(Toespraak bij aanbieding van het eerste exemplaar van Baltasar Graciáns Kunst van de voorzichtigheid in zaal OPEN in Delft op 26 oktober 2023)
Een jezuïetenstreek. Zo mag je het handelen van mijn naamgenoot en achterneef Paul Abels gerust noemen; de manier waarop hij mij strikte voor het houden van deze inleiding. Hij handelde daarbij overigens geheel in de geest en op de wijze die ook de 17de-eeuwse jezuïet Baltasar Gracián zou voorstaan, de hoofdpersoon van vandaag. Geen koude benadering zoals wij dat in het inlichtingenjargon noemen, maar stapsgewijs naar zijn doel toewerkend, wetend waar mijn zwaktes liggen en toewerkend naar een situatie waarin ik onmogelijk nee meer kon zeggen. Sterker nog; waarin de regie geheel bij hem kwam te liggen. Van een informant was ik zonder het zelf te beseffen tot agent geworden, een proces waar een geheime dienst weken zo niet maanden over doet, duurde bij hem een paar dagen.
Hoe pakte hij het aan? Als achterneven ontmoeten wij elkaar zo nu en dan op boekenmarkten en af en toe wisselen we wat vriendelijkheden per mail over onze gezamenlijke familie en bezigheden. Anders dan hij heb ik de nodige relaties met vooraanstaande lieden in het West’n. Op het eerste gezicht logisch dat hij mij vroeg of ik een mij zeer bekende wetenschapster zou willen vragen voor een presentatie van een boek over een 17de-eeuwse jezuïet. Ik kon geen nee zeggen, maar achtte bij nader inzien elke poging kansloos omdat het niet bepaalt haar onderwerp was en de termijn veel te kort. Dat liet ik Paul na een paar dagen beraad ook weten en hij reageerde ontroerend begripsvol. Hiermee liet hij mij schuldig voelen dat ik niks voor hem had kunnen betekenen. Een dag later sloeg hij genadeloos toe. Weer een mail. Ik was toch bezig met een jezuïetenbibliotheek? Wist zoveel en kon zo goed en scherp schrijven. Kortom: stroop om de mond die het laatste restje weerstand in mij deed smelten. De hele manier waarop hij zijn zin kreeg was des Graciàns: voorzichtige stappen, inleving in de ‘opponent’ en een helder doel voor ogen.
Ik sta hier dus en kan niet anders. Intussen heb ik mij kunnen verdiepen in het werk van deze Spaanse jezuïet. Baltasar Graciàn, die leefde van 1601 tot 1659, is een fascinerende denker en schrijver, wiens scherpe inzichten in 1647 kernachtig samengebald werden in zijn vandaag in een nieuwe bewerking gepresenteerd hoofdwerk Handorakel of de kunst van de voorzichtigheid. Van de hierin verkondigde wijsheden kunnen wij ook als 21ste-eeuwers nog veel leren. Dat geldt zeker voor de wondere wereld van de geheime diensten, waarin en waaromheen ik veertig jaar lang heb mogen werken. Maar het geldt ook voor de ‘normale wereld’ waarin wij allen met elkaar moeten samenleven en samenwerken om het goede voor de aarde en de mensheid te bereiken. De raadgevingen van Graciàn zijn niet geschikt en bedoeld voor zelfverrijking of machtswellust. Elke vergelijking van hem met Machiavelli, die in het verleden nogal eens is gemaakt, gaat dan ook mank. Geen wonder dat hij nog bij zijn leven woedend werd als hij met deze Italiaanse machtsdenker werd vergeleken.
Door de assertieve, activistische opstelling van de Sociëteit van Jezus, zoals de jezuïeten officieel heten, hun absolute trouw aan de paus en het opportunisme in hun bekeringsijver, heeft de orde van meet af aan veel vijanden gemaakt en een slechte naam gekregen. De term jezuïetenstreken is zelfs synoniem geworden voor onbetrouwbaarheid. Het wantrouwen tegenover de paters was begin 18de eeuw in Holland zo groot, dat ze verbannen werden. De paus zelf besloot in 1773 – onder druk van de katholieke grootmachten Frankrijk, Spanje en Portugal – de orde zelfs in het geheel te verbieden. In 1841 werd de orde in ere hersteld. Toch bleven de negatieve oordelen hardnekkig, maar er was ook altijd waardering voor hun intellectuele benadering en gerichtheid op onderwijs. Nog in onze tijd plukten hele generaties politici – zoals Ruud Lubbers en Hans van Mierlo – de vruchten van hun onderricht. De jezuïeten werden gewaardeerd en gewantrouwd, wat hun tot de dag van vandaag parten speelt. Ook op dit punt bestaat een overeenkomt met een geheime dienst in een democratie. In brede kring wordt het besef dat ze goed en noodzakelijk werk doen gekoppeld aan een ingebakken argwaan dat ze niet te vertrouwen zijn.
Waar Graciàn dan ook onvermijdelijk last van heeft, tot op de dag van vandaag, is onbegrip ten aanzien van zijn jezuïetische achtergrond. Veel bewerkers en bestudeerders van zijn teksten denken dat de jezuïeten monniken waren, die in contemplatie en gebed hun dagen sleten. Quod non. De volgelingen van Ignatius Loyola zijn vanaf de pauselijke goedkeuring van de orde in 1540 mannen van de wereld. Letterlijk mannen met een missie ook. Zij wensten de paus bij te staan in zijn strijd tegen heidedom en ketterij en trokken de wijde wereld in om het geloof te verkondigen en te verdedigen. Jezuïeten woonden niet in kloosters, maar vestigden zich bij voorkeur in steden waar zij huizen of colleges stichtten. De nadruk lag daarbij op onderwijs en zelfontplooiing van de paters.
Jezuïeten waren de eerste grote orde die het belang van het gedrukte boek onderkende. Niet voor niets worden zij de ‘apostelen van de boekdrukkunst genoemd’. Zij schreven hun vingers blauw om hun geschriften voor de goede zaak op de persen te leggen. En zij omringden zich het liefst met zoveel mogelijk geschriften, niet alleen theologische werken – liefst van eigen ordegenoten – maar ook ander materiaal dat bijdroeg aan hun persoonlijke ontwikkeling en functioneren in de missie. Ik had vorig jaar het voorrecht een 17de-eeuwse jezuïetenbibliotheek van een kleine statie (parochie) in Haastrecht (Zuid-Holland) te mogen opruimen en inventariseren, dus boeken uit de tijd van Gracián. Opvallend daarbij was niet alleen het voor zo’n klein dorp grote aantal van vijfhonderd boeken, maar ook de breedte van hun belangstelling. Naast theologie, homiletiek (preekkunde), devotioneel werk en geschiedenis, zaten er ook juridische, geografische, taalkundige en wiskundige werken bij. Het meest curieus was een boek uit 1639 over de kunst van het maken van vuurwerk – met illustraties! – wat bij nader inzien ook weer niet zo vreemd was, aangezien jezuïeten zeer actief waren met missionair werk in China, waar ze ongetwijfeld kennis hebben gemaakt met vuurwerk.
Een bijzondere categorie boeken in elke jezuïetenbibliotheek vormen de zogeheten controversegeschriften. Agitprop heette dat bij de geheime diensten in de tijd van de Koude Oorlog. Hierin worden op felle toon de opvattingen van de tegenstanders aangevallen, gehekeld of belachelijk gemaakt. Vaak gebeurde dat in een actie-reactie systematiek, ook wel ketenpolemiek genoemd. De jezuïeten in de Nederlanden stonden vooraan in de strijd en deinsden er ook niet voor terug in publieke debatten de strijd aan te binden met gereformeerde dominees. Op dat vlak valt overigens weinig Graciànse voorzichtigheid te bespeuren, laat staan inlevingsvermogen in de positie van de tegenstander.
Missiewerk was cruciaal voor de jezuïeten. Ook Nederland was na de doorvoering van de Reformatie door de paus tot missiegebied verklaard. Bij missie gaat het om bekeren of terugbrengen tot de moederkerk. Plastisch uitgedrukt waren de missionarissen bezig mensen over te halen tot verraad; verraad ten opzichte van hun nieuwe geloof en geloofsgenoten. Zie hier ook weer een parallel met het inlichtingenwerk van geheime diensten. Het bekende BVD-hoofd Arthur Docters van Leeuwen noemde inlichtingenwerk ooit het proberen mensen te verleiden tot verraad. Verraad voor het hogere doel van de nationale veiligheid natuurlijk. Net zoals de jezuïeten een vergelijkbaar hoger belang aanvoerden: het Ware Geloof. Beiden beoefenen in dit kader de ‘Kunst der voorzichtigheid’. Het dwingen van mensen is daarbij uit den boze, want dat leverde geen betrouwbare agenten of oprechte gelovigen op. Dat snapt de inlichtingenofficier en dat snapt ook de jezuïet.
Vanuit deze achtergrond durf ik – zelfs tegenover mijn uitgevende verre familielid – dan ook serieuze vraagtekens te plaatsen bij de door vele auteurs en bewerkers gesuggereerde spanning en afstand tussen Graciàn en de jezuïetenorde waartoe hij behoorde en het veronderstelde a-religieuze karakter van zijn werk. Ja, er was kritiek op zijn geschrijf en ja, aan het eind van zijn leven werd hij korte tijd op non-actief gesteld (let wel: met verbindingsstreepje), maar de rehabilitatie volgde snel. Het Handorakel is niet meer en niet minder dan een handleiding voor de omgang met mensen, een kernaspect van het missiewerk van de jezuïeten. Daarbij is het helemaal niet zo vreemd dat ‘God’ in dit werk niet wordt genoemd. Voor een 17de-eeuwer was dat zo vanzelfsprekend dat hij het Hogere Belang was, dat op het spel stond, dat dit niet expliciet genoemd hoefde te worden. In het handboek voor een agent-handler bij een geheime dienst hoeft nationale veiligheid als het hogere doel ook niet genoemd te worden. Dat spreekt vanzelf. Maar het is duidelijk dat de raadgevingen bedoeld zijn om met voorzichtige stappen en inlevingsvermogen in het denken en drijven van de ander, het beste resultaat te boeken in het belang van het Hogere.Dat het Hogere door Graziàn abstract gehouden wordt, verklaart voor een belangrijk deel zijn ‘succes’ in latere eeuwen. Voltaire, Montesquieu, Stendhal, Nietzsche, Schopenhauer en zelfs W.F. Hermans konden elk hun eigen hogere belang invullen, dat met behulp de raadgevingen van de Spaanse jezuïet dichterbij gebracht kon worden. Zij zagen ze als nuttige en bruikbare handvatten om het intermenselijke verkeer voor de realisatie van hun eigen idealen aan te wenden. Daarin ligt meteen ook het gevaar van Graciàns werk en ligt kwaadaardig Machiavellisme toch op de loer, ook al werd hij onlangs in het Financieel Dagblad verzachtend ‘the Machiavelli for the good guys’ genoemd. Als het Hogere Belang eigengewin en machtshonger is, dan is het volgen van de raadgevingen van Graciàn hetzelfde als inlichtingenwerk verrichten in een dictatuur. De mammon in plaats van God, de Stasi in plaats van de AIVD.
Die waarschuwing geldt ook voor onze eigen tijd, waarin het Hogere diffuus is geworden en op allerlei manieren wordt gecorrumpeerd. Wellicht had de uitgever er goed aan gedaan het boek vooraf te laten gaan door een leeswaarschuwing of een disclaimer. Hoe aantrekkelijk de adviezen ook zijn; in verkeerde handen of hoofden kunnen ze ook verkeerd uitpakken. Gelukkig heeft de uitgever – mogelijk ter verzachting – er wel fascinerende en inspirerende illustraties bij geplaatst, die de schoonheid van de teksten ondersteunen. Vreemd genoeg is het Handorakel van Graciàn – ook in Nederland – tot op heden nooit geïllustreerd geweest. De eerste Nederlandse vertaling verscheen in 1696 onder de titel De Konst der Wijsheit. Het boek leent zich juist bij uitstek voor een emblemata-opzet, waarin de lezer een wijze raad krijgt via een plaatje (pictura), een spreuk (inscriptio) en een korte uitlegtekst (subscriptio). In de 17de-eeuw was dit een populair genre en werd het breed gebruikt, ook door de jezuïeten. In 1640 lieten zij een van de mooiste emblematabundels in de Nederlanden verschijnen, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van hun orde. Met de voorliggende uitgave van Graciàns Handorakel krijgt deze jezuïet in 2023 alsnog een soort emblemataformat, dankzij de prachtige eigentijdse en kleurrijke prenten van Dirk van Dien. Waarbij overigens vormgever Damiaan Renkens ook complimenten verdient.
Annemart Pilon heeft de tekst van Graziàn stevig onder handen genomen. Eigenlijk pakt ze hem op zijn eigen woorden over kort en bondig schrijven en bijzaken weglaten: zij heeft de tekst voor de helft ingekort en voor een 21ste eeuwer met moderne taal ‘verstaanbaar’ gemaakt; vergeef mij het germanisme. Dat zij zichzelf een ‘vertaler in de gedaante van bewerker’ noemt is dan ook meer dan terecht. Zij vat samen, ordent en stuurt de lezer. Eigenlijk precies wat een bewerker ook doet bij een geheime dienst. U ziet, het aantal dwarsverbanden tussen beide werelden is eindeloos. Met de bril op van een AIVD’er pik ik ook zonder moeite zes spreukenbundels eruit waarin het boek is geordend; dat wil zeggen de helft van het totaal, waarvan de titels één op één toepasbaar zijn op het inlichtingenwerk: Weten en denken (bronkritiek; hij zegt zelfs letterlijk: “neem een kritische houding aan ten aanzien van je bronnen”) – Jezelf en anderen kennen (positie- en belangenbepaling) – De juiste mensen (talentspotting) – De kunst van het veinzen (manipuleren) – De omgang met anderen (aansturing) en In toom houden (agent handling).
Om nu te voorkomen dat u gaat denken dat hier vandaag een handboek voor de inlichtingenofficier wordt gepresenteerd, zet ik nu snel mijn AIVD-bril af. Want ja, iemand die daar veertig jaar mee te maken heeft gehad lijdt onvermijdelijk aan beroepsdeformatie. Ik heb inmiddels voldoende afstand van mijn oude métier genomen en ben voldoende onderlegd in kerkgeschiedenis en filosofie om te kunnen beoordelen dat Graziàn een denker van formaat is, die mensen aan het denken kan zetten en inspireren. Hij is geen moralist, maar een realist. Hij beleert ook niet, maar adviseert. Politici en bestuurders wijst hij wegen aan om daadwerkelijk resultaat te boeken, zonder daarbij de opponenten te beschadigen of disproportioneel tekort te doen. Overtuigen en over de bol strijken, in plaats van overtoepen en overschreeuwen. Maar ook voor het dagelijks leven van de eenvoudige boer, burger of beweging zijn de wijsheden van Baltasar Gracián zeer bruikbaar. Mits het Hogere dat zij voorstaan oprecht is en gericht op het goede en het menselijke.
Ik wens u allen veel Graciànse wijsheid toe.
“