Museum Gouda bezit de portretten van de Goudse regent Jan Jacobszoon van Rosendael en zijn echtgenote Leytge of Lydia Amelgersdochter van Rijswijck, in 1552 geschilderd, waarschijnlijk door Cornelis van der Goude. Beiden panelen lijken luiken te zijn geweest van een huisaltaar. De werken werden in 1985 aangekocht door de eerste vrouwelijke directeur van het museum, Josine de Bruyn Kops. Van Rosendael werd bekend om zijn persoonlijke aandeel in de overgang van de stad Gouda naar de zijde van de prins van Oranje. Hij schermde met een persoonlijke brief van Willem van Oranje, waarin deze Gouda zou oproepen de Spaanse koning de rug toe te keren en de zijde van de Opstand te kiezen. In werkelijkheid was het een algemene rondzendbrief van de prins, gericht aan meerdere steden. De Goudse vroedschap nam de boodschap van Van Rosendael echter serieus, wat ertoe bijdroeg dat de stad zich op 21 juni 1572 zonder slag of stoot overgaf aan de geuzen toen zij voor de stadspoorten verschenen. Van Rosendael werd door Gouda afgevaardigd naar de eerste vrije Statenvergadering in Dordrecht. Willem van Oranje beloonde hem voor zijn steun aan de Opstand en zijn inzet voor een tolerante omgang met godsdienstverschillen door hem aan te stellen als raadsheer.[1]
Jan Jacobsz van Rosendael, geboren te Gouda in 1525, was telg uit een voornaam Gouds regentengeslacht, dat sinds het midden van de zestiende eeuw deel uitmaakte van het stadsbestuur.[2] Ondanks zijn steun aan de Opstand was en bleef hij rooms-katholiek. Hij dankte zijn achternaam aan de polder Rosendael, gelegen tussen Haastrecht en Oudewater. Van zijn in 1533 overleden vader, Jacob Pietersz van Rosendael erfde hij dit leengoed, op grond waarvan hij tienden op hennep en raapzaad mocht innen bij de bewoners van dit gebied. Zijn echtgenote Leytge was ook uit deze omgeving afkomstig. Zijn werd rond 1525 geboren in Oudewater, als dochter van Amelger Hendricksz. van Rijswijck en Catharina van Royen van Schadebroeck. Zowel de familie van haar vader, als van haar moeder, behoorde tot de bestuurlijke bovenlaag van het stadje. Zo bekleedde haar vader een tijdlang de functie van schepen. Het echtpaar kreeg ten minste zes kinderen.
Een broer van Leytge was Dirck (Theodorus) Amelgersz. (Amelius) van Rijswijck, werd geboren vóór 1519 en studeerde theologie in Leuven. Daarna verbleef hij in Parijs, Keulen en Utrecht. Na priesterwijding werd hij rond 1544 pastoor in Oudewater, waar hij de bekende grondlegger van het remonstrantisme, Jacobus Arminius, in diens jonge jaren onder zijn hoede had. In 1574 overleed “Heer Dirck Amelss” aan de pest.[3] Een zus van Leytge, Aeltge, trouwde met Willem Huygensz van Swieten en werd de moeder van twee later Oudewaterse burgemeesters.
Leytge zelf trad in 1552 in het huwelijk met Jan van Rosendael. Het echtpaar woonde aan de Oosthaven in Gouda. Zij kregen drie kinderen: Elisabeth, Amel (1557) en Jacob (1559). In het testament dat de echtelieden in 1578 lieten opmaken – dat bewaard wordt in het archief van Museum Bisdom van Vliet in Haastrecht – kreeg elk kind een fors kindsdeel toebedeeld, waaruit blijkt dat de Van Rosendaels over veel vermogen beschikten.[4] Toch ontstond een diepgaand juridisch conflict over een specifiek onderdeel uit het testament, namelijk over het eigendom van het leengoed Rosendael. In het testament gaf senior aan dat het bezit van dit leen zou overgaan op de oudste zoon Amel en dat hij dit zo spoedig mogelijk zou regelen bij de hoogste instanties die optraden als leenmannen. In de vijf jaar die hij nog zou leven, verzuimde hij dit echter te doen.
Nadat haar man op 25 januari 1583 bij een bezoek aan Leiden overleed, raakte Leytge door het verzuim van haar man dan ook in een juridisch conflict met haar zoon. Zoon Amel stelde zich op het standpunt dat het erfrecht dat hij als oudste had om als leenvolger het leen in bezit te krijgen niet ten koste mocht gaan van zijn geldelijke erfdeel. Hij eiste daarom net als zijn broer en zus 2200 of 2300 gulden. De Goudse weduwe toonde zich vastberaden in deze kwestie – waarvan de uitkomst onduidelijk blijft – en ook in het geschil dat vervolgens ook nog eens ontstond met de bewoners van het gebied, die de plicht tot betaling van tienden op hennep en raapzaad aanvochten, tot aan het Hof van Holland toe. De weduwe en haar zoon werden uiteindelijk in het gelijk gesteld.[5] Tot haar overlijden op 24 december 1602 (en begrafenis op 2 januari 1603 in de familiekapel in de Sint-Janskerk) bewaakte Leytge zich als ‘weduwe ende boelhoutster van wijlen mr. Jan Jacobsz van Rosendael’ nadrukkelijk de nalatenschap van haar man, samen met zoon Amel.
Leytge van Rosendael-van Rijswijck komt uit de stukken in bovenstaande kwesties naar voren als een stevige persoonlijkheid, die zich ook na dat zij weduwe was geworden intensief bleef bemoeien met de financiën en de nalatenschap van haar man.
[1] P.H.A.M. Abels, ‘Gouda sluit zich aan’, in: M. Eekhout e.a. (red.), Willem van Oranje in brieven. De Opstand in 1572 (Zwolle 2022) 64-73.
[2] SAMH, 0200.2350: Genealogie van het geslacht Van Rosendael. Stamreeks, ca. 1329- 1843, samengesteld door jhr. mr. E.B.F.F. Wittert van Hoogland, 1906; doorslag; met ingeplakte aanvulling door dr. C.J. Matthijs.
[3] C. Bangs, Arminius. A study in the Dutch Reformation (Eugene 1985) 384-385.
[4] Archief Familie Bisdom van Vliet Haastrecht: Nr. 20984 Stukken betreffende het testament van de echtgenoten Jan Jacobs van Rozendael (1522-1583) en Luydia of Leitje Amelis van Rijswijk, beiden te Gouda. 1584-1594.
[5] Archief familie Bisdom van Vliet Haastrecht: Nr. 20989 Stukken betreffende een geschil tussen Jan Jacobs van Rozendaal (1522-1583), later zijn weduwe Lydia of Leitje Amelis van Rijswijk, en hun zoon Aemilius van Rozendaal en de inwoners van de polder Rozendaal over de tienden en raapzaad, 1555-1602. Deels ongedateerd. Meerdere stukken. 1 katern en 3 stukken aaneengehecht.