Het fenomeen van het Album Amicorum blijft mij intrigeren. Eerder schreef ik al over een achttiende-eeuws exemplaar van zo’n ‘vriendenboekje’ van Frederik de Man dat ik wist te bemachtigen, vol met inschrijvingen en tekeningen van zijn hoogleraren en medestudenten. Het betrof het klassieke type, dat vooral in zwang was op universiteiten. Later verwierf ik het negentiende-eeuwse Poesie-album van Teetske Anna de Hoop, een jongvolwassen Friezin die op het punt stond haar ouderlijk huis te verlaten en vrienden en bekenden een boodschap liet optekenen; letterlijk en figuurlijk. In beide alba zijn namelijk fraaie tekeningen aan te treffen. Ik bestempelde dit album als een overgangstype naar het Poeziealbum en het Vriedenboekje van basisschoolleerlingen, die in de twintigste eeuw in zwang raakten. De vroege negentiende eeuw kende echter nog een overgangstype, namelijk een doosje in een oblong-vorm van het klassieke album, gevuld met losse blaadjes waarop vrienden en vriendinnen een wens schreven, vaak verfraaid met afbeeldingen, borduur- of prikwerk. Van dit type kon ik er onlangs twee bemachtigen op de veiling van Zwiggelaar in Amsterdam.
Mijn aandacht voor beide alba amicorum op genoemde veiling werd getrokken door de aanwezigheid van enkele inschrijvingen van Gouwenaren, onder wie de bekende schrijfster en kostschoolhoudster Anna Barbara van Meerten-Schilperoort. Nader onderzoek leert dat zij in haar beroemde vrouwen-tijdschrift Pénélope, dat verscheen van 1821 tot 1835, diverse keren suggesties geeft voor bijdragen aan een dergelijke album amicorum, dat door haar ook vaak wordt aangeduid als een ‘vriendenrol’. Ze benadrukt daarbij de waarde van zo’n herinneringsdocument in een tijd dat de fotografie nog niet was uitgevonden.
Melancholisch schetst Anna Barbara het beeld hoe een “bedaagde huisvader, op eenen winteravond, aan den gezelligen haard gezeten, de vriendenrol in handen nam en doorbladerde, op het gezigt van zoo menige geliefde handteekening het herhaald gezigt van het ‘obiit’ [= overleden; ook in het album van Frederik de Man is dit woordje veelvuldig toegevoegd] achter zoo menigen geliefden naam, een stil beklag deed horen […] ook deze vriend mijner jeugd is al weg, ook deze is mij voorgegaan”.
Het gebruik van alba amicorum was volgens Anna Barbara zeer populair in haar dagen. “Daar het gebruik der vriendenrollen niet alleen voor jonge lieden en voor bijna volwassen meisjes zo algemeen is, dat men naauwelijks eenen twaalfjarigen knaap of een nog jonger juffertje vindt, of zij hebben derzelver album”. Zij ergert zich eraan dat veel van deze jongelieden nauwelijks geduld hebben bij de vervaardiging van een bijdrage, waardoor deze vaak slordig en onaf is. Blijkbaar schreef ze zelf talrijke bijdragen in dergelijke alba. In 1835 klaagt ze dan ook: “De rage, manie of woede, zou men haast moeten zeggen voor albums, is zoo groot, dat men moede wordt om telkens hetzelfde te doen: schrijven, borduren, teekenen, prikken, dit is alles reeds zoo afgezaagd dat men blijde is, eens eene nieuwe manier te ontdekken”. Vandaar dat ze suggesties doet voor nieuwe, originele bijdragen.
De Goudse kostschoolhoudster benadrukt daarom diverse keren dat de contribuant aan zo’n album toch vooral tijd en energie moet steken in het schrijven van een fraaie en vooral ook originele bijdrage, omdat “zulk een album altijd een zeer aardig en bevallig geschenk is, indien het niet door de hand van eenen, ons op zijn best onverschilligen boekbindersknaap gemaakt, maar veeleer door de zorgvuldige handen eener teedere vriendschap zelve vervaardigd is”. Daarbij maakt zij – op z’n Hollands, zegt deze Tukker – nadrukkelijk onderscheid tussen een vriendin en een goede kennis. Voor de eerste moet een albumbijdrage altijd geborduurd of getekend zijn, begeleid door eenvoudig proza “dart uit het hart komt en ook tot het hart gaat”. Voor alle andere “lieve kenissen en goede vriendinnen is een aardig versje zeer geschikt”.
Anna Barbara geeft in een andere aflevering van haar tijdschrift ook gedetailleerde aanwijzingen voor het maken van zo’n albumdoosje, dat gevuld kan worden met losse blaadjes. Voordeel van zo’n systeem was dat de eigenaar niet het hele album meer hoefde uit te lenen aan de schrijver van een bijdrage voor het album, maar alleen een los blaadje. Die blaadjes moest men volgens haar speciaal bij een boekbinder laten snijden en op snee vergulden. Verder gaf zij tips hoe de binnenzijde van zo’n te vouwen en te plakken kartonnen album verfraaid kon worden met tekeningen en gekleurd papier.
Anna Barbara geeft als kostschoolhoudster ook een opvoedkundig doel mee aan het maken van zo’n album. De bloemvoorbeelden die zij geeft om geborduurd, geschilderd of geprikt te worden worden daarom voorzien van een bijzondere betekenis. Zo staat een roos voor schoonheid, het driekleurig viooltje betekent aandenken en vriendschap en een rozenknop verbeeldt jeugd. Een vergeet-mij-nietje draagt de betekenis al in haar naam. Daarnaast kon aan kleuren ook een bepaalde betekenis worden toegekend.
Anna Barbara zal vaak gevraagd zijn om een bijdrage aan een album te leveren, maar toch zijn er – voorzover mij bekend – weinig bijdragen aan alba amicorum overgeleverd. Een bijzonder fraaie is aan te treffen in de vriendenrol van de blinde dichteres Petronellea Moens. Beide schrijfsters leerden elkaar pas op latere leeftijd kennen. Anna Barbara schrijft hierover op 30 april 1832 in het album deze vriendin: “Het was eerst in den winter van ons leven achtenswaardige Moens! dat wij elkandren leerden kennen. Onze levensweg loopt te ver uit een, dan dat wij elkandren nog dikwijls zouden mogen ontmoeten. Doch dat zij zoo! […] Wandelen wij dan waardige vriendin! gelaten en blijmoedig den moeilijken en ook voor u zo’n duisteren levensweg voort, zaajen wij het goede, waar kunnen en mogen, en lichte dan een van ons de blijde morgen den onsterfelijkheid, waar alles helderheid en vrolijkheid zal zijn”.
Met haar bijdrage aan het album van Petronelle Moens laat Anna Barbara zien dat zij deze dichteres, met wie zij ook correspondeerde, beschouwde als een goede vriendin. De bijdrage van haar aan een van de twee door mij nieuw verworven alba laat zien dat het hier niet ging om een dierbare vriendin, maar om een kennis, wellicht een leerlinge van haar kostschool. Het lijken stuk voor stuk namen van gegoede meisjes, die zich soms ook van een andere taal bedienen (Frans, Duits). Wie de eigenares is geweest, is niet vast te stellen. In alle bijdragen hebben de contribuanten wel hun naam genoemd en de plaats en datum van de inschrijving, maar niemand noemt de naam van de adressant in de aanhef.
De bijdrage van Anna Barbara lijkt zelf slordig en afgeraffeld. Dat geldt misschien niet voor het borduurwerk, want deze bloem ziet er fraai uit. Maar haar tekst is summier, geen stuk proza, noch een paar dichtregels: uitsluitend: Souvenir de votre amie”, aandenken aan uw vriendin. Echt slordig is de wijze waarop de dan 58-jarige Anna Barbara haar naam eronder heeft gezet: gekriebel in de naam Meerten. Kortom, het principe van doe wel naar mijne woorden, maar niet naar mijne werken, lijkt in dit geval ook op te gaan voor deze leermeesteres.
Beide nieuw-verworven alba bevatten diverse fraaie tekeningen en borduurwerk. Daarbij zijn nog twee andere Goudse inschrijvers: A.P.H. Frantzen (Gouda, 1836), L. Nijhoff (Gouda, 1836). Wie dat waren moet nog worden onderzocht.
Bijzonder fraai is een klein gezicht op Haarlem uit 1825, getekend door de jong overleden kunstschilder Willem of Guillaume Pluijm (1808-1847). In hetzelfde jaar 1825 exposeerde hij zijn werk in Haarlem. Hij groeide op en was leerling van de Koninklijke Academie in Amsterdam, leerling van P.G. Westenberg. Naast schilder was hij ook kunstverzamelaar en lithograaf. Ook beschilderde hij porselein. Van Pluijm zijn verschillende winter- en zomerlandschappen bekend, stadsgezichten (van onder meer Brussel), een gevangenis en een strandgezicht.