en Jezus, in het Duits aangeduid als Anna Selbstdritt (Anna-te-Drieën). Soms maakt ze zelfs deel uit van een kwartet, als ook haar moeder, Esmeria geheten, wordt afgebeeld. Een andere iconografie rond Anna, die ook veelvuldig is aan te treffen, is een scene waarin Anna Jezus leert lezen of de Schrift uitlegt.

Op afbeeldingen en bij beelden van haar is zij een oudere vrouw en draagt zij doorgaans een groene mantel, de kleur van de hoop. In dat opzicht voldoet ons beeldje aan deze Anna-kenmerken, want ook zij is zeker niet de jongste en haar gewaad laat veel groensporen zien. Onder de mantel draagt zij een lang en ruim gewaad, met om haar hoofd en hals een sluier. De halsdoek is in dit geval bijzonder fraai uitgesneden.

Een ‘vrijstaande’ Anna komt voorzover valt na te gaan echter zelden voor. Het is dus maar de vraag of we hier te maken hebben met de moeder van Maria. Dat zij een boek draagt zou kunnen verwijzen naar de wijze waarop zij als oma aan Jezus voorleest, te interpreteren als een metafoor voor kennisoverdracht. Evelyne Verheggen, kenner van vroegmoderne vrouwelijke religiositeit, laat mij echter weten dat een boek een breder symbool is voor bidden, en dat het beeldje dus in principe elke heilige of zalige zou kunnen voorstellen.

Het attribuut geeft in dit geval dus geen zekerheid over haar identiteit. Duidelijk is wel dat het om een oudere vrouw gaat met een gegroefd gelaat en een getormenteerde blik. Zij kan om die reden ook deel hebben uitgemaakt van een andersoortig beeldengroepje. De verkoper opperde daarom ook nog de mogelijkheid dat het een onderdeel zou kunnen zijn geweest van een Calvariegroepje, de rouwende personen onder de gekruisigde Jezus. Ook dat is niet op voorhand uit te sluiten, al vormt het boek in haar handen dan geen voor de hand liggend attribuut.

Zekerheid is dus niet te verkrijgen. Blijft staan dat we te maken hebben met een fraai gestoken vroegmodern beeldje, met sporen van polychromie. Het gelaat, de plooien van haar kleding en zelfs haar handen en het boek zijn overtuigend; de kleuren groen, blauw en goud zijn nog goed te herkennen. Al met al een fraaie aanwinst, dat mijn oude boekjes op een andere wijze reliëf geeft.

Marighen Dirckx in de Goudse Post

De Bijbel van Gutenberg, de beentjes van Sint-Hildegard en een vijf eeuwen oud getijdenboek van een Goudse claris

Voor een verzamelaar van oude boeken is soms geen berg te hoog om een nieuwe aanwinst te bemachtigen. Verzamelwoede heeft mij de afgelopen decennia al op vele plaatsen in Nederland en daarbuiten gebracht, terwijl het internet mij ook geregeld tot virtuele grensoverstijgende boekenexpedities aanzet. Toch blijft het in het laatste geval moeilijk de staat en waarde van het begeerde kleinood goed in te schatten. Er gaat niets boven het zelf vastpakken, doorbladeren, ruiken en voelen van een oud boek. Toen ik deze zomer op het spoor kwam van een wel heel bijzonder boekwerkje met bijzondere Goudse sporen, wist ik dat ik stevig in de buidel zou moeten tasten om het te bemachtigen. In zo’n geval wil je zeker zijn dat je geen miskoop doet en durf je het absoluut niet via de niet altijd betrouwbare post toe laten sturen. Daarom zat er niets anders op dan af te reizen naar de verkoper, in dit geval in de Rijnstreek nabij Mainz.

Bij het horen van de naam Mainz begint het uiteraard meteen te tintelen bij elke rechtgeaarde bibliofiel. Daar is immers de basis gelegd voor zijn liefhebberij, met de uitvinding van de boekdrukkunst door Johannes Gutenberg. Alle reden dus om de boekenjacht te combineren met een kleine ontdekkingsreis naar deze bron. Uiteindelijk maakten we er zelfs een heuse Wahlfahrt (bedevaart) van: niet alleen naar de persen van Gutenberg, maar ook naar het nabijgelegen Eibingen, waar de beenderen van de grote vrouwelijke Duitse mystica Hildegard von Bingen in een gouden schrein worden bewaard. Deze ‘beentjes van Sint-Hildegard’ inspireerden eerder mijn voormalige stad- en schoolgenoot Herman Finkers tot een zeer succesvolle humoristische Twentse film met een serieuze ondertoon. Waar de opa in de film te voet met zijn ezel niet verder komt dan Bentheim, wisten wij op alle drie fronten ons doel te bereiken: beeld, beentjes en boek.

Het beeld van Johannes Gutenberg in Mainz is niet te missen. Pontificaal en manshoog staat hij daar op een sokkel. Hoewel erg weinig bekend is over de goede man, net als overigens over zijn Nederlandse ‘concurrent’ Dirck Jansz Coster die een even groot standbeeld heeft op de Haarlemse markt, wordt er internationaal in brede kring inmiddels van uitgegaan dat de boekdrukkunst niet in Haarlem, maar in Mainz is uitgevonden. Met als absolute hoogtepunt de zogeheten Gutenbergbijbel, een imposant staaltje vakmanschap, waarvan nog slechts 46 exemplaren bewaard zijn gebleven. Deze bijbels zijn daardoor zo kostbaar, dat de twee exemplaren – waarvan een incompleet – in het Gutenbergmuseum in Mainz worden bewaard in een kluis en bewaakt als de Bank van Amerika. De toeschouwer mag er exact vijf minuten een blik op werpen. Mede daardoor, maar ook door de panische angst voor licht bij de Duitse conservatoren en hun gebrek aan fantasie bij het tentoonstellen van boeken (eindeloze reeksen boeken in ouderwetse vitrines), wist men zelfs bij deze bibliofiel het boekenvuur te doven in plaats van aan te wakkeren. Dat daarnaast alleen Duitse drukken getoond werden en Coster volkomen werd doodgezwegen, deed ons al snel besluiten het daglicht weer op te zoeken en de koers te verleggen naar Bingen.

Hildegard mag dan afkomstig zijn in Bingen, maar wie daar de auto parkeert om in haar voetsporen te treden zal toch de veerpont naar de overzijde van de Rijn moeten nemen. In Eibingen, een stadsdeel van Rüdesheim, ligt hoog op de berg het klooster dat zij heeft gesticht. Dat is ook per auto bereikbaar, maar wij besloten – indachtig de bedevaartgedachte – te voet de tocht naar boven te maken over rotsachtige en zanderige wegen. Het klooster zelf stamt uit 1165, maar het huidige complex stamt uit 1905 en is op zijn Duits ‘als nieuw’ gerestaureerd; kraak noch smaak. Toch geven de her en der in habijt rondlopende nonnen de indruk van een levendige kloostergemeenschap. In de kloosterkerk, met muurschilderingen over het leven van de heilige Hildegard, worden de getijden nog nauwgezet gevolgd  In de tuin staat een prachtig (modern) beeld van de heilige dat min of meer de weg wijst naar de plek van ons einddoel van deze tocht: de beentjes. Die liggen namelijk niet in het klooster, maar beneden in de Wahlfahrskirche van Eibingen. De gouden schrijn met de beenderen van de heilige Hildegard blinkt ons tegemoet. In de 850 jaar oude kerk dring zich vervolgens onweerstaanbaar het besef op in een lange traditie te staan; een besef dat aanzet tot nederigheid, relativering en contemplatie.

Het moet de voorzienigheid of een grillige speling van het lot zijn geweest, dat ik uitgerekend in deze streek een spoor terug vindt van een van de roerigste episodes uit de kloostergeschiedenis van mijn eigen stad Gouda, die volgend jaar haar 750-jarig bestaan viert. Het boek dat ik hier in handen mag nemen is ooit in het bezit geweest van mijn toenmalige ‘overbuurvrouw’, de laatste abdis van het clarissenklooster, gelegen tussen Turfmarkt en Nieuwehaven. Het is niet zomaar een boek, maar het werk geeft een intieme blik in haar diepste geloofsleven. Ik tintel dan ook van opwinding als ik op afgesproken dag en tijdstip op de stoep sta bij Silvia Morch-Israel, eigenares van antiquariaat In Opus in het Rijnstadje Oppenheim. Met een royaal gebaar opent zij de voordeur en wijst mij het tafeltje, waar onder een felle lamp het boekje al klaar ligt.

In mijn handen opent zich een getijdenboek, dat je doet binnentreden in een laat-middeleeuwse religieuze wereld. Het is een Latijnstalig werk, de Hore intemerate Marie virginis, dat is opgebouwd volgens een min of meer vast stramien. In die zin is het geen uitzonderlijk werk, ook niet wat betreft de afbeeldingen. De kalender-houtsnedes en de paginagrote illustraties volgen grotendeels het vaste patroon dat gevolgd wordt in getijdenboeken uit die tijd. De houtsnedes en – vooral – de handmatige inkleuring zijn van middelmatige kwaliteit, maar wel ontroerend primitief. Vergelijking met een ander identiek exemplaar is niet mogelijk, want deze in 1511 door Raoul Cousturier in Parijs gedrukte editie blijkt wereldwijd in geen enkele bibliotheek aanwezig te zijn. Dat maakt het boekje op zichzelf al uniek, maar het meest bijzonder voor deze verzamelaar van Goudana zijn toch de zogeheten provenance-gegevens; aantekeningen van een eerdere eigenaar of lezer.

Op de titelpagina staat met heldere hand de volgende tekst geschreven:  “dit boec hoert tot gebruic va(n) E. marighe(n) dirckx va(n) die clarisse(n) vander gou”. Daarnaast heeft zij ook enkele aantekeningen in het boekje gemaakt. Eigen vertalingen van specifieke verzen, onderaan de pagina opgeschreven. Met de wetenschap dat deze Marighen Dirckx een bijzondere rol heeft gespeeld bij een mislukte poging de geuzen weer uit de stad te verjagen en de stad terug te brengen onder het gezag van de Spaanse koning – vanuit winnaarsperspectief uiteraard voorzien van het pejoratieve etiket ‘verraad’ – is mij duidelijk dat ik hier een document in handen heb, dat van groot belang is voor de Goudse geschiedenis. Zij moest Gouda in 1573 ontvluchten en keerde nooit meer terug. Nu breng ik het boekje terug naar die stad, een boekje dat zij dagelijks gebruikte en al die tijd bij haar gedragen moet hebben. De Rijnreis is niet voor niets geweest en opent mooie wegen tot vervolgonderzoek.

De fondslijsten van de boekdrukkers van de Goudse Vrijheid gereconstrueerd

De Goudse Vrijheid, een term ontleend aan Dirck Volckerszoon Coornhert, was een voor Nederland unieke periode van bijna een halve eeuw (1572-1618), waarin het stadsbestuur van Gouda vrijheid van consciëntie (geweten) als leidend principe hanteerde voor zijn beleid. Negatieve ervaringen met het Spaanse gezag brachten de Goudse regenten ertoe elke vorm van gewetensdwang af te wijzen. Dat was zo opmerkelijk, dat zelfs felle jezuïeten in de Zuidelijke Nederlanden Goudse bestuurders bestempelden als ‘zoetemelcxe geuzen’ en gereformeerden de stad verafschuwden als ‘het rattenest ende den dreckwaghen van alle ketterijen’.

De Goudse Vrijheid kreeg op allerlei manieren vorm. Gereformeerden kregen weliswaar de beschikking over de Sint-Janskerk, maar hun bemoeienis met gelovigen werd aan banden gelegd vanuit de opvatting dat er na een Roomse inquisitie geen Geneefse inquisitie mocht komen. Aanhangers van andere geloofsstromingen, zoals de katholieken en lutheranen, werd geen strobreed in de weg gelegd om hun geloof te belijden. De Hollandse plakkaatwetgeving bleef in Gouda een dode letter. De boekdrukkunst was misschien wel een van de meest opvallende terreinen waarop de Goudse Vrijheid volledig tot wasdom kwam.

In de genoemde periode waren er drie boekdrukkers in Gouda actief, wier productie een indrukwekkende weerslag in inkt vormt van de vrijheid die in Gouda bestond om afwijkende opvattingen te koesteren en uit te dragen: Jaspar Tournay, (drukkersmerk hierboven) Jan Zas Hoens en Jacobus Migoen. Ten behoeve van een studie naar hun werk en invloed – binnenkort te verschijnen in het tijdschrift Boekenwereld – zijn de fondslijsten van deze drie drukkers door mij gereconstrueerd. Hun productie blijkt veel groter te zijn geweest, dan voorheen gedacht. Dankzij determineringstechnieken van Paul Valkema Blouw en Paul Dystelberge konden namelijk diverse anoniem uitgegeven werken toegeschreven worden aan een van de genoemde drukkers.

Het fonds van de Zuid-Nederlander Jaspar Tournay is veruit het omvangrijkst, maar zijn arbeidzame leven omvatte dan ook meer dan een halve eeuw. Het grootste deel van die jaren bracht hij door in Gouda, waar hij een keur aan heterodoxe schrijvers op de persen kon leggen zonder te hoeven vrezen voor vervolging door het stadsbestuur. De vrijheid die hij hier genoot was lange tijd schier onbegrensd, in tegenstelling tot Delft, Enkhuizen en Leiden, waar hij ook zijn geluk beproefde.

In de rubriek Bronnen zijn alle fondslijsten vanaf nu raadpleegbaar. Zij vormen de basis voor verder onderzoek naar de Goudse Vrijheid, die gedurende de viering van Gouda750 en Coornhert 500 in het jaar 2022 ook volop aandacht zal krijgen.

Anne Frank in de Goudse Sint-Janskerk

Het is kaarsjesavond 2019 in Gouda. Grote drommen bezoekers van dit Goudse evenement – nog onwetend van het feit dat dit voorlopig voor de laatste keer zal zijn – zwerven door de binnenstad. In afwachting van de apotheose – het aansteken van de kaarsjes in en rond het middeleeuwse stadhuis – doen bezoekers zich tegoed aan lekkernijen, laten zich door stadsgidsen rondleiden of brengen een bezoek aan de kerstmarkt in de Sint-Janskerk. Deze grootste kerk van Nederland (123m lang) is voor enkele dagen omgetoverd tot een reusachtige markthal met eettentjes, muziekpodia en kraampjes met snuisterijen, antiek en streekproducten. Zoals elk jaar heeft de protestantse gemeente, voor wie deze kerk op zondagen in de ochtend en middag kerkelijk onderdak biedt, er een grote kraam met oude boeken. Dicht op elkaar gestapeld liggen daar Smytegeld en W.G. van der Hulst naast Jan Wolkers en Harry Mulisch, gebedenboeken naast pockets, bijbels naast techniekboeken. Al vanaf de vroege ochtend proberen koopjesjagers daar voor een habbekrats wat leesvoer te vinden of gaten in hun verzameling te vullen.

Ook Gouwenaar Ruud Verkerk schuifelt in zijn halflange grijze winterjas langs de kraam. Als fijnschilder kijkt hij met andere ogen. Niet de inhoud, maar de doorleefdheid van boekjes trekt hem aan, omdat ze als modellen kunnen dienen voor zijn stillevens. Ooit kocht hij op de Oranjevrijmarkt op de Raam voor een paar euro een achttiende-eeuws catechismusboekje, waarvan de rug was verdwenen. Hierdoor was het bindwerk helemaal zichtbaar, wat hem inspireerde tot een compositie waarin het lijnenspel van de touwtjes die het boek bij elkaar hielden vloeiend overliepen in lijnen op een grote schelp die hij er bovenop legde. Ook nu zoekt Verkerk weer naar boekjes die het patina van de tijd dragen. In een grote doos met paperbacks valt zijn oog op een uitgave van Het Achterhuis, het beroemde dagboek van Anne Frank. De randen van de omslag zijn wat vergeeld en de rug verraadt veelvuldig lezen. Ongetwijfeld een van de vele herdrukken denkt hij, maar voor een euro kan hij er geen buil aan vallen, dus verdwijnt het in zijn tas.

Thuis wordt het boekje tamelijk achteloos in de kast gelegd en als een wonder overleeft het een jaar later een verhuizing naar een ander pand. Verhuizingen zijn altijd goede aanleidingen om op te schonen en ook Verkerk en zijn Iraanse echtgenote Fereshteh doen dat ijverig. Het exemplaar van Het Achterhuis krijgt echter een plekje in de kast in hun nieuwe huis. Het duurt echter tot april van dit jaar voor hij het eens in de hand neemt om er doorheen te bladeren. Pas dan valt het hem op dat het niet zomaar de zoveelste herdruk is van het dagboek, maar een zeer vroege versie.  Sterker nog, het blijkt om de eerste druk te gaan, verschenen op 25 juni 1947. Pas op dat moment dringt het langzaam tot de Goudse schilder door dat hij misschien wel een heel bijzonder – en kostbaar – boekje heeft opgevist van de tafel met 1-Euro-boeken in de Goudse Sint-Janskerk.

Wat vooraf ging

Na de verrassende ontdekking dat het om een eerste druk van Het Achterhuis gaat, vraagt  Ruud Verkerk mij of ik misschien meer kan achterhalen over de achtergrond en de waarde van het boek. Dat is voor mij de aanleiding eens dieper in de ontstaansgeschiedenis van dit bekendste dagboek ter wereld te duiken, in de drukgeschiedenis van de eerste uitgave en in de provenance (eigenaarsgeschiedenis) van dit ‘Goudse’ exemplaar. Dat is het begin van een ontdekkingstocht met verrassende contacten en een toch wel heel bijzonder verhaal met vooralsnog een open eind.

De algemene voorgeschiedenis is bekend en dikwijls beschreven.[1] Hoe het joodse tienermeisje Anne Frank met haar ouders en zus en enkele anderen zich op 6 juli 1942 moeten verstoppen in een achterhuis van het kantoor van haar vader aan de Prinsengracht in Amsterdam, om zo te ontkomen aan deportatie en uitroeiing door de nazi’s en hun handlangers. Drie weken eerder, op 12 juni, heeft ze voor haar verjaardag een dagboek met roodgeruite band gekregen, en ze begint meteen met het bijhouden van een dagboek over de gebeurtenissen, ook nadat ze met haar familie moet onderduiken achter een draaibare boekenkast. En hoe ze gaandeweg de idee krijgt om daar na de oorlog een boek van te maken en voor dat doel al grote delen in het net heeft overgeschreven. De levens van de onderduikers en daarmee ook de plannen van Anne smoren in wat waarschijnlijk verraad is geweest, als de schuilplaats op 4 augustus 1944 door de Duitsers wordt ontdekt en allen op transport worden gesteld naar de vernietigingskampen. Het achterhuis blijft verlaten achter, met als meest tastbare herinnering de persoonlijke ontboezemingen die Anne Frank op schrift heeft gesteld en nu verstrooid over de vloer liggen. Miep Gies en Bep Voskuijl, medewerksters op het kantoor van Frank, die de familie steeds van voedsel en andere benodigdheden hebben voorzien, rapen de papieren op en leggen ze ongelezen in een la om ze terug te geven aan Anne, mocht ze behouden terugkeren.[2]

Anne Frank zou echter nooit meer terugkomen, want ze overlijdt in februari 1945 onder erbarmelijke omstandigheden in het concentratiekamp Bergen Belsen, net als kort daarvoor haar zus Margot. Ook moeder Edith komt om. De enige die levend terugkeert uit deze hel is vader Otto Frank. In Amsterdam trekt hij tijdelijk in bij Miep Gies en haar man Jan.  Als half juli 1945 duidelijk wordt dat Anne het concentratiekamp niet heeft overleefd, drukt Miep Gies het dagboek in handen van Otto Frank en voegt hem de troostrijke woorden toe dat dit de erfenis is van zijn dochter.[3]

Op zoek naar een uitgever

Otto Frank krijgt bij het lezen van de dagboekaantekeningen van zijn dochter meteen de idee dat deze uitgegeven zouden moeten worden. Hij begint te redigeren en maakt er een geheel van, in eerste instantie om het aan familieleden te laten lezen.[4] Als handelsman in grondstoffen heeft hij echter geen idee hoe hij het uitgeven van een boek moet aanpakken. Uitgeverijen worden in de eerste jaren na de oorlog overstelpt met manuscripten waarin overlevenden van de oorlog verslag doen van hun leed en ervaringen. Daarnaast is er grote papierschaarste, die uitgeverijen dwingt strikte keuzes te maken in wat ze wel en niet willen uitgeven.[5]

Op 26 maart 1946, zo blijkt uit zijn agenda, heeft Frank een afspraak met Werner Cahn, die als redacteur werkt voor de ENSIE-encyclopdie, aan wie hij het manuscript ter lezing heeft gegeven. Deze raakt ook in vervoering van wat hij leest en doet zijn uiterste best om enkele uitgeverijen te interesseren. Zonder succes; Querido en Fischer Verlag zijn niet geïnteresseerd.[6] Op aanraden van Cahn geeft Frank een typoscript van het dagboek ook aan het bekende historici-echtpaar Jan en Annie Romein. Zij zijn evenzeer onder de indruk en Jan Romein schrijft er een column over in dagblad het Parool, onder de titel “Kinderstem”. Dat stuk verschijnt op 3 april 1946. Zijn waardering voor Anne’s dagboek is voor diverse uitgeverijen aanleiding nu zelf bij Frank aan te kloppen met de vraag om het te mogen uitgeven.[7]

Het is uiteindelijk Fed Batten, redacteur bij Uitgeverij Contact, die met zijn enthousiasme Frank weet te bewegen om met zijn werkgever in zee te gaan. Op 1 augustus 1946 krijgt de vader van Anne een contract toegestuurd van Contact, waarbij hij een voorschot krijgt van 440 gulden. Hij is niet tevreden, want hij wil onder meer ook afspraken over uit te geven vertalingen. Een geamendeerde versie van het contract tekent hij pas half september. [8]

De eerst druk van Het Achterhuis

Otto Frank had wel moeite met bepaalde passages in het dagboek van zijn dochter. Bij het redigeren van het manuscript schrapte hij enkele passages over het slechte huwelijk tussen hem en Edith. De voor die tijd vrijmoedige uitlatingen over haar eigen geslachtelijke ontwikkeling werden niet door hem uit de tekst gehaald, maar door de uitgever. In het slotwoord op de eerste gedrukte editie van het dagboek omschrijft Frank deze ingrepen in een “Slotwoord” als het weglaten “van enkele gedeelten die van weinig waarde voor den lezer zijn”.

De eerst druk van Het Achterhuis wordt opgenomen in de zogeheten Proloogreeks, die gekoppeld is aan het in 1945 opgerichte tijdschrift Proloog. Cultureel en literair tijdschrift van de jonge generatie. Als Anne Franks dagboek verschijnt, is dit tijdschrift overigens alweer ter ziele, maar de reeks wordt voortgezet. De uitgeverij staat er op dat moment allesbehalve florissant voor. Het is ook niet zeker dat er überhaupt verdiend kan worden aan dit project, dus wordt er gekozen voor een zeer voorzichtige uitgeefstrategie. Die houdt in dat de eerste druk van het boek in een niet al te grote oplage verschijnt. Lang is gedacht dat die oplage 1500 exemplaren gekend heeft. Zelfs de uitgevers van de wetenschappelijke uitgave van de drie versies van het dagboek (de originele van Anne, de door haarzelf in het net uitgeschreven tekst en de door haar vader geredigeerde versie) gaan nog uit van dit aantal. Inmiddels is uit onderzoek in de administratie van Contact duidelijk geworden, dat die eerste druk meer dan het dubbele van dit aantal heeft gekend, te weten 3036 exemplaren.[9]

De uitvoering van het boek is, geheel passend voor deze tijd van schaarste, zeer sober. De band is van goedkoop vezelrijk karton, met op het voorplatten een donkerrood verticaal vlak, waarin in lichte letters in kapitaal de naam ANNE FRANK, de titel HET ACHTERHUIS en de naam en vestigingsplaats van de uitgever, CONTACT, AMSTERDAM staan vermeld. Daarmee is logischerwijs gekozen voor de bestaande lay-out van de Proloog-reeks. Op de rug staat in gouden drukletters in kapitaal “ANNE FRANK – HET ACHTERHUIS”. Ook het binnenwerk is sober. De tekst en in totaal zes afbeeldingen zijn gedrukt op slechte kwaliteit na-oorlogs papier. De eerste afbeelding is de bekende portret/schoolfoto van Anne Frank, die tegenover de titelpagina is geplaatst, met haar naam eronder. Voor het begin van het eigenlijke dagboek is een facsimile opgenomen van Anne’s handschrift. Tussen pagina 6 en 7 bevind zich een blad met aan de voorzijde een tekening van de plattegrond van het achterhuis en aan de achterzijde een foto van de draaikast voor de schuilplaats. Tussen pagina 22 en 23 een blad met aan de voorzijde een foto van de geopende draaikast naar Het Achterhuis en op de achterzijde van deze pagina nog een facsimile van Anne’s handschrift, nu van de laatste pagina van het dagboek.

Stofomslag en buikbandje

De eerste drukken van Het Achterhuis kregen ook een stofomslag, ontworpen door Helmoet Salden (1910-1996), een Duits-Nederlandse letter- en boekontwerper. Bij de meeste overgeleverde exemplaren van Het Achterhuis is deze stofomslag in de loop der jaren verdwenen of ernstig beschadigd geraakt. Dat maakt – zeker in de Verenigde Staten waar bibliofielen bijzonder hechten aan zo’n stofomslag – exemplaren met dit bijzondere omhulsel extreem gewild en daarmee kostbaar. Zo werd een eerste druk met zo’n – enigszins sleetse – stofomslag in mei 2021 bij veilinghuis Burgersdijk & Niermans in Leiden verkocht voor maar liefst 10.000 € (en daar komen dan de veilingkosten nog bij.

De voorzijde van het stofomslag van Anne’s dagboek laat donkere wolken zien, waar achter vandaan heel voorzichtig een zonnetje tevoorschijn komt. De titel Het Achterhuis is in zwierige letters voor de donkere wolken geschoven. Helemaal bovenin, boven het waterige zonlicht, staat in gele letters de naam van ANNE FRANK, anders dan de titel in strakke kapitale letters. Helemaal onderin staat wederom in strakke hoofdletters, maar dan dunner, de ondertitel. Op de eerste regel: DAGBOEKBRIEVEN en op de tweede regel: VAN 14 JUNI 1942 – 1 AUGUSTUS 1944. Op de rug van het stofomslag is -horizontaal onder elkaar – Anne / Frank / Het / Achter- / huis te lezen.

Bijzonder is de ontdekking van bibliofiel Perkamentus, die in een blog op zijn site laat zien dat de naam van Anne Frank in de eerst druk in het geel is afgedrukt op het stofomslag, in de tweede druk in het blauw en bij de derde druk in het rood. Hij laat ook zien dat om de stofomslag ook nog weer een zogeheten buikbandje heeft gezeten, waarop bij wijze van reclame een citaat uit de column van professor Jan Romein is afgedrukt.

Ook de buikbandjes blijken bij elke druk weer een andere kleur te hebben gehad, die correspondeert met de kleur waarin de naam van Anne op het stofomslag is afgedrukt.[10]

Vergelding in de rug

Een bijzondere ontdekking doet een paar jaar geleden een Amerikaanse boekrestaurator bij het herstel van een eerste druk van Het Achterhuis. Zoals altijd gebruiken boekbinders ter versteviging van de rug stroken papier. Al in de vroegmoderne tijd is daarvoor oud papier of perkament gebruikt, vaak zelfs met daartoe versneden middeleeuwse manuscripten die van geen waarde meer werden geacht. Waarschijnlijk in verband met de heersende na-oorlogse papierschaarste doet de boekbinder iets soortgelijks met exemplaren van Het Achterhuis die hij in 1947 moet inbinden. Hij gebruikt daarvoor de rug van een in 1944 bij de Arbeiderspers in Amsterdam gedrukt boek, met de titel Die Vergeltung.

Inmiddels zijn er al vier exemplaren ontdekt met een dergelijke tekst in de rug. Het is verleidelijk om aan te nemen dat de betreffende boekbinder hiermee het statement heeft willen afgeven, dat het dagboek van deze jonge, door de nazi’s en hun handlangers verraden en vermoorde vrouw een verheven vorm van vergelding is voor het leed dat haar, haar familie en het joodse volk is aangedaan. Maar het kan ook gewoon toeval zijn geweest. [11]

Nadere bestudering van de ruggen van de eerste edities brengt ook nog een ander verschil aan het licht. De rug van de eerste druk is van dun beige papier, waarbij inderdaad een vorm van extra versteviging noodzakelijk moet zijn geweest. Dat is niet het geval bij de tweede druk, een half jaar later. Dan is de rug van hetzelfde stevige karton als voor- en achterplat. Vanaf de derde en vierde druk, die respectievelijk verschenen in februari en september 1948, werd een kwalitatief beter karton gebruikt voor de hele boekband.

Van onder naar boven de eerste, de tweede en de vierde druk van Het Achterhuis

Verder zijn de verschillen tussen deze drukken overigens miniem. Vanaf de tweede druk wordt op de titelpagina vermeld om welke druk het gaat. Verder zijn op de achterzijde van de titelpagina maand en jaar van uitgave van de betreffende editie toegevoegd. Op de laatste pagina van de tekst is het in de eerste editie ontbrekende paginanummer 252 nog aangebracht. Maar tot tekstaanpassingen komt het niet.

Marketing

Een buikbandje is uiteraard bedoeld om het boek extra attentiewaarde te geven bij het potentiële koperspubliek. Dat daarvoor het echtpaar Romein gebruikt wordt door de uitgever is niet verwonderlijk. Het is immers de column van Jan Romein in het Parool geweest, die in bredere kring de aandacht heeft gevestigd op dit bijzondere oorlogsdocument. Zijn naam prijkt dan ook niet alleen op het buikbandje, maar siert ook de voorflap van de binnenzijde van het stofomslag. Daar plaatst de uitgever in een smalle column-achtige strook een groot deel zijn column over de “Kinderstem”. Erboven staat ook de verkoopprijs van het boek vermeld, te weten drie gulden en negentig cent. Deze flap van de stofomslag is in het Goudse exemplaar van het stofomslag afgeknipt en op de binnenkant van het voorplat geplakt. Op de binnenflap van de achterkant van het stofomslag wordt reclame gemaakt voor andere delen uit de Proloog-reeks. De achterzijde van het stofomslag is overigens geheel blanco, wat toch een gemiste kans lijkt om de potentiële koper nader te informeren over de inhoud.

In het binnenwerk wordt het dagboek van Anne voorafgegaan door een woord vooraf door Annie Romein-Verschoor, de echtgenote van Jan. Ook dat zal primair bedoeld zijn als aanprijzing. In de inhoud van dit voorwoord kiest de historica ervoor vooral Anne’s kind zijn en vrouw worden naar voren te halen, om de puurheid van de tekst te benadrukken. Tegelijk relativeert zij opvallend genoeg toch ook het belang van de tekst door te stellen dat het “niet het werk van een groot schrijfster is”. Haar schrijfkwaliteiten relativeert ze vervolgens nog verder door op te merken dat ze in ieder geval “die éne belangrijke kwaliteit van de grote schrijfster had: het onbevangen blijven, het niet wennen aan en daardoor blind worden voor de dingen zoals ze zijn”.

Mogelijk is Annie Romein als gevierde historica – dan nog onwetend van de roem die Anne met haar dagboek zou gaan vergaren en op de hoogte van de moeite die het gekost heeft om een uitgever te vinden – bang om haar goede naam op het spel te zetten door al te lovend over het ‘kinderdagboek’ te spreken. Het gemak waarover zij en haar man schrijven over Anne als een kind – terwijl een 13 tot 15-jarige in de huidige tijd eerder als puber of adolescent zou worden aangemerkt met een sterke eigen wil – is ook opvallend en tijdgebonden.

Een dergelijk woord vooraf laat zien dat de initiatiefnemers van deze eerste uitgave van Het Achterhuis met de handrem erop reclame voor het boek maken.  Voor Otto Frank geldt dit niet. Trots schrijft hij op 25 juni 1947, de dag waarop de boeken van de persen komen bij de firma Ellerman Harms N.V. aan de Warmoesstraat in Amsterdam, een grote B van boek in zijn agenda. De lovende woorden van Jan Romein hebben hun effect dan niet gemist. De complete voorraad, op 34 exemplaren na, kan meteen gedistribueerd worden naar de boekhandel.[12] Frank zelf gebruikt zijn presentexemplaren om deze weg te geven aan familie en vrienden. Miep Gies krijgt er twee, waarvan er een tegenwoordig als een soort relikwie is tentoongesteld in het Holocaust Memorial Museum in Washington.[13] Andere presentexemplaren van het dagboek van zijn dochter stuurt Otto Frank naar hoogmogenden, onder wie leden van het Koninklijk Huis en naar ministers. Op die manier doet hij er alles aan om de literaire erfenis van zijn dochter bredere bekendheid te geven.

Met die bekendheid loopt het in 1947 redelijk, maar niet spectaculair. Een tweede druk ziet nog in hetzelfde jaar het licht, nu met een verdubbeling van de oplage tot 6830 exemplaren. Weer schrijft Otto Frank, op 26 november, een grote B in zijn agenda. De tweede druk zelf draagt december 1947 als moment van verschijning. Nu wordt er ook een folder gedrukt, met weer de lovende woorden van Romein over het Achterhuis. In februari 1948 verschijn een derde ongewijzigde editie, in een oplage van 10.500. De echte doorbraak komt pas als het boek in 1950 wordt vertaald in het Duits en het Frans en een jaar later ook in het Engels, door vertaalster Barbara Mooyaart-Doubleday (die daarvoor zelfs een eredoctoraat krijg in New York). Daarna bezorgen in 1956 in Amerika een toneelstuk en in 1959 een film Anne Frank pas echt wereldfaam.[14] Inmiddels is het dagboek vertaald in zeker zeventig talen en binnenkort verschijnt er ook een voor de jeugd hertaalde versie, uitgegeven door het Anne Frank Huis.[15]

De Goudse vondst

Terug nu naar de Goudse Sint-Jan en naar de daar door Ruud Verkerk tussen de oude boeken gevonden eerste druk van Het Achterhuis uit juni 1947. Het boek is in goede conditie, gegeven de slechte kwaliteit van het papier. Dat betekent amper vochtvlekjes in boek; alleen wat lichte vergeling van de randen van het voorplat en de eerste pagina’s. Het stofomslag ontbreekt helaas. Daar staan echter bijzondere provenance-gegevens – verwijzingen naar vorige eigenaars – tegenover, die dit exemplaar toch zeer bijzonder en uniek maken.

Op het schutblad staat bovenaan een datum: 13 juli 1947, geschreven met vulpen en in helder zwarte inkt. Dat is minder dan drie weken nadat het boek officieel verscheen en door Otto Frank in ontvangst wordt genomen. Direct daaronder staat een handtekening in licht vervaagde inkt, die duidelijk te lezen is als M. Mobach. Daar weer onder staat het woordje ‘van’, dat met dezelfde inkt en hand is geschreven als de naam Mobach. Direct daar achter staat in weer zwartere inkt de naam Miep, met een streep eronder, daar weer onder de naam Wil, met weer en streep en onderaan de onderstreepte naam Greet. De drie namen zijn door verschillende handen geschreven, ongetwijfeld eigenhandig door de drie genoemde vrouwen. Wat verder naar onderen is nog een naam geschreven, nu met blauwe balpen-inkt: G.J. van Kampen met het jaartal 1978; ongetwijfeld een latere eigenaar van het boekje.

Het meest fascinerend aan deze inschrijvingen is de naam Miep. Uiteraard denk je daarbij meteen aan de hulp van de familie Frank in het Achterhuis, degene die de dagboekpapieren wist op te rapen en veilig te stellen en die Otto Frank na zijn terugkeer liefdevol opnam in haar huis: Miep Gies. Met hulp van Gertjan Broek, medewerker van de Anne Frank Stichting en het Anne Frankhuis – die zelf op dit moment werkt aan een studie over het ontstaan van de herinneringscultuur rond Het Achterhuis – krijg ik de beschikking over een kopie van een handtekening van Miep Gies uit 1959, weliswaar van twaalf jaar later, maar toch redelijk dichtbij in tijd (foto hieronder rechts). De gelijkenis met het handschrift in het boek is verbluffend. Dezelfde grote letter M met een forse haal aan het begin en aan het eind de letter P met een vanaf beneden opgehaalde ronding aan de steel. Voor mij staat daarmee wel vast dat we hier te maken hebben met de handtekening van Miep Gies. Gertjan Broek houdt echter nog een slag om de arm, maar volgens zijn collega Teresien da Silva, hoofd collecties van de Anne Frank Stichting die Miep Gies lang en zeer goed gekend heeft, is het onmiskenbaar haar handschrift.            

Een jaar later, in 1948, verscheen de vierde druk van het Achterhuis. Blijkbaar was Miep Gies in latere jaren desgevraagd bereid om exemplaren die haar voorgelegd werden te signeren. Dat blijkt althans uit een exemplaar dat in september 2021 op Catawiki te koop werd aangeboden. In dit geval is haar volledige naam in een ingeplakt exlibris geschreven. De verkoper geeft aan te hebben genoten van een lange correspondentie met mevrouw Gies in het midden van de jaren tachtig. Zij was toen “zo vriendelijk om enkele Anne Frankboeken en efemere verschijnselen voor mij te signeren”. Het gaat hier dus niet om een handtekening van vlak na de oorlog, maar van dertig jaar later.

Miep heeft het boek van Ruud Verkerk echter overduidelijk op 13 juli 1947 geschonken aan degene die zijn handtekening in het boek heeft gezet, M. Mobach. Zij doet dit echter niet alleen, maar samen met twee anderen vrouwen: Wil en Greet. Het betreft in elk geval niet een van de twee exemplaren die Miep Gies ontving uit handen van Otto Frank. Dat valt af te leiden uit het zegeltje van boekhandel W. ten Have in de Amsterdamse Kalverstraat 154, dat aan de binnenzijde van het voorplat is geplakt. Dit exemplaar is dus klaarblijkelijk gekocht in deze boekhandel.

Wie was M. Mobach?

De volgende stap in het onderzoek naar de herkomst van het boek is de identificatie van M. Mobach. Aanvankelijk leidt het spoor via een artikel in het Algemeen Dagblad naar Marten Mobach, die ook een heldenrol heeft vervuld in de oorlog.[16] Hij is afkomstig uit het Utrechtse Westbroek en heeft tien jaar geleden op hoge leeftijd zijn herinneringen aan die tijd in het verzet op schrift gesteld. Daaruit blijkt dat hij in de oorlog niet in Amsterdam actief is geweest, maar in Utrecht en Zuid-Holland. Een relatie met Miep Gies en het Amsterdamse verzet lijkt daarmee erg onwaarschijnlijk. Deze Marten Mobach blijkt bij de verschijning van zijn boek een eigen website gekregen te hebben, waarop zelfs een mailadres staat vermeld. Hij is inmiddels 101 jaar en de kans dat ik een antwoord krijg lijkt mij daarom uiterst gering. Maar volgens het oude verzetsadagium ‘niet geschoten altijd mis’ waag ik het erop en schrijf hem een mailtje met de vraag of hij misschien degene is geweest die in 1947 dit boek cadeau heeft gekregen. Tot mijn grote verbazing krijg ik bijna per omgaande een antwoord van hem uit zijn huidige woonplaats De Bilt: ”De door u genoemde namen zijn mij niet bekend. Ook weet ik niet om welke Mobach dit gaat”.

Ik zoek verder en stuit op internet op nog een andere persoon met een vergelijkbare naam: Martin Tjebbe Mobach uit Amsterdam, lid van de verzetsgroep Nieuwsbode. Hij werd opgepakt op 28 april 1944 bij een razzia en naar Neuengamme gedeporteerd. Hij overleefde dit kamp en keerde terug naar Apeldoorn. Later emigreerde hij naar de VS, waar hij op 12 maart 2008 op 86-jarige leeftijd overleed in Princeton. Hij was getrouwd met Geertruida Wilhelmina van Deemter, die in 1995 overleed.[17] Ik sluit aanvankelijk niet uit dat ‘Geertruida’ de roepnaam Greet kan hebben gehad en dat zij dus een van de twee andere vrouwen zou kunnen zijn die naast Miep haar naam in het boek geschreven heeft. Uit een genealogie van deze familie Mobach lees ik echter dat haar roepnaam “Truus” of “Puck” is geweest, waardoor mijn veronderstelling weer aan kracht verliest.[18]

Op zoek naar bevestiging dat deze Martin Tjebbe Mobach de eigenaar van het boek is geweest, doe ik nog een keer navraag bij Marten Mobach. Ik stuur hem ook een afbeelding van de handtekening. Dat leidde tot het volgende antwoord en een versterking van de idee dat het wel eens om deze Martin Tjebbe Mobach kon gaan:

“Geachte heer Abels,
Twee neven van mij, Martin Tjebbe en Willem Mobach, studeerden in de oorlog aan de Universiteit van Amsterdam.  Beiden behoorden ze tot de Verzetsgroep Nieuwsbode, zijn door de S.D gearresteerd en naar Duitsland gedeporteerd. Helaas is Willem in kamp Neuengamme overleden [op 9 december 1944, zo blijkt uit zijn persoonskaart in het Gemeentearchief Amsterdam, P.A.] . Martin verbleef eerst in kamp Husum Schwesing, daarna in Ladelund en van 6 december 1944 tot 28 april 1945 in Neuengamme. Vanuit Neuengamme is hij met ongeveer 5000  gevangenen overgebracht naar het SS Camp Ascona dat door de Engelsen is getorpedeerd. Martin is een van de weinigen die niet verdronken is maar naar de Duitse kust is gezwommen en opnieuw gearresteerd. Hij is in het Landeskrausziekenhuis opgenomen geweest en van daaruit naar Nederland teruggekeerd en later naar Amerika vertrokken. Hoe dan ook, gezien het vorenstaande is mijn conclusie dat het vrij zeker is dat de handtekening van mijn neef Martin Mobach is.

Met een vriendelijke groet,

Marten Mobach.

P.S.
Ik heb hem voor zijn vertrek naar Amerika een paar keer gesproken.  Hij had toen lichte phychische klachten en wilde daarom beslist niet over zijn kampbelevenissen praten.

Op zoek naar Wil (en Greet)

Met de identificatie van Martin Mobach, Miep Gies en (wellicht) Greet (van Deemter), blijft hun onderlinge relatie nog steeds een raadsel. Waarom krijgt Mobach zo snel na verschijning van Het Achterhuis dit dagboek cadeau van deze drie vrouwen? Kennen zij elkaar uit het verzet, misschien wel uit de kringen van de Nieuwsbode? Gertjan Broek van het Anne Frank Huis vindt in zijn bestanden niet zo snel aanknopingspunten, maar blijft zoeken. Uit de memoires van Miep Gies blijkt dat de verschijning van de eerste druk van Het Achterhuis min of meer samenvalt met haar vertrek bij de firma Opekta en Pectacon van Otto Frank aan de Prinsengracht, een bedrijf in vruchtenpoeder voor jam (waarvan de naam in de oorlog werd veranderd in Handelsvereeniging Gies & Co.). Zij wil haar handen volledig vrij hebben voor de zorg van haar man Jan, de inwonende Otto Frank en een huisvriend, ‘mijnheer Van Caspel’. Ze schrijft: “Op een mooie warme dag in 1947 fietste ik voor het laatste naar de Prinsengracht en nam zonder ophef afscheid van iedereen. Ik had zelf ontslag genomen. Ik was niet langer het jonge meisje dat via haar werk vrijheid en onafhankelijkheid zocht. Alles in Amsterdam was veranderd, en ik ook”.[19]

Een optie die nader onderzoek verdient zou zijn dat het boek iets met het vertrek  van Miep Gies bij de firma Frank te maken kan hebben gehad. Verschijning van het boek en haar afscheid vallen min of meer samen. Daar staat tegenover dat de namen Mobach, Wil en Greet niet opduiken met betrekking tot deze firma.  Miep Gies heeft op dat moment Het Achterhuis zelf nog niet gelezen, ondanks sterk en herhaald aandringen van Otto Frank, omdat ze vindt dat ze er nog niet aan toe is. Dat zou betekenen dat ze dit boek cadeau zou hebben gedaan zonder het zelf gelezen te hebben. Pas na het uitkomen van de tweede druk, in december 1947, raapt zij de moed bij elkaar, trekt zich terug op haar kamer en leest het boek in één ruk uit.

Tot slot

Ook al heeft de zoektocht naar de handtekeningen in de Goudse Anne Frank-editie nog geen compleet beeld opgeleverd, duidelijk is wel dat Ruud Verkerk letterlijk een gouden vondst heeft gedaan in de Sint-Janskerk. Eerste edities van Het Achterhuis worden voor veel geld verkocht, in Europa, maar in het bijzonder ook in de Verenigde Staten. Hoewel daar het ontbreken van het stofomslag een nadeel is, zal met een handtekening van Miep Gies in dit exemplaar in combinatie met de erbij geschreven datum van 13 juli 1947, de aantrekkelijkheidswaarde fors doen toenemen. Het het daarom belangrijk dit bijzondere egodocument uit de Tweede Wereldoorlog goed te conserveren. Met een kleine restauratie en de vervaardiging van een zuurvrije bewaardoos, uitgevoerd door Wilma van Ipenburg van boekbinderij De Waterjuffer in Gouda, is dit boek optimaal voor de toekomst bewaard.

Een koper uit de Verenigde Staten legde op 9 mei 2023 op een veiling van Burgersdijk & Niermans in Leiden maar liefst €11.000 neer voor dit bijzondere boek.


NOTEN:

[1] Compact en gebaseerd op mooi bronnenonderzoek is het artikel van Lisa Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis van Anne Frank’, in De Boekenwereld 24 (2007-2008) 18-27.

[2] Miep Gies en Alison Leslie Gold, Herinneringen aan Anne Frank. Het verhaal van Piep Gies, de steun en toeverlaat van de familie Frank in het Achterhuis  (Amsterdam 1987) 191-192.

[3] Gies, Gold, Herinneringen aan Anne Frank, 225.

[4] G. van der Stroom, ‘De dagboeken, Het Achterhuis en de vertalingen’, in: H. Paape e.a. (red.), De Dagboeken van Anne Frank (Amsterdam 1990) 73

[5] Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis’, 19-20.

[6] Van der Stroom, ‘De dagboeken’, 78.

[7] Van der Stroom, ‘De dagboeken’, 78.

[8] Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis’, 24. De informatie over het uitstel van de ondertekening van het contract kreeg ik van Gertjan Broek van de Anne Frank Stichting.

[9] Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis’, 21-23.

[10] http://perkamentus.blogspot.com/2016/03/de-kleuren-van-het-achterhuis.html

[11] https://www.jewishindependent.ca/retribution-and-restoration/

[12] Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis’, 22-23.

[13] https://collections.ushmm.org/search/catalog/irn652080

[14] Kuitert, ‘De uitgave van Het Achterhuis’, 26-27; Van der Stroom, ‘De dagboeken’, 86-88.

[15] https://www.parool.nl/amsterdam/dagboek-anne-frank-hertaald-in-eenvoudig-nederlands~b4025e47/

[16] https://www.ad.nl/utrecht/na-tachtig-jaar-wachten-krijgt-oorlogsheld-marten-mobach-101-alsnog-een-onderscheiding-opgespeld-door-zijn-dochter~a196918c/

[17] https://monument.vriendenkringneuengamme.nl/person/403317/martin-tjebbe-mobach

[18] https://www.genealogieonline.nl/stamboom-mobach-de-waij/I415.php

[19] Gies, Gold, Herinneringen aan Anne Frank, 234.