Een van de laatste pastoors van voor de grote brand in de Goudse Sint-Janskerk was de uit het Vlaamse Aalst afkomstige Johannes ’t Sanctius. Van hem is een groot portret bewaard gebleven, dat door de oud-katholieke parochie Sint-Jan de Doper in bruikleen is afgestaan aan Museum Gouda. Tegenwoordig hangt het in de Gasthuiskapel, heel toepasselijk naast de grote altaarstukken die bij de overgang van de kerk in protestantse handen uit de kerk verwijderd werden.
De maker van het portret is onbekend. Het werd geschilderd in 1547, toen ’t Sanctius 36 jaar oud was. Hij speelde een belangrijke rol bij de herbouw van de kerk na de grote brand van 1552. Hij deed dit volgens stadsgeschiedschrijver Ignatius Walvis met steun van het stadsbestuur en gulle giften van de inwoners van Gouda, zonder daarbij een beroep te doen op de gebruikelijke ‘aflaatsbullen of buitenstedige giften’. Hij maakte niet meer mee dat de Sint-Janskerk weer in gebruik kan worden genomen, want hij overleed in 1554. Dat jaartal staat ook vermeld op het portret (waarbij het laatste cijfer achter de lijst verborgen gaat).
Blijkbaar maakte zijn inzet voor herbouw van de kerk hem zeer geliefd in Gouda, anders dan zijn ambtgenoot Jodocus Bourgeois, die om zijn kettervervolging juist gehaat was. Die populariteit zal er ook toe hebben bijgedragen dat hij in de heropgebouwde kerk na zijn overlijden een ‘sepultuur’ (grafsteen) kreeg, maar ook zijn geschilderde portret. Dat wordt duidelijk uit een door mij in het archief van het Oudemannenhuis (ook wel Willem Vroesenhuis geheten) aangetroffen brief van Petrus Purmerent, pastoor van de door hem in 1615 opgerichte statie (parochie) van Johannes de Doper aan de Hoge Gouwe.
In de brief van 28 maart 1630 verklaart pastoor Purmerent in een opmerkelijk leesbaar handschrift, dat hij het portret van ’t Sanctius (door hem Xantius genoemd), tezamen met het epitaaf (grafschrift) van hem, uit handen van de bestuurders van het Oudemannenhuis had ontvangen. Beide stukken zouden destijds volgens vermelding in deze brief “op de sepulture hebben gehangen” en na de ontruiming van de kerk zijn bewaard in deze instelling van liefdadigheid. De regenten van het tehuis vrijwaren zich in de brief van alle aanspraken van erfgenamen of nazaten van ’t Sanctius en spreken de hoop uit dat het Oudemannenhuis nog eens met goede gaven beloond zal worden.
Het bewaren en teruggeven van het schilderij aan de katholieke parochie van Purmerent is een van de vele voorbeelden, waaruit blijkt dat het Oudemannenhuis geruime tijd heeft gediend als bewaarplaats voor katholieke kostbaarheden en gelden. Ook de boeken uit het klooster Stein werden er opgeslagen tot ze werden toegevoegd aan de Goudse Librije en het bekende Erasmusmedaillon vond hier eveneens een veilig onderkomen. Alles werd door de bestuurders genoteerd. Ook het teruggeven van het portret van ’t Sanctius werd in het Fundatieboeck zorgvuldig genoteerd:
“Verbintenisse van mr. Pieter Purmerent priester van het conterfeytsel van mr. Johan Xancius, in zijn leven pastoor deser stede, op den xiii-en april 1630 by hem verleeden. Leijt in de cast in de lade 23”.
De brief waarin dit werd opgetekend en die dus in lade 23 terechtkwam is hieronder afgebeeld, gevolgd door de transcriptie ervan.
[Transcriptie] Ick Mr. Pieter Purmerent residerende binnen deser steede Gouda, kenne ende belijde bij desen voor mijn ende mijne erffgenamen, als dat mij van de Heeren regenten van het Oudemannenhuijs deser steede vereert ende doen behandigen is, seecker conterfetsel van Mr. Johannes Xantius, in sijn leven pastoor deser steede, ende darenboven desselfs Xantij epitaphium, dewelcke beijde wel eertijts op de sepulture hebben gehangen ende tot noch toe in ’t oudemannenhuijs sijn bewaert geweest. Belove oversulcx voor mij ende mijne erffgenamen tot wat tijde ende soewanneer de erffgenamen van de voornoemde Mr. Jan Xantius tvoorss. Oudemannenhuijs ofte de Heeren Regenten eenige molestatie ter oorsaecke van de schilderie in recht ofte daerbuijten wilden aendoen, tselve huijs te sullen indemneren costeloos ende schadeloos te houden. Ende darenboven als een beneficie ontfangen hebbende, t’huijs in tijden ende wijlen goet sal doen. T’oirconden bij mij onderteijckent op den xxviii martij anno xvic ende dertich
P. Purmerent
(Met dank aan prof.dr. Koen Goudriaan voor zijn commentaar en aanvullingen)