De bekeringen door Petrus Purmerent als propagandastuk in olieverf. Nieuwe duiding van een Gouds schilderij

Een van de meest bijzondere schilderijen uit de collectie van Museum Gouda heeft dankzij een Utrechts proefschrift een interessante nieuwe duiding gekregen. Op vrijdag 9 juni promoveerde Richard de Beer op het thema “Kerkgewaden in de verdrukking. Paramenten in de Republiek als drager van identiteit (1580-1650)”. Hoewel de nadruk in deze dissertatie ligt op het kerkelijke textiel, waarvan Gouda diverse bijzondere exemplaren uit de vroegmoderne tijd in bezit heeft, komt hij via die invalshoek ook met een opmerkelijke nieuwe duiding van het bekende schilderij van de bekering van de hertog Willem van Aquitanië door Bernardus van Clairvaux, rond 1640 geschilderd door Wouter Pietersz Crabeth II. Centraal in dit historiestuk staat Bernardus, die onmiskenbaar de gelaatstrekken heeft van de Goudse pastoor Petrus Purmerent van de statie van Sint-Jan aan de Hoge Gouwe (nu oud-katholieke kerk). Hij heeft een kazuifel aan, dat nog steeds in het museum bewaard wordt. Naast en om hem heen staan personen die tijdgenoten van hem waren, en deels eerder konden worden geïdentificeerd. De Beer brengt daarop niet alleen correcties aan, hij identificeert ook iemand in het gezelschap van de hertog aan de andere kant van het schilderij, wat tot nu toe niemand gelukt was.

De Beer herkent in de man met de gepluimde hoed niemand minder dan de bekende Goudse dichter en advocaat Florentius Schoonhoven of Schoonhovius (1594-1648). Van hem is bekend dat hij aanvankelijk remonstrants was, maar zich in 1624 liet bekeren tot het katholicisme omdat hij schoon genoeg zou hebben gehad van het onderling gekrakeel onder protestanten. Die bekering zou volgens de promovendus, als collectiebeheerder werkzaam bij Museum het Catharijneconvent in Utrecht, het werk zijn geweest van Purmerent. Hij komt tot die identificatie met behulp van twee portretten die van Schoonhovius zijn overgeleverd, waarvan er een is afgedrukt in zijn zeer populaire bundel Emblemata. Partim Moralia partim etiam Civilia (gedrukt in Gouda 1618 door Jasper Tournay en uitgegeven door Andries Burier).

De vrouw geheel rechts, zo vermoedt De Beer, zou dan heel goed de echtgenote van Schoonhovius kunnen zijn, Annetgen Thomasdr. van Haestrecht. Een portret van haar is niet overgeleverd, dus anders dan een suggestie dat beide echtelieden opdrachtgevers zijn geweest voor het schilderij en zich daarom prominent hebben laten afbeelden, kan niet gegeven worden. Over de identiteit van deze vrouw is altijd discussie geweest. Marieke Abels heeft in haar Tussen sloer en heilige. Beeld en zelfbeeld van Goudse en Haarlemse kloppen (Gouda 2010) betoogd dat het om een vermogende klop zou gaan. In een recensie van dit werk noemde Gian Ackermans dit onwaarschijnlijk omdat zij daarvoor veel te weelderig gekleed was. De Beer komt met hetzelfde argument, maar beiden gaan voorbij aan het bewijs dat Marieke Abels leverde, dat vermogende kloppen zich voor de gelegenheid juist wel in luxe kledij lieten schilderen om hun voorname afkomst te benadrukken.

Er zijn ook andere argumenten om te betwijfelen of het hier om de echtgenote van Schoonhovius gaat. De vrouw is nadrukkelijk aan de zijde van het kerkelijke kamp van priesters en kloppen gepositioneerd, staande naast drie andere vrouwen die door hun kleding wel als klop herkenbaar zijn. Een van hen is de zus van de priester Willem de Swaen, staande naast Purmerent en enige tijd zijn kapelaan. Dat het wellicht om jezuïetessen zou gaan, woonachtig in het Goudse Maagdenhuis – zoals De Beer suggereert – lijkt wel erg onwaarschijnlijk. De verhouding tussen wereldheren als Purmerent en de jezuïeten was van dien aard, dat zij nooit op een schilderij in diens kerk afbeeld zouden worden. De positie van de rechtervrouw is ook anders dan haar door De Beer veronderstelde echtgenoot: zij kijkt de beschouwer aan, terwijl hij nadrukkelijk deelneemt aan de scene. Al met al blijft het daarom wel degelijk mogelijk dat we hier toch met een (vermogende) klop van doen hebben, mogelijk uit de familie De Licht, die rond deze tijd aanzienlijke geldbedragen investeerde in de schuilkerken.

Een andere correctie op eerdere identificaties brengt De Beer aan op de meest linkse priester. Die als altijd gehouden voor de derde priester in de statie van Purmerent, iemand van de oudere generatie, Adriaen Bogaert. Ook van hem bestaat geen portret. Maar de Utrechtse onderzoeker herkent in dit gelaat niemand minder dan de apostolisch vicaris Philippus Rovenius, bij ontstentenis van bisschoppen de hoogte in rang onder de priesters van de Hollandse Zending. Daarmee zou Purmerent dus zijn superieur tot toeschouwer in deze scene gemaakt hebben, zij het wel in de gedaante van de Bisschop van Poitiers, inclusief rode bisschopshandschoenen. Helemaal overtuigend is deze identificatie niet, maar het zeker niet uit te sluiten. Het doek zou daarmee ook geïnterpreteerd kunnen worden als een teken dat het bekeringswerk van Purmerent van bovenaf – door de hoogste vertegenwoordiger van de paus in de Republiek – werd gewaardeerd en gesanctioneerd.

De Beer gaat ervan uit dat de hertog in het gezelschap links een gestileerde figuur is, die geen gelijkenis had met een toen nog levende persoon. Rest de vraag wie die drie jongemannen zijn rond Schoonhovius. Het zijn in elk geval niet zijn kinderen (hij had slechts twee zoons en die waren nog te jong). De veronderstelling is dat het daarom andere bekeerlingen van Purmerent zullen zijn geweest. Al met al geeft dit nieuwe proefschrift enkele interessante nieuwe interpretaties, waarmee steeds duidelijker wordt dat dit schilderij bij uitstek een beeld geeft van een zelfbewuste kerkgemeenschap, die de klappen van de Reformatie rond 1640 al aardig te boven is en het herwonnen zelfvertrouwen op deze unieke wijze heeft willen illustreren.

Herontdekt gastenboek Burgvliet (1716-1729) leidt tot twijfel over literair gehalte van bijeenkomsten op de lusthof

Dankzij Elly Meindert-Belgraver, weduwe van Goudana-verzamelaar André Meindert, kwam ik in bezit van een gastenboek van bezoekers aan de Goudse lusthof Burgvliet, eigendom van de vooraanstaande Goudse regent Arent vander Burg. Op dit even buiten de stad gelegen landgoed zouden volgens eerdere historici Goudse dichters en andere literaten geregeld bij elkaar zijn gekomen om te spreken over de dichtkunst en andere kunstuitingen. Voor de Goudse historicus Hein Tempelman was dit in 1953 zelfs aanleiding om een nieuw opgezet kunstenaarscentrum de naam Burgvliet mee te geven.

Ruim honderd personen die op Burgvliet hebben ‘verhenst’ (ritueel uit een speciaal glas gedronken) mochten hun naam en een spreuk of wens achterlaten in het fraai gebonden gastenboek. Die teksten laten een ander beeld zien dan tot nu toe is aangenomen. In een artikel in Tidinge van der Goude, het tijdschrift van de historische vereniging, ga ik dieper in op het ontstaan en de lotgevallen van deze lusthof en analyseer ik de inhoud van het gastenboek. De volledige inhoud van het boek is door mij getranscribeerd – met uitzondering van enkele onleesbare of moeilijk leesbare handtekeningen en inschrijvingen – en voorzien van voetnoten, waarin geprobeerd is de bezoekers te identificeren. In meerderheid is dat gelukt. De volledige tekst van het gastenboek – inclusief het openingsgedicht van de Goudse dichter Jan van Hoogstraten – is op deze website geplaatst onder het kopje bronnen.

Tekening van Gouda door Jan van Hoogstraten (British Museum)

“Bij de notaris”. Coornhert en zijn Haarlemse collegae

Bij een obscuur Frans veilinghuis werd een half jaar geleden een opmerkelijk schilderij te koop aangeboden, met de titel “Chez le notaire”. Het zou in Haarlem geschilderd zijn rond 1600, door iemand uit de omgeving van Dirck Barentszoon, die wij in Gouda kennen als de schilder van het grote OLVrouwe-altaarstuk uit de Sint-Jan. Hans Zijlstra, op Twitter actief als Supersneuperzeesluis en een gekend speurder naar Nederlands cultuurgoed, attendeerde mij erop, met de vraag of Dirck Volkertszoon Coornhert misschien op het doek was afgebeeld.

De achterste persoon is onmiskenbaar Coornhert

Er kon geen volgens mij geen twijfel over bestaan: de wijzende man is inderdaad de in Gouda in 1590 gestorven vrijdenker. Zijn gelaatsuitdrukking, baard en hoed, zijn aanwezigheid in een gezelschap notarissen (waar hij ook toe behoorde) en de Haarlemse omgeving waarin het doek geschilderd is zijn overtuigende argumenten om aan te nemen dat het hier gaat om Coornhert. Het schilderij bleef onverkocht bij een vraagprijs van 4000€ en verdween in de duisternis van de veilingopslag.

Deze maand was het opnieuw Zeilstra, die mij erop attendeerde dat het schilderij weer op de veiling gebracht werd (volgens een andere twitteraar, boekrestaurator Martinet, zelfs voor de derde keer) , nu bij Baron, Ribeyre et associes in Parijs (Neuilly-sur-Marne en met verwachte opbrengst van tussen twee- en drieduizend euro. Ik besloot een schriftelijk bod te doen van 2500€. Live meekijkend kon ik op 26 april zien dat ik telefonisch werd overboden, waarmee het schilderij voor €2600 (exclusief 28% veilingkosten) van eigenaar verwisselde. Gelukkig heb ik de foto nog.

Je zou hopen dat ik ben overboden door een museum, want dit doek hoort in Haarlem. toch vrees ik dat dit schilderij – het enige mij bekende waarop Coornhert in actie te zien is – niet is opgemerkt door de musea. Kunsthistorici gaan doorgaans voor grote namen en kwalitatief hoogstaand werk, terwijl historici dat minder belangrijk vinden en vooral kunst willen dat een verhaal vertelt. zoals dit werk, dat een soort ode is aan het notarisambt. Zonder diens ordenende en regulerende inbreng zou het maar een chaos geweest zijn, vroeger en nu.

Veiling ‘Gouds’ exemplaar Dagboek van Anne Frank brengt recordbedrag op

Veilinghuis Burgersdijk & Niermans in Leiden heeft op 9 mei de eerste druk van het Dagboek van Anne Frank geveild, dat een week na verschijning door Miep Gies en twee andere – niet nader bekende – vrouwen werd aangeboden aan de Amsterdamse verzetsheld Mobach. De handtekening van deze drie vrouwen siert het schutblad. Het exemplaar met deze bijzondere provenance werd enkele jaren geleden door de Goudse kunstschilder Ruud Verkerk voor 1€ gekocht op de Kerstmarkt in de Sint-Janskerk. Ik stelde een uitgebreid onderzoek in naar de ontstaans- en eigendomsgeschiedenis van dit boek. Het lot werd uiteindelijk op 11.000€ afgehamerd. Een koper uit de Verenigde Staten was de gelukkige.

Veilingcatalogus en beschrijving van het lot

Het veilinghuis zette het Dagboek in op 4000-4500€. Eerste exemplaren van dit indrukwekkende egodocument van Amsterdams bekendste joodse onderduikster zijn met name in de Verenigde Staten zeer gezocht. Eerste drukken hebben in het verleden op veilingen soms 10.000€ opgebracht. Dit exemplaar werd voor een lagere prijs ingezet omdat de – in de VS zeer belangrijk geachte – stofomslag ontbreekt (met uitzondering van een deel ervan dat aan de binnenzijde is ingeplakt). Daar staat tegenover dat de unieke provenance het exemplaar uniek maakt. Uiteindelijk bleek de unieke provenance belangrijker dan een stofomslag. Een eerste druk met beschadigde stofomslag, die na het ‘Goudse’ exemplaar werd geveild, bleef onverkocht op €3200.

Wellicht leidt de veiling er ook toe dat meer bekend wordt over de twee vrouwen die het boek samen met Miep Gies hebben aangeboden aan Mobach en nog niet gedetermineerd konden worden.

Nieuwe inrichting Gasthuiskapel zonder gevoel voor het religieuze verleden

Museum Gouda heeft het een jaar moeten doen zonder de voorreformatorische altaarstukken uit de Sint-Jan. Die waren ter gelegenheid van de viering van 750 jaar stadsrechten terug naar waar ze ooit vandaan kwamen. Hoewel ze niet op hun oorspronkelijke plek stonden (op het koor), was het ruimtelijk effect van die grote kerk op deze panelen indrukwekkend. Het liet zien waar ze ooit voor gemaakt waren. Nu zijn ze terug in de Gasthuiskapel; ook een kerkgebouw, maar uiteraard veel kleiner en met beperktere mogelijkheden om de stukken tentoon te stellen.

Het museum heeft de uitleenperiode aangegrepen om een een nieuwe concept te maken voor de inrichting. Daarbij kon ook gebruikgemaakt worden van de metalen frames die speciaal voor de expositie in de Sint-Jan gemaakt waren, wat nieuwe mogelijkheden bood voor de opstelling. Uitgangspunt voor de herinrichting was verder de chronologie, die men wilde omdraaien: beginnen met de oudste stukken: de cartons voor de Gouds glazen en de altaarstukken, gevolgd door de schuilkerkenkunst uit latere eeuwen. Het eindresultaat werd op 11 april 2023 gepresenteerd.

Met enige spanning en nieuwsgierigheid heb ik het eindresultaat bij die gelegenheid voor het eerst mogen zien. De spanning had te maken met de vrees dat kunsthistorici toch vaak moeite hebben historische onderwerpen goed voor het voetlicht te brengen. Stijlkenmerken, materialen, de kunstenaar en zijn of haar kwaliteiten zijn voor hen vaak belangrijker dat de oorspronkelijke functionaliteit. En juist bij kerkelijke kunst moet voorkomen worden dat de objecten volkomen losgezongen raken van de context waarbinnen ze gemaakt zijn.

Het moet gezegd: de eerste indruk bij het binnengaan van de kapel vanuit het ruim is indrukwekkend. Het Jozefaltaar trekt je als het ware mee in de Vlucht naar Egypte. Binnen is ook het schilderij van Cornelis Schut met de opdracht aan Maria van vele vrouwelijke heiligen een blikvanger. Het kerkzilver op het altaar is oogverblinkend. Dat nu ook een stuk uit de minderbroederstatie is toegevoegd – pater Gregorius Simpernel op zijn doodsbed – stemt tot vreugde, omdat nu alle drie ‘statiesmaken’ (minderbroeders, jezuïeten en wereldheren) zijn vertegenwoordigd.

Maar na de eerste overweldigende impressie ontstaat er bij mij als beschouwer toch een ongemakkelijk gevoel. Alle stukken zijn in het midden gepositioneerd. De wanden zijn leeg. Het gevolg daarvan is dat het erg ‘opgepropt’ overkomt. Voor de belichting is dit ook niet de beste opstelling, want spiegeling van lampen is niet weg te krijgen uit je blik. Bovendien dringt dan langzaam tot je door dat de samenstellers verzuimd hebben de kapel zelf mee te nemen in hun presentatie. Er is een groot altaar, maar dat is in deze opstelling gereduceerd tot een lastige verhoging. De daar opgestelde stukken doen niets om de idee te krijgen dat ze op een altaar staan.

Al met al is de nieuwe opstelling helaas geen verbetering ten opzichte van de oude situatie. Dat is jammer, want er was veel geld en inspanning mee gemoeid. Museum Gouda zou er goed aan doen bij dit soort projecten minder in isolement te werken en ook mensen met een niet-museale achtergrond om advies te vragen. Daarmee zouden het museum, de bezoekers en – bovenal – de kunststukken zelf gediend zijn.

Goudse passages uit het dagboek van Wouter Jacobsz digitaal toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt

Een van de mooiste en meest intrigerende bronnen uit de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog is ongetwijfeld het dagboek van Gualterus Jacobi Masius, ofwel Wouter Jacobsz. Hij was bij het losbarsten van de strijd prior van het Regulierenklooster aan de raam in Gouda en zag zich eind 1572 genoodzaakt de stad te ontvluchten voor het redeloze geuzengeweld waarmee met name de katholieke geestelijkheid te maken kreeg nadat de stad de zijde van de opstandelingen onder leiding van Willem van Oranje had gekozen. De pater zocht – net als vele andere geestelijken – een veilig heenkomen in Amsterdam, dat op dat moment nog Spaans en dus rooms-katholiek was.

Een bladzijde uit het dagboek van Wouter Jacobsz. Zijn handschrift is opvallend regelmatig en goed leesbaar

In Amsterdam begon Wouter Jacobsz met het bijhouden van een dagboek, waarin hij nauwgezet aantekende wat er in zijn nieuwe Amsterdamse omgeving gebeurde, maar ook wat hij hoorde over de gebeurtenissen in Gouda. Gouwenaars die net als hij de wijk namen naar Amsterdam of reizigers uit zijn oude woonplaats vroeg hij het hemd van het lijf over wat zij wisten over de toestand in Gouda. Alles wat hij hoorde noteerde hij zorgvuldig in zijn dagboek. Tussendoor maakt hij van zijn hart geen moordkuil en toont hij afwisselend woede, verdriet, wanhoop en hoop over alles wat hem en zijn geestverwanten was overkomen.

Het dagboek van Wouter Jacobsz. is in de jaren 1959-1960 getranscribeerd en geannoteerd door de Amsterdamse archivaresse juffrouw Van Eeghen. In totaal 811 pagina’s verdeeld over twee delen, zagen toen het licht. Sindsdien is het dagboek door veel vroegmoderne historici gebruikt. De passages over Amsterdam zijn al eens uitgelicht en hertaald uitgegeven door H. de Kruif onder de titel Dagboek van broeder Wouter Jacobsz. 1572-1579. Het beleg van Amsterdam, 1572-1578. De nasleep 1578-1579 (2008). De teksten van de prior zijn echter niet altijd eenvoudig te begrijpen en Van Eeghen blijkt ook niet altijd zorgvuldig te zijn geweest in het afschrijven. Bovendien is het moeilijk om met het register in het boek de passages te vinden die relevant zijn. Vandaar dat voor onderzoek in het Goudse een afschrift is gemaakt van alle passages die gaan over deze stad en de Gouwenaars. Voordeel is daarmee ook dat deze passage nu ook digitaal toegankelijk zijn. Het afschrift is te vinden onder de categorie Bronnen op deze website.

Iedereen een gelukkig, gezond en boekrijk 2023 gewenst

De staat van de stad. Historisch Gouda in 2022

Als er één jaar in de recente geschiedenis historisch genoemd mag worden, dan is het wel 2022. Het jaar waarin Gouda 750 jaar stadsrechten vierde, is geworden waarop iedereen had gehoopt: onvergetelijk en onovertroffen. Nog nooit lag de stad er zo mooi bij, dankzij de inzet van honderden vrijwilligers, besdrijfssteun én gemeentelijke subsidies om in dit feestjaar historische gevels op te knappen. En nog nooit werden er zoveel activiteiten met een historisch tintje georganiseerd. Meer dan honderd festiviteiten in een tijdbeslag van een half jaar zorgden ervoor dat het nooit rustig was in de stad. Gouda bruiste en vibreerde, ook al omdat de weergoden bijna altijd meewerkten. Het jaar 2022 was ook nog eens een topjaar qua temperaturen en neerslag (al knaagde in ieders achterhoofd wel steeds het zondebesef, dat we er eigenlijk niet blij mee mochten zijn vanwege de opwarming van de aarde en de klimaatverandering).

Gouda750

De talrijke activiteiten in de stad werden mogelijk gemaakt met financiële ondersteuning van een speciaal Gouda750-fonds, waarin gemeente en bedrijfsleven maar liefst 1,3 miljoen euro hadden gestopt om alle plannen te realiseren. Zonder geld kan dat niet, maar ook niet zonder de inzet van enkele topregisseurs, in de persoon van Marien Brand en Ronald van Rossum. Na een totaal mislukte start onder leiding van een Rotterdams evenementenbureau namen zij het stokje over en realiseerden wat velen voor onmogelijk hielden: een spetterend feestjaar. Terecht werden zij op de slotdag tot ereburgers van de stad benoemd.

Goudse gigant Erasmus onderweg van Rotterdam naar Gouda

Beeldbepalend waren verder de Goudse giganten, creaties van de Brabander Evert Josemanders. Hij zorgde er met zijn team voor dat hoofdpersonen uit de Goudse geschiedenis die als metershoge reuzen meeliepen bij menige activiteit: Floris V, Erasmus, Coornhert, Anna Barbara van Meerten-Schilperoort en burgemeester James. Daarnaast waren er zogeheten ‘big heads’, reuzenhoofden die door één persoon werden gedragen: Leo Vroman, het Kaasmeisje en de eerste Marokkaanse migrant in Gouda, Mijnheer Laguili. Hij was de enige nog levende persoon die op deze manier werd uitgebeeld en hij liep er diverse keren glimmend van trots naast.

Letterlijk een hoogtepunt was een bij toeval bedacht evenement. Een schilderbeurt van de vieringstoren van de Sint-Janskerk maakte de bouw van een steiger noodzakelijk. Toen de bouwers suggereerden dat met enige uitbreiding ook een mogelijkheid voor bezoekers geschapen kon worden om over het dak van de kerk te lopen, werd gretig toegehapt door het kerkbestuur. Zij zag hierin een unieke mogelijkheid om extra fondsen te werven voor het ‘rechtzetten’ van de grote toren, die immers licht begint los te scheuren van de kerk. Een stevige toegangsprijs weerhield tienduizenden mensen er niet van de kerk te beklimmen en te genieten van adembenemende vergezichten, die reikten tot Rotterdam, Den Haag en zelfs de Amer-centrale aan toe. Maar ook de Goudse binnenstad kon vanuit een heel ander perspectief dan anders bewonderd worden.

Binnen in de kerk gebeurde een ander wonder. Daar werden de bewaard gebleven altaarstukken van voor de Reformatie teruggeplaatst in de kerk waaruit ze in 1573 door de protestanten waren verwijderd. Ook deze tentoonstelling trok drommen bezoekers, met de koning als eerste. Spijtig was alleen dat de vormgeving – met name de altaarblokken – en de gekozen locatie – de zijbeuk – minder gelukkig waren. Plaatsing op het koor zou veel meer recht hebben gedaan aan de historie. Ook het ontbreken van een Mariabeeld was onbestaanbaar voor een Middeleeuwse kerk. Helaas ketste de wonderbaarlijke overkomst van Maria van Waddinxveen – volgens geloofwaardige overlevering afkomstig uit de Sint-Jan – af op kunsthistorische ‘mierenneukerij’. Uit verbolgenheid hierover verstopten enkele rooms-katholieke activisten op Maria Hemelvaart (15 augustus) een groot aantal kleine mariabeeldjes in de kerk, die door de beheerders pas na een lange speurtocht allemaal weer konden worden verwijderd.

In combinatie met de expositie in de Sint-Janskerk toonde het Museum dat andere wonder, in de vorm van de bewaard gebleven ontwerptekeningen (cartons) van de Goudse Glazen. Al die tekeningen hebben op miraculeuze wijze de tand des tijds doorstaan en zijn even indrukwekkende kunstwerken als de glazen zelf. De Gasthuiskapel, waar normaal de altaarstukken staan die nu in de Sint-Jan werden getoond, bleek uitermate geschikt om grote delen van de tekeningen aan het publiek te laten zien, met als fraaie afsluiting het ‘Coornhertglas’ over de Vrijheid van Consciëntie (Geweten).

Tegenover al dit museale geweld stonden nog twee kleinere museale parels die elk toch ook duizenden bezoekers wisten te trekken. De eerste betrof een expositie over Goudse producten en industrieën door de eeuwen heen, die onder de titel van ‘Gouda Maakt’ werd gehouden in de voormalige zeepfabriek van Viruly aan het Buurtje. De tweede betrof een tentoonstelling naar aanleiding van de 500ste geboortedag van de Goudse denker Dirck Volckertsz Coornhert. In het voormalige poortgebouwtje van de Remonstrantse Kerk aan de Keizerstraat werd daarvoor een ‘Kraamkamer van de Vrijheid’ ingericht. Die vormde uitgangspunt voor een hele serie activiteiten die in dit kader werd georganiseerd. Zie voor een verslag hiervan elders in dit blog.

De slotavond van Gouda750, op 17 september, had te lijden onder hevige regenbuien. Dat weerhield velen er niet van aanwezig te zijn bij een daverend feest, vol muziek, dans en toneel. Speciaal voor de gelegenheid was ook het lichtspektakel op de voorgevel van het Stadhuis te zien, dat in Japan wordt getoond in het attractiepark waar het Goudse monument op ware grootte is nagebouwd. Daarmee kwam een eind aan een overvol half jaar, dat inmiddels ook is vastgelegd in een fraai fotoboek. Wat ook zichtbaar in de binnenstad blijft zijn een groot aantal Goudse iconen, kunstig en kleurig beschilderde versies van het Kaasmeisje van Ineke van Dijk.

Historische verenigingen

Naast alle feestgedruis viel er dit jaar echter nog veel meer te beleven op historisch vlak in Gouda. Zo kon het diploma uitgereikt worden aan de 1000ste Goudoloog. De cursus Goudologie, die sinds 2005 bestaat, is inmiddels niet meer weg te denken als ‘inburgeringscursus’ voor nieuwe Gouwenaars of bewoners die zich willen verdiepen in de geschiedenis van hun stad. De leergang blijkt ook een enorm reservoir aan vrijwilligers op te leveren, die zich op enigerlei wijze willen inzetten voor historische verenigingen of gelijksoortige activiteiten als stadsgids of museumsuppoost. Ook de Goudologie-II cursussen zijn zonder uitzondering volgeboekt. In dit kalenderjaar waren er weer zulke verdiepingscursussen. De eerste ging over Coornhert, met bijna tweehonderd deelnemers op vier zaterdagochtenden in Cinema Gouda. De tweede over de Librije en de Goudse boekdrukkunst in de Chocoladefabriek (Archief en Drukkerswerkplaats).

Na vele jaren leiding te hebben gegeven aan het Historisch Platform Gouda, de organisator van Goudologie, vond voorzitter Ineke Verkaaik de tijd gekomen het stokje over te dragen aan Margriet de Kruijf. Als dank voor haar vele diensten werd zij benoemd tot ereburger van de stad.

Burgemeester Pieter Verhoeven benoemt Ineke Verkaaik tot ereburger

Historische Vereniging Die Goude heeft dit jaar – mede onder invloed van alle belangstelling voor de geschiedenis van de stad in het kader van Gouda750 – eindelijk de magische grens behaald van 1000 leden. De vereniging bestond in oktober 90 jaar en heeft in haar verleden diverse keren dicht bij dit ledental gezeten. Ooit opperde een bestuurslid, de eigenzinnig Fries Klaas Its Nauta, de idee om een ledenstop aan te kondigen, met als doel een overhaaste aanmelding van nieuwe leden te forceren om zo het duizendtal te bereiken. Voor de oerdegelijke, maar saaie medebestuursleden was dit een te doldwaas idee. En zo bleef het zo vurig gewenste ledental ook tot ver in dit millennium altijd een streefgetal. Tot dit jaar dus. Het 18de lustrum werd vrolijk gevierd met een receptie in de Agnietenkapel, waarbij Die Goude-voorzitter Ronald Verkuijl een bijzonder verjaardagscadeau aan de gemeente schonk, in de vorm van een buste van Coornhert, gemaakt door oud-Gouwenaar Niek Tom.

Aanbieding Coornhertbuste door Die-Goude-voorzitter Verkuijl aan wethouder Thierry van Vugt (r.) in het Huis van de Stad. Links een beveiliger.

Ook in een ander opzicht was 2022 een vruchtbaar jaar voor Die Goude. Haar fraaie tijdschrift De Tidinge zag niet de gebruikelijke vier keer het licht, maar verscheen maar liefst vijfmaal. Het extra-nummer was geheel gewijd aan Het Wonder van Gouda, de eerdergenoemde tentoonstelling in de Sint-Janskerk en Museum Gouda. Vanwege het feestjaar waren de andere vier nummers van het tijdschrift ook gewijd aan bijzondere thema’s: Gouda en zijn producten, Gouda en het water, Gouda en Coornhert en Gouda met andere ogen bekeken.

Ook een andere historische club vierde dit jaar een jubileum. Stichting Vrienden van Archief en Librije bestond veertig jaar. Ter gelegenheid van werd een symposium georganiseerd en verscheen een dubbeldik jaarboekje van De Schatkamer, haar tijdschrift. Naast vreugde was er ook verdriet bij de vrienden. In mei overleed plotseling voorzitter Adri den Boer, die jarenlang de grote motor was geweest achter de stichting. Hij `zou samen met zijn vrouw Mieke de vrijwilligerspenning van de stad Gouda ontvangen, een onderscheiding die hem nu postuum werd toegekend door wethouder Thierry van Vugt. Zijn voorzittersrol werd overgenomen door de boekhistoricus Jan Willem Klein.

Bij al dit feestgedruis bleven de archeologen van Golda wat op de achtergrond, maar zeker niet ondergronds. Zij werkten hard aan diverse projecten, zoals het weer zichtbaar maken van de oorspronkelijke Statensluis, gelegen naast de huidige Mallegatsluis. Verder wordt door deze historische schatgravers handenwringend uitgezien naar de restauratie van de toren van de Sint-Janskerk, waarbij diep gegraven zal moeten/mogen worden op een van de oudste plekken van Gouda.

Monumenten

Wat betreft monumentenbehoud zorgde subsidie in het kader van Gouda750 ervoor dat de gevels van vele panden een opknapbeurt kregen. Ook viel er een aantal mooie restauraties of verbeteringen te noteren. Met een verfraaiing van de gevel van de Etos kreeg het vroegere herenlogement Het Herthuis weer de uitstraling die het verdient. Op het Bolwerk werd de herbebouwing na bijna veertig jaar voltooid met de bouw van een zorgcentrum op de enige nog open plek in dit gebied. En het moet gezegd worden: het is een gebouw met allure – en zelfs een veranda aan de waterzijde. Slechts het zinken dak is een dissonant.

Het nieuwe zorgcentrum op het Bolwerk

Met bruggen had Gouda dit jaar veel te stellen. Zo bleek de Doelenbrug dringend onderhoud nodig te hebben, een klus die vele maanden duurde. Kort voor het einde van het jaar was dit werk gereed en kon het verkeer er weer overheen. Gelukkig is de rustieke sfeer van deze oversteek behouden. Bij een andere brug, de Kleiwegbrug, werd door een initiatief van de Goudse ‘waternimf’ Sjouk Engels het Brugwachtershuisje gerenoveerd en weer voorzien van een dakje met piron. Weer een andere brug, die over de Spoortunnel, bleek zwakke plekken te vertonen, reden waarom zij met betonblokken moest worden afgesloten voor auto’s. Dat gebeurde net nadat het pal ernaast gelegen garagecomplex na jaren van verval weer bebouwd en gerestaureerd was. Gelukkig is daarbij de oorspronkelijke jaren-dertig showroom en reclamezuil behouden.

Behouden en min of meer op hun oorspronkelijke plek teruggekeerd zijn ook de beelden van Jo Uiterwaal die vroeger op het oude station van Gouda stonden. Jarenlang leidden zij een wat verborgen bestaan op het laantje naar de Remonstrantse Poort in de Keizerstraat. Na een grondige restauratie hebben zij een plek gekregen boven op de fietsenstalling van het station, met het Huis van de Stad als imponerende achtergrond.

De beelden van Jo Uiterwaal op de fietsenstalling

Een ander kunststuk dat dit jaar op zijn plek terugkeerde was het regentenschilderij van het Goudse Weeshuis, dat na restauratie weer werd opgehangen in de voorzaal van het gebouw waar het eeuwenlang hing.

In het komende jaar zal het aanzien van de stad opnieuw veranderen door enkele grote ingrepen. Na jaren van touwtrekken, bestuursdwang, procederen en mediëren, kwam dit jaar eindelijk een eind aan de slepende kwestie rond de Turfmarktkerk. Door rechtelijke uitspraken gedwongen moest de gemeente Gouda diep in het stof bijten en eigenaar Boutachekourt op verschillende manieren tegemoet komen. Daarmee is nu de weg vrij voor herbebouwing van het terrein, zij het minder grootschalig dan aanvankelijk voorzien, als gevolg van een tussentijdse aanpassing van het bestemmingsplan. Belangrijk voor het historische aangezicht van de Turfmarkt is het geplande dichten van de plint met historiserende bouw, zodat het zicht op de nieuwbouw erachter verdwijnt.

De Turfmarkt zelf wordt komend jaar onderwerp van een wel zeer gewaagd experiment, omdat voor het eerste in de geschiedenis de gemeente en het waterschap een gedeelte van de binnenstad zullen afschotten van de rest van de waterlopen en het peil verder willen laten dalen. Dat zou de nadelige gevolgen van bodemdaling op de stad moeten stoppen of ten minste afremmen. De oordelen over deze exercitie zijn – ook onder waterbouwkundige ingenieurs – verdeeld, maar de ambitie van Gouda om het expertisecentrum bodemdaling binnen de stadsmuren te halen won het vooralsnog van wijs beraad. Te vrezen valt dat een nieuwe Turfmarktaffaire in de maak is, die weer ten kosten zal gaan van monumenten, binnenstadsbewoners én de gemeentelijke financiën.

Gezicht op de Kattensingel

Gebouwd gaat er ook worden op een ander historische terrein, op de plek waar voorheen de kaaspakhuizen van De Blaauwe Haan stonden. De fraaie oude pakhuizen werden al in 1969 afgebroken en vervangen door onooglijke betonbouw. Projectontwikkelaar Sens gaat hier een appartementengebouw en woonhuizen bouwen en dit jaar zijn alle opstallen op het terrein reeds gesloopt. Het is te betreuren dat daarbij ook enkele historisch interessante bouwwerken onder de slopershamers vielen. Er zijn plannen om een aantal historische elementen, zoals het beeld van de Blaauwe Haan, het fraaie tegeltableau van de kaashandel aan de Kattensingel en de waterloop van de Jan Verzwollewetering toch weer op een of andere manier in de nieuwbouw zichtbaar te maken.

Rond enkele belangrijke Goudse monumenten bestaan er ook zorgen. In de Gouwekerk, jarenlang goed onderhouden door Johan Maasbach Wereldzending, lijkt het verval sinds de verkoop aan een nieuwe particuliere eigenaar snel door te zetten. De gehele vloer is geruïneerd, mede door de ijsbaan die er korte tijd in heeft gefunctioneerd. Een nieuwe bestemming lijkt nog niet in zicht. Een plan van de gemeente om hier het Expertisecentrum Bodemdaling in te huisvesten vond uiteindelijk geen doorgang. Dat kreeg onderdak in Arti Legi op de Markt, dat dit jaar plots leegkwam door het overlijden van de eigenaar Lauwrens Dijkstra. Wel wordt inmiddels hard gewerkt aan de verbouwing van de grote pastorie van de Gouwekerk tot appartementen. Hopelijk slaagt de eigenaar er ook in snel een bestemming te vinden voor de kerk, want dit belangrijke markeringspunt voor de stad mag in geen geval verdwijnen.

Zorgen bestaan er ook over de Jerzualemkapel. De status van dit unieke monument is nog steeds onduidelijk. Alle beloften van de gemeente ten spijt, dat deze kopie van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem in elk geval een fors deel van het jaar gebruikt kon worden voor publieke activiteiten, gebeurt er weinig tot niets. Zelfs met Gouda bij Kaarslicht zat het gebouw potdicht. Dat belooft weinig goeds. De schoolmeesterswoning ernaast – dit jaar nog gebruikt als uitvalsbasis voor de organisatie van Gouda750 – is inmiddels al wel tot particulier kantoor gemaakt, waarmee de stad opnieuw de wrange vruchten plukt van het heilloze afstotingsbeleid van een eerder college.

Een andere wrange vrucht van dit beleid, het verhuur van het stadhuis aan een evenementenbureau, is – mede dankzij corona – hersteld. In het afgelopen jaar zijn ambitieuze plannen gepresenteerd om het Goudse stadhuis weer de centrale plek te geven die het ruim vijfhonderd jaar lang heeft gehad. Het monument op de markt moet weer een levendig ontmoetings- en activiteitencentrum worden, waar getrouwd, vergaderd, geëxposeerd en ontmoet kan worden. Daarvoor zijn wel aanpassingen en moderniseringen nodig, alsmede een ‘upgrade’ van het interieur. Gelukkig heeft het huidige college van B&W daar de nodige middelen voor vrijgemaakt in de komende jaren. De Markt zelf blijft gelukkig ook een monument van internationale allure, dankzij een wijs besluit van het college om permanente ‘verterrassing’ – tijdelijk toegestaan wegens corona – te weigeren.

Een nieuw zorgpunt is het Tapijthuis, pal achter de Sint-Janskerk, dat jarenlang atelier was van beeldend kunstenaar Menno Meijer, die dit najaar op 92-jarige leeftijd overleed. Het pand staat momenteel te koop voor 4,5 ton. Om ervoor te zorgen dat in dit monument – waarschijnlijk een van de oudste in Gouda – een passende bestemming krijgt hebben Centrummanager Theo Krins en stedenbouwkundige Sjaak de Keijzer een actie gestart om ideeën te verzamelen. De nieuwe eigenaar zal in elk geval fors moeten investeren in de renovatie.

Interieur van een leeg Tapijthuis

Het roerend historisch erfgoed in Gouda is het afgelopen jaar weer verrijkt met enkele bijzondere ontdekkingen en aanwinsten. Het meest spectaculair was de ontdekking van zes 15de-eeuwse folianten die oorspronkelijk eigendom waren van de Goudse collatiebroeders van het pal achter de Sint-Janskerk gelegen Paulusklooster (afgebroken in 1942). De boeken maakten vanaf 1594 deel uit van de Goudse Librije en werden in de tweede helft van de zeventiende eeuw afgestoten. Nu doken ze op in een kluisje in de bibliotheek van het klooster van de Passionisten in Haastrecht, dat na honderd jaar zijn deuren heeft gesloten. Hopelijk krijgen de boeken een plek in de Goudse Librije, de oude stadsboekerij uit de Sint-Janskerk, waaruit ze ooit verwijderd werden. Dat zou ook een mooie impuls zijn om de Librije weer uit de vergetelheid te halen en op een of andere manier weer een plek te geven binnen de (fictieve) stadsmuren. Nu leidt de collectie een tamelijk verborgen bestaan in het archiefdepot in Moordrecht.

Een andere opmerkelijke vondst die dit jaar werd gedaan was een map met archiefstukken van de in 1964 afgebroken Kleiwegkerk. Door bemiddeling van Vrienden van Archief en Librije konden de stukken toegevoegd worden aan de stukken die al bewaard worden in het Streekarchief.

Museum Gouda slaagde er ten slotte met hulp van enkele kapitaalkrachtige vrienden van het museum in een wel zeer bijzonder 19de-eeuws schilderij van de Sint-Janskerk te bemachtigen, gemaakt door de romantische schilder Cornelis Springer. Het doek zal na een kleine restauratie komend voorjaar toegevoegd worden aan de tentoonstelling Hoge Luchten, met schilderijen uit het Rijksmuseum, die een groot deel van het komende jaar daar te zien is.

Spectaculaire vondst in kloosterbibliotheek van de Passionisten in Haastrecht

De orde van de Passionisten staat op het punt het grote klooster te verlaten dat een eeuw geleden werd gebouwd langs de weg tussen Haastrecht en Oudewater. Deze kloosterorde, die gesticht werd in 1721 door Paolo Danei, alias Paulus van het Kruis (1694-1775) op Monte Argentario in Noord-Italië, laat zich met name inspireren door het lijdensverhaal van Christus. In de jaren twintig van de vorige eeuw stichtten de passionisten ook kloosters in Nederland: in Echt/Mariahoop, Grave, Molenhoek, Mook, Nijmegen, Amsterdam en Haastrecht. In laatstgenoemde plaats werd in 1922 niet alleen een groot klooster gebouwd, maar ook een parochiekerk voor de omgeving, gewijd aan Sint-Gabriël, en een seminarie, dat bestond tot 1958.

De Haastrechtse passionisten hebben in de eeuw van hun bestaan tot in de wijde omgeving zielzorg verleend. Maar met het teruglopen van het aantal roepingen vergrijsde de communiteit. Deze maand verlaten de laatst overgebleven paters, die inmiddels allen op leeftijd zijn, het klooster. Het gebouw is verkocht aan een zorginstelling en de paters gaan bij elkaar wonen in een zorgcentrum in Oudewater. Op zondag 20 november werd na het opdragen van de laatste Heilige Mis door ordeprovinciaal Mark-Robin Hoogland, de kerk per decreet onttrokken aan de eredienst.

Links de bibliotheek van de passionisten in Haastrecht, met links vooraan het kluisje, waarin de zes folianten lagen opgeborgen.

Met de sluiting van klooster en kerk komt precies na een eeuw een eind aan een opmerkelijke episode uit de katholieke kerkgeschiedenis. Hoezeer de paters hebben meegeleefd en meebewogen met hun tijd komt misschien wel het sterkst naar voren in hun boekenbezit. Schrijver dezes kreeg de eervolle – maar bij tijden ook pijnlijke – taak, het enorme boekenbezit te helpen opruimen. Naar schatting enkele tienduizenden boeken gingen door mijn handen. Er was geen onderwerp te bedenken dat niet terug te vinden was in de twee bibliotheken in het kloostercomplex, uiteenlopend van huwelijk en seksualiteit, criminaliteit, communisme, socialisme en islam, tot kerkgeschiedenis, theologie en moraalleer. Maar ook moderne romans en boeken over schandalen in de rooms-katholieke kerk waren in overvloed aanwezig.

Bij deze ontruiming van de kloosterbibliotheek werd op het allerlaatst nog een spectaculaire ontdekking gedaan. Toen een decennialang geleden zoekgeraakte sleutel werd gevonden van een kluisje in de bibliotheek, kwamen na opening van de deur zes dikke folianten tevoorschijn met wel een zeer bijzondere provenance. Het gaat om een zesdelig bijbelcommentaar van de dominicaan Hugo Cardinalis (Hugo de Sancto Caro), die leefde van 1200 tot 1263. De boeken zijn aan het eind van de vijftiende eeuw gedrukt en gekocht door de broeders van het Sint-Paulusklooster of Collatiehuis in Gouda. In alle delen is namelijk de tekst “Pertinet ad librariam domus Collationis Sancti Pauli apli in Gouda” (behoort tot de bibliotheek van het Collatiehuis van St.Paulus in Gouda) met de hand aangebracht als eigendomskenmerk.

Links het bibliotheekstempeltje van de Goudse Librije, vanaf 1641 aangebracht. Erboven de eigendomsinschrijving van de Goudse collatiebroeders

De broeders hebben de illustraties in het eerste deel met de hand ingekleurd, alle boeken gerubriceerd (letters met rode en blauw inkt gearceerd) en op verschillende plaatsten voorzien van kleurig penwerk. Dit penwerk is herkenbaar en typerend voor de Goudse Collatiebroeders qua uitvoering en aard van de versieringen. (Met dank aan Jan Willem Klein voor de identificatie)

Voorbeeld van het penwerk van de Goudse collatiebroeders, waarmee de boeken werden verfraaid. De boeken zijn ook volledig gerubriceerd; van rode en blauwe streepjes voorzien.

Het klooster van de Collatiebroeders werd in 1573 – net als de overige negen kloosters in Gouda – op last van de overheid gesloten, toen het nieuwe protestants-gereformeerde gezag besloot de openbare uitoefening van de rooms-katholieke religie te verbieden en de Reformatie door te voeren. De kloosterlingen mochten wel in de stad blijven wonen en ontvingen zelfs alimentatie, maar er mochten geen nieuwe paters of nonnen meer intreden. De onroerende goederen van de kloosters werden met onmiddellijke ingang geconfisqueerd; de andere bezittingen na het overlijden van de laatste pater of non. Dan werd ook het boekenbezit van het klooster gevorderd en toegevoegd aan de in 1594 gevormde Goudse Librije (stadsbibliotheek), die was ondergebracht in de grote en enige parochiekerk van de stad, de geprotestantiseerde Sint-Jan. Met de boeken van het Paulusklooster – ook met de zes delen van het werk van Hugo Cardinalis – gebeurde dit rond 1630.

Alle boeken in de Goudse Librije kregen rond 1641 een klein rood stempeltje met het kenmerkende stadswapen van Gouda met de zes sterren. Alle zes nu teruggevonden delen bevatten zo’n stempeltje op het titelblad of elders. Aan de boekbanden werd verder een ketting aangebracht, waarmee de boeken werden vastgeketend aan een lezenaar in de bibliotheek. In de catalogi van het hele boekenbestand van de Librije, die periodiek opgesteld werden, worden de zes boeken in 1637, 1645 en 1657 genoemd. In catalogi van latere datum staan ze volgens boekhistoricus Jan Willem Klein niet meer vermeld. Bekend is dat het College van Librijemeesters – het bestuur van deze stadsboekerij – in de tweede helft van de zeventiende eeuw het boekenbestand geschoond heeft. Boeken die niet meer van nut geacht werden of – in de ogen van gereformeerden – onrechtzinnige inhoud bevatten, werden verkocht via openbare veilingen.

Waarschijnlijk zijn de boeken van Hugo Cardinalis in die periode ook verkocht. Wanneer dit precies is gebeurd, is niet zeker. Veilingcatalogi zijn niet overgeleverd. Aangezien de nu gevonden boekbanden geen sporen meer dragen van het kettinggebruik, is het aannemelijk dat ze verkocht zijn na 1661, omdat toen alle Librijeboeken ontdaan zijn van hun kettingen. Wie de nu teruggevonden boeken destijds heeft gekocht is dus ook niet duidelijk, maar wellicht is het toch een koper uit de streek geweest aangezien ze nu zo dichtbij Gouda weer opduiken.

De voorzijde van de folianten. Goed te zien is dat de boekblokken puntgaaf zijn, maar een deel van de koperen boekenklampen is verdwenen.

De passionisten zelf kunnen destijds niet de kopers geweest zijn, want het Haastrechtse klooster werd pas honderd jaar geleden gesticht en gebouwd. Wellicht zijn het de paters jezuïeten (of stromannen van hen) geweest die4 de boeken op de veiling hebben gekocht, aangezien zij vanaf begin 17de eeuw een statie (parochie) in het dorp gesticht hebben. Van hen is bekend dat zij een groot boekenbezit hadden – naar eigen opgave 500 titels – dat na hun verbanning uit de Nederlanden aan het begin van de 18de eeuw in de Haastrechtse pastorie is achtergebleven. Die (meestal Latijnstalige) boeken zijn in de loop van de 20ste eeuw aan de passionisten gegeven, mogelijk ten behoeve van het seminarie dat zij hier tot in de jaren vijftig gehuisvest hebben. Dat zou een mogelijke verklaring zijn voor het feit dat de zes boeken nu zijn opgedoken in een kluisje in het klooster, waarvan de sleutel jarenlang zoek was. Alle delen dragen nu ook een stempeltje met het woord “Locus” en een bibliotheeksignatuur (A7), wat er eveneens op wijst dat ze op enig moment zijn opgenomen in de bibliotheek van de Passionisten.

Afbeelding uit het eerste deel

Het klooster gaat nu sluiten. De laatste paters verhuizen naar een verzorgingstehuis in de buurt. Getracht is om voor de vele tienduizenden boeken een nieuwe bestemming te vinden, wat voor een belangrijk deel ook is gelukt. Het zou mooi zijn als dit ook gebeurt met de zes bijzondere boeken van Hugo Cardinalis. Het verhaal achter deze boeken is een verhaal van de stad Gouda en directe omgeving en van de lotgevallen van de katholieke geestelijkheid. Dat verhaal verdient het om voor het nageslacht bewaard te blijven. De boekbanden zijn echter in slechte staat, met name de ruggen, en dienen gerestaureerd te worden. Het binnenwerk is gelukkig puntgaaf. De boekblokken zijn als nieuw en de kleuren hebben amper geleden. Met het oog van behoud van kerkelijk en cultureel erfgoed is het daarom van groot belang dat deze boeken in de streek blijven waar ze kennelijk al meer dan vier eeuwen bewaard worden.

Een van de circa twintig illustraties die in het eerste deel zijn aan te treffen. De andere delen bevatten alleen tekst.

Het mooiste zou zijn als de onlangs teruggevonden boeken zouden terugkeren in de collectie waaruit ze ooit – om welke reden dan ook – verwijderd zijn; de Goudse Librije. Deze bijzondere collectie van oude boeken wordt thans bewaard door het Streekarchief Midden-Holland in Gouda, dat ook Haastrecht tot zijn gebied mag rekenen. Het zou een geweldige aanvulling zijn op de verzameling, te meer omdat juist dit type boeken door ondoordachte zuiveringsacties in een ver verleden schaars vertegenwoordigd is. Bijkomend voordeel van een overdracht van de boeken aan deze professionele archiefdienst is ook dat ze voor verder verval behoed worden door bewaring in een geklimatiseerde omgeving. Daarnaast bestaat er een Stichting Vrienden van Archief en Librije die bereid en in staat is financiële middelen te vinden die nodig zijn voor een professionele restauratie van de oude boekbanden.

Alba amicorum als (kunst)historische bron

Op de veiling van Burgersdijk & Niermans werd op 16 november het album amicorum geveild voor het aanzienlijke bedrag van €3600 (exclusief veilingkosten). Het album is dan ook van niemand minder dan de Goudse patriot en geschiedschrijver Cornelis Johan de Lange van Wijngaarden. Dit vriendenboekje hield hij in het jaar 1772, toen hij studeerde aan de Leidse universiteit (ingeschreven op 10 april 1771). In totaal toonden dertig medestudenten, hoogleraren en anderen zich bereid iets in dit album te schrijven. In twee gevallen voegden scribenten daar een tekening in waterverf aan toe. Een van de inscripties is van Johan Meerman (1753-1815). Zijn boekencollectie zou later de basis vormen voor Museum Meermanno/Huis van het Boek’ in Den Haag.

Het in rood marokijn uitgevoerde album – op het voor dergelijke alba gebruikelijke oblong-formaat – werd vervaardigd door een Leidse boekbinder. Op de voorzijde zijn in goud florale elementen aangebracht en de naam Cornelis Johan de Lange. Op de achterzijde is het jaar 1772 vermeld.

Het album van De Lange van Wijngaarden is met name interessant omdat het zicht biedt op de studentenomgeving van deze Gouwenaar, die landelijk bekendheid genoot vanwege zijn rol in de aanhouding van prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis.

Het bijhouden van een album amicorum, nam aan het eind van de zestiende eeuw een grote vlucht. Met name studenten die hun universitaire studie afsloten met een ‘grand tour’, schepten er een groot genoegen in om vooral medestudenten en hoogleraren een korte opdracht, levenswijsheid of klassiek spreuk te laten schrijven in zo’n album, bij voorkeur in het Latijn. Deze gewoonte bleef populair tot begin negentiende eeuw. Een van de fraaiste exemplaren is het album van Jacob Heyblocq, waarvan in 1998 een fraaie facsimile verscheen. Vanaf 1645 legde deze Leidse theologiestudent en latere leraar zijn album voor aan talrijke vooraanstaande personen, zoals Vondel, Cats, Revius, Voetius en Rembrandt van Rijn. Sommigen, zoals laatstgenoemde, voorzagen het boekje van een fraaie afbeelding.

De eerste keer dat ik zelf zo’n album onder ogen kreeg was begin jaren tachtig, toen ik werkte aan mijn doctoraalscriptie over Twente predikanten. Een van hen, Fredericus Kemenerus – zoon van de Bentheimse hofprediker Johannes Kemenerus – studeerde begin zeventiende eeuw theologie en maakte in dat kader een rondreis langs verschillende universiteiten in de Republiek en in Engeland. Dankzij dit album kreeg ik een fraai inzicht in de academische contacten en omgeving van deze latere Twentse predikant.

Van veel latere datum – twintig jaar nadat De Lange van Wijngaarden een dergelijk vriendenboekje bijhield – stamt het album amicorum van Nijmegenaar Frederik de Man, die een rechtenstudie volgde aan de universiteit van Utrecht. Dit album, dat ik onlangs wist te bemachtigen via het onvolprezen Marktplaats heeft grote overeenkomsten met dat van de Goudse regentenzoon. Het kent hetzelfde oblong-formaat, de band is – iets minder uitbundig – versierd met goudkleurige ornamenten en de naam van de eigenaar prijkt ook in goud op de band. Alleen staat de naam van De Lange op de voorzijde en die van De Man op de achterzijde. Verder is het album van laatstgenoemde niet marokijn-rood, maar groen. De bijdragen zijn niet in chronologische volgorde in het album aangebracht en ook niet direct achter elkaar. Het stond scribenten blijkbaar vrij ergens in het album een lege pagina voor hun bijdrage uit te kiezen.

Bijzonder van het album van De Man is verder dat het foedraal bewaard is gebleven, waarin het werd bewaard. Dat foedraal is van karton, met een leren uiteinde in de vorm van een boek, waarop in vervaagde letters nog ‘album amicorum’ te lezen is. Nadeel van zo’n foedraal is wel dat de band aan beide zijden licht gewreven is als gevolg van het insteken en uithalen

van het album.

Waar De Lange slecht één jaar (1772) met het album bezig was, heeft Frederik de Man het drie jaar (1794-1797) bij zich gehouden. Dat heeft geleid tot meer inschrijvingen (50, tegenover 30 bij De Lange) en meer tekeningen (5 tegenover 2). Bijzonder is verder dat De Man het album ook in zijn latere leven incidenteel liet aanvullen, met name door enkele predikanten. De laatste inschrijving in het album dateert zelfs van 1831. Ook heeft hij bij diverse scribenten in de loop der jaren ‘obiit’ toegevoegd als hij hoorde dat zij waren overleden.

Analyse van de inschrijvingen in het album van De Man laat zien dat het in merendeel zijn medestudenten waren, waarvan der inschrijving aan de Utrechtse universiteit ook in de matrikels is terug te vinden. Opvallend veel personen uit Gelderland (15), en met name Arnhem, bevinden zich onder hen. Dat zou wel eens kunnen betekenen dat zij elkaar als Gelderse studenten nadrukkelijk opzochten in het Utrechtse en wellicht ook georganiseerd waren in een aparte studentenvereniging.

Al met al geven alba amicorum een fraai inzicht in het netwerk van een student. Daarnaast zijn het door de uitvoering en de ingetekende afbeeldingen ook fraaie kunstwerkjes, die een mooi tijdbeeld geven.

INSCHRIJVINGEN IN HET ALBUM AMICORUM VAN F. DE MAN

(ASU = Album Studiosorum Universiteit Utrecht)

Amicus sacrum           F. De Man, J.U. stud. 1794

                                   (ASU: Frederik de Man, Neomagensis, J., 14-11-1795)

  1. Blad 5:            D. Merens, J.U. stu., Horna Batavus, Trajecta ad Rhenum 16-12-1796

(ASU: Dirk Merens, Horna-Batavus, J., 21-3-1796)

  • Blad 10:          J.T. van den Steen, Arnhem 15-7-1794

(ASLeiden: Johannes Theodorus van den Steen, Armhemia-Gelrus, 17-6-1790)

  • Blad 11:          G.J. Laclé, Arnhem 10-7-1794

(ASU: Guilielmus Jacobus La Clé, Amstelod. M., 18-11-1798)

(KB: Schreef ook in Album Amicorum van Annette Croese op 16-4-1800)

  • Blad 13:          W.T. Hoff, J.U. cand, Lugduni Batavorum 7-6-1794

(ASLeiden: Johan Willem Theodoor Hoff, Arnhemia-Gelrus, 16, J, 17-9-1791)

  • Blad 16:          J.G. van der Meulen, z.pl., z.d.

(ASU: Jan Bavius (?) van der Meulen, Isulstadiensis, 1790)

  • Blad 22:          D. Hoola van Nooten junior, Jur. Utr, Schoonhovia Batavus, Utrecht

13-6-1794

(ASU: Dirk Hoola van Nooten junior, Schoonhoviae-Batavus, J. 1795)

  • Blad 23:          Henricus Thierens, Francisci Filius, Jur. Utr. Stud., z.pl., z.d.
  • Blad 30:          H.M. van Asch van Wijck, Utrecht 26-3-1797

(ASU: Hendrik Maria van Asch van Wijck, Traject., J., 17-11-1795)

  • Blad 32:          J.H. (?) van Beusechem, Utrecht 27-3-1796

(Mogelijk identiek met nummer 36)

  1. Blad 34:          J.F. des Tombes, Chanoise

kanunnik de l’Eglise Cathedrale d’Utrecht,                Utrecht 16-12-1796

  1. Blad 35:          Jacob des Tombe, medicinae docter & oud-schepen der stad                                Rotterdam, Utrecht 16-12-1796

(NA-Utrecht: Jacob des Tombes, heer van de Hegge (1725-1799), arts, oud-schepen van Rotterdam en oud-drossaard van Amerongen, 18-7-1783)

  1. Blad 36:          P.W. Provo Kluit, Traj. ad  Rhenum, februari 1796

(ASU: Pieter Willem Provo Kluit, Lilloa-Batavus, J., 10-3-1796)

  1. Blad 37:          A. van Riemsdijk, med. studios. Hardenbergha Transisulanus, z.pl., z.d.

(ASU: Antoni van Riemsdijk, Hardenbergha-Transisa;., M., 14-11-1795)

  1. Blad 73:          H.J. Arntzenius, Autecess (?) Traiect., Traject. 28-1-1797

(Hendrik Johan Arntzenius (1734-1797), geboren in Nijmegen. Gewoon hoogleraar Romeins recht en rechtsgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht vanaf 1788 tot zijn overlijden op 7-4-1797; leermeester van De Man)

  1. Blad 79:          T. Feldmann, Voorst 11-9-1815, “kort voor myn vertrek naar de Oost”
  2. Blad 90:          J.O. Arntzenius, J.U.D. Zutphania-Gelrus, Traj. ad Rhenum 25-11-1794

(ASU: Jan Otto Arntzenius, Zutphania-Gelrus, 1793)

  1. Blad 91:          W. van den Brandeler, Jur. Utr., Dordraco Batavus, Utrecht 26-11-1794

(ASU: Willem van den Brandeler, Dordraco-Batavus, 1793)

  1. Blad 92:          J. Titsingh, Med. Cand. Amsteloed. Batavus, Utrecht 25-9-1794

(ASU: J. Titsing, Amstelodamensis, 1794)

  1. Blad 93:          Jan Tjaeksz van den Bank, Med.Cand., Amstelo-Batavus, Utrecht

6-5-1794

(ASU: Jan Tjerksz van der Bank, Amstelosdamensis, 1793)

  • Blad 112:        J.Y. Staveren, J.U.D. Delpho-Bat., 14-9-1794

(ASU: J. van Staveren, Delphis-Batavus, 1794)

  • Blad 113:        A.J.D. von Strahlendorff, J.U. stud. ex insula Java, Ultrajecti 20-6-1794
  • Blad 114:        P.J. Swaving, med. stud. peregrinus, Trj. ad R. 16-6-1794

(Overleden te Brummen in 1808)

  • Blad 115:        S. Hoola van Nooten, Jur. Utr. Cand. Hagae Batavus, Trajectum ad                        Rhenum 27-5-1794

(ASU: S. Hoola van Nooten, Haganus, 1793)

  • Blad 116:        D.A.J. Troulja, Med. stud., Utrecht 30-5-1794

(ASU: Diederik Alexander Johan Troulja, Noordwijkerhouta-Batavus, M, 1795)

  • Blad 117:        H.J. van Lith de Jeude, Jur. Utr. Cand., Trajectum ad Rhenum 31-5-1794

(ASU: H.J. van Lidth de Jeude, Tila-Gelrus, 1792)

  • Blad 125:        A.J.D. van Simmeren(?), 15-10-1794 [afbeelding]
  • Blad 131:        J.J. Hoffman, J.U.S., Amstelod. Bat., Utrecht 24-9-1794

(ASU: Jacob Jan Hoffman, Amstelodamensis, 14-11-1795]

  • Blad 143:        E.J. Everwyn, 1795 [afbeelding]
  • Blad 148:        L.J. van der Sluis, Utr. Stud., Arnhemia Gelrus, Leiden 10-6-1794

(ASU: Laurentius Johan van der Sluis, Arnhemia-Gelrus, J., 1797)

  • Blad 149:        H.W. Brantsen, J.U. Cand., Arnhemia Gelrus, Leiden 7-6-1794

(ASLeiden: Hendrik Willem Brantsen, Arnhemia-Gelrus, 17, J., 9-9-1790)

  • Blad 151:        Grosheim. Officier int regiment (?) Waldeck, Nijmegen 1-9-1794                          “gestorven in de belegering van de Grave anno 1794”
  • Blad 158:        C. Hagen, J.U. Cand., Amstelod. Bat., Utrecht 10-9-1794

(ASU: C. Hagen, Amstelodamo-Batavus, 1794)

  • Blad 159:        J.D. de Louw, Med. Stud., z.pl., z.d.

(ASLeiden: Johannes Dominicus de Louw, Reeka-Ravesteiniensis, 22,M., 20-5-1794)

  • Blad 167:        F.C. Cluisenaer, t’Utrecht 1-6-1796 [afbeelding]

(ASU: Frans Cornelis Cluysenaer, Trajectinus, J., 7-6-1796)

  • Blad 180:        Tho. Hen. Pauw, canonick van S. Mariæ te Utrecht, 7-8-1796                                [afbeelding]

(ASU: Thomas Hendrik Pauw, civis Trajectinus, J., 17-11-1795)

  • Blad 181:        A. van Beusechem, J.U.S., Utrecht 30-3-1796

(ASU: Adriaan van Beusechem, Culenburgensis, J., 11-11-1796)

  • Blad 182:        R. van Dam, Dordrechto Hollandus, trajecti ad Rhenum 1797

(ASU: Roeland van Dam, Dordrechtanus, J. 17-11-1795)

  • Blad 183:        H.M.A.J. van Asch van Wyck, Utrecht 27-1-1797 [afbeelding]

(ASU: Hubert Matthijs Adriaan Jan van Asch van Wijck, Ultrajectinus., J., 17-11-1795)

  • Blad 187:        D. Schiff, Med. stud., Utrecht 17-1-1797

(ASU: D. Schiff, Neomago-Gelrus, Th., 5-3-1796)

  • Blad 218:        D.N. Asbeek van Hoytema, Boemelia gelrus, Traj. ad Rhen. 30-10-1794

(ASU: Dominicus Namna Asbeek van Hoytema, Bommelia-Gelrus, 1794)

  • Blad 219:        C.J.G. Copes van Hasselt, J.U.St., Thila Gelria, Arnhem 13-8-1794

(ASU: Coenraad Jacob Gerbrand Copes van Hasselt, Tila Gelrus, J., 19-11-1795)

  • Blad 221:        Joh. Kerkhoven, Twello, September 1833

(Johannes Kerkhoven (1783 Amsterdam – 1859 Twello); bankier; in 1812 oprichter van het Amsterdamse effecten- en bankierskantoor Kerkhoven en Co aan de Herengracht; was lid van de Provinciale Staten van Gelderland)

  • Blad 223:        C.L.C. Nering Bögel, z.pl., z.d.

(Militair 7de Compagnie, 18-2-1791; Gardes te paard: dient als cornet eff. Bij de compagnie van Ritmeester Gignoux; 184 benoemd tot Venduemeester; 1804-1806: Raad van de Amerikaanse Bezittingen en Etablissementen)

  • Blad 231:        E. van Weede, J.U.S. aus Amsterdam, Utrecht 16-6-1796

(ASU: Everard van Weede, Amstelodamo-Batavus, J., 1795)

  • Blad 259:        J.A. Wentholt, Arnhemia Gelrus, Ultrajecti ad Rheinum 14-12-1794

(ASU: Johan Adriaan Wentholt, Arnhemiensis, J., 13-6-1796)

  • Blad 260:        W.R. van Heeckeren van Brandsenburg, Utrecht 9-3-1798

(Walraven Robbert, baron van Heeckeren van Brandsenburg (1776-1845) Utrechtse landeigenaar en bestuurder, die in 1814 zitting had in de Notabelenvergadering. Zoon van een diplomaat en bestuurder in Brabant. Kreeg tijdens de inlijving bij Frankrijk zijn eerste bestuursfunctie burgemeester van Utrecht, van 1817 tot 1824; lid Gedeputeerde Staten van Utrecht, van 13 december 1828 tot 20 oktober 1840; waarnemend Gouverneur van Utrecht, van 6 januari 1840 tot 15 september 1840 (na het overlijden van L. van Toulon); lid Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 21 oktober 1840 tot 23 juli 1845, voor de provincie Utrecht).

  • Blad 261:        N.P. van Beusechem, Utrecht 17-4-1796

(ASU: Nicolaas Philippus van Beusechem, Ysselstenensis, L., 7-1-1797)

  • Blad 272:        Pauw, Evangelieprediker te Renkum, Renkum 22-1-1797

(Hermannus Pauw, geb. Utrecht 1770, 1792 pred. Renkum, 1798 Krommenie, 1802 Breda, 1806 Brielle, 1816 Brussel; emeritus 1831; overleden 1856) 

  • Blad 277:        M. Jongeneel, predik. te Ede, Ede 14-4-1801

(Martinus Jongeneel, geb. Amsterdam 1768; pred. Ede 1793, 1802 Voorburg, 1806 Nijmegen; emeritus 1835; overleden te Leiden in 1841)

  • Blad 312:        B.C. Moorrees, Nijmegen 9-4-1803
  • Blad 315:        W.C. Lantman, z.pl., z.d.
  • Blad 332:        S. Crommelin, predt. te Druten, Druten 14-3-1804

(Samuel Crommelin, geb. Amsterdam 1779, 1802 pred. Druten, 1804 Rozendaal, 1814 Hillegom, 1817 Zaltbommel, 1824 Leeuwarden, 1847 emeritus; overleden 1858)

  • Blad 344:        M. Gousset van Heel, J.U.S., Trajecti ad Rhenum 3-6-1796

(ASU: Martinus Gousset van Heel, Rotterodam., J. 19-11-1795)