Al negentien jaar vertel ik in mijn lessen Goudologie over Duizend jaar geloven in Gouda, dat ook deze stad martelaren heeft gehad. Iedereen kent het tragische lot van negentien geestelijken die in 1572 in handen van de geuzen vielen en bekend zijn geworden als de Martelaren van Gorcum. Zij werden zalig en in 1867 zelf heilig verklaard door de paus. Wie het Vaticaans Museum binnenkomt ziet bijna meteen na de ingang een levensgroot schilderij, waarin te zien is hoe de Gorcumse martelaren werden opgehangen. De verantwoordelijke geuzenleider, Lumey, kwam na deze wandaad bijna onmiddellijk naar Gouda, waar hij zijn intrek nam in het kasteel aan de IJssel. Toen twee paters van het Paulus- of collatie-klooster bij hem kwamen klagen over het gedrag van zijn soldaten in de stad, werden ook zij gruwelijk gemarteld en gedood.
Het lot van beide paters staat als bijlage wel vermeld in het werk van Wilhelmus Estius, die in 1603 als eerste de toedracht rond de Martelaren van Gorcum uitvoerig beschreef. Waar de Gorcumse slachtoffers voor altijd in het collectieve geheugen gegrift staan, raakten de ongelukkige Goudse paters in vergetelheid. Toch blijkt dat niet helemaal te kloppen. Een spectaculaire ontdekking die ik deed aan de hand van een oud krantenknipsel laat namelijk zien dat dit niet altijd zo is geweest en dat de herinnering aan hen in het midden van de zeventiende eeuw nog springlevend was.
Een vergeeld krantenknipsel uit 1986, mij aangereikt door Simon Schwegler van Kringloopwinkel Emmaus bracht mij op het spoor van een onopgemerkt gebleven schilderij, waarop niet alleen de twee eerdergenoemde Goudse martelaren staan afgebeeld, maar ook nog zes andere geestelijken die uit Gouda afkomstig blijken te zijn of daar zijn vermoord door de geuzen. Jan Schouten, voormalig directeur van Museum Het Catharinagasthuis (nu Museum Gouda), schreef in 1986 een artikel over dit schilderij in de rubriek Uit Gouda’s verleden, maar doorzag niet hoe door en door Gouds het werk was.
Schouten herkende wel het Goudse stadswapen, maar dacht dat het de Martelaren van Gorcum waren. Zijn aandacht ging vooral uit naar de vermoedelijke schilder, Jan Ariensz Duyff, een Goudse weesjongen die onder begeleiding van Wouter Crabeth III beeldend kunstenaar zou worden. Volgens Schouten, die weinig lovende woorden over had voor de schilder, vermeldde nog dat het schilderij in Frans particulier bezit was. Zijn beschrijving en de zwartwit-foto boden voldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek, waarbij de figuur in het midden het vertrekpunt was. Hem erkende ik van een gravure: dit moest Joost of Justus van Scoonhoven zijn, een in Gouda geboren kartuizer monnik, die in Brabant door geuzen was opgehangen.
Van Scoonhoven behoorde dus niet tot de Martelaren van Gorcum. Dat betekende dat Schouten fout zat met zijn aanname. Ik had mij al afgevraagd waarom er maar acht priesters zouden zijn afgebeeld, terwijl er op het Martelveld in Brielle negentien Gorcumse martelaren sneuvelden? Wat bracht iemand uit Gouda er dan toe om deze acht overduidelijk door de marteldood gestorven priesters als groep af te beelden? De wapens waarmee ze vermoord waren droegen sommigen nog bij zich. Die wetenschap, tezamen met de scenes op de achtergrond en hetgeen Estius vermeldt in zijn bijlagen, leidden uiteindelijk tot de conclusie dat ‘Gouda’ hetgeen was, dat deze mannen verbond.
Achter de mannen is namelijk de kasteeltuin te zien, met op de achtergrond de toren van de kapel van het minderbroederklooster, dat vlak achter het kasteel lag. In de tuin maken soldaten jacht op twee mannen: dat moeten de twee bruingepijde collatiebroeders zijn, die links en rechts naast Scoonhoven staan. Links in een schip te zien dat is aangemeerd aan de vlakbij het kasteel gelegen kade van de Hollandse IJssel. Aan de ra of boegspriet is iemand opgehangen. Dit lot trof broeder Gaspar (Jasper Arnoldi), die achter een paard van Schoonhoven naar Gouda werd gesleept en inderdaad werd opgehangen op een schip in de IJssel. Hij staat waarchijnlijk tweede van links. De twee paters naast hem zijn de uit Gouda afkomstige broeders Jacob Willemsz Cruik en Cornelis Reyerszoon uit het klooster De Hem in Schoonhoven, die in deze plaatst voor het stadhuis werden gedood. Resteren de twee paters rechts. De priester met een dolk in de borst, is broeder Dierck Gerritsz, in Gouda geboren, die door de geuzen werd doodgestoken. Helemaal rechts staat overduidelijk een franciscaan, Willem van der Gouw. Deze Gouwenaars werd in Geertruidenberg door geuzen vermoord.
Het lijkt er sterk op dat de schilder de bijlages in het boek van Estius heeft gebruikt als inspiratiebron om deze Goudse martelaren voor het geloof te verenigen onder een wolkenhemel met engelen die de martelaarskronen aanreiken. En dat alles begeleidt door een engel met onmiskenbaar het Goudse stadswapen.
Volgens Schouten is het schilderij zonder twijfel van Jan Ariensz Duyff. Argumenten daarvoor geeft hij niet. Aanvankelijk was ik geneigd hem niettemin daarin te volgen, totdat stadsgids Bas Weenink mij wees op een passage in het notabene door mijzelf (mede) uitgegeven boek van Ignatius Walvis over Goudse en andre katholijke kerk-zaaken. Onder het jaar 1631 maakt deze Goudse stadsgeschiedschrijver en pastoor van de (oud-)katholieke kerk aan de Hoge Gouwe melding van het overlijden van de laatste pater van het Regulierenklooster aan de Raam, Cornelis Adriaensz Diephorst. Na hem te hebben geprezen voor zijn verdiensten bij het voortzetten van de rooms-katholieke zielzorg na de reformatie, meldt Walvis dat deze pater: ‘vereerde de pastorij d’afbeeldzels der Goudsche martelaren in eene schilderij tezaamen’.
Het kan niet anders dan dat Walvis hiermee doelt op bovengenoemd schilderij. Dat betekent in elk geval dat Duyff niet de schilder kan zijn, en dat de opdrachtgever – pater Diephorst – tijdgenoot en wellicht min of meer ooggetuige was van de martelpraktijken in 1572-1573. Net als zijn prior, de dagboekschrijvende Wouter Jacobsz, vluchtte hij naar Amsterdam, om later terug te keren naar Gouda. Daar droeg hij zorg voor de zielzorg, maar ook voor de kloosterboeken, het medaillon van Erasmus en – zo blijkt uit Walvis’ woorden – ook voor het martelarenschilderij. Boeken en medaillon kregen een plek in de nieuw opgerichte Goudsche Librije, het schilderij schonk Diephorst aan de katholieke statie van Petrus Purmerent, voorganger van Walvis. Op enig moment moet het schoilderij zijn verkocht.
Zo’n door en door Gouds schilderij zou hoe dan ook teruggehaald moeten worden naar Gouda en een plek moeten krijgen in Museum Gouda. Maar waar te zoeken als je slechts de vage aanduiding ‘Frans particulier bezit hebt en een slechte krantenfoto. Kenny Louwen, corrector van de Tidinge. Tijdschrift van Historische Vereniging Die Goude, slaagde er met Google Images in een nieuw spoor te vinden van het schilderij én een kleurenfoto. Het werk blijkt in 2013 bij Christie’s geveild te zijn en te zijn verkocht voor 6200 pond. Het gerenommeerde veilinghuis schreef het schilderij daarbij overigens toe aan de Antwerps-Amsterdamse schilder Adriaen van Nieuwland en werd omschreven als “Thomas Becket omringd door monniken en putti”. Geen wonder dus dat niemand in Gouda tien jaar geleden ontdekte dat een voor de geschiedenis van de stad zo belangrijk werk op de veiling werd aangeboden. Wie het heeft gekocht is helaas onbekend. Christie’s wil om privicyredenen niet meedelen wie het gekocht heeft, ook niet op aandringen van Museum Gouda. De zoektocht gaat echter door.