Dat de Goudse pastoor Petrus Purmerent door de schilder Wouter Pietersz Crabeth in 1641 is afgebeeld als Bernardus van Clairvaux in het bekende historiestuk dat de bekering van hertog Willem van Aquitanië weergeeft, was al langer bekend. Dankzij het proefschrift van Richard de Beer weten we sinds kort ook dat aan de zijde van de hertog een andere bekende Gouwenaar uit die dagen is afgebeeld, namelijk de tot het katholicisme bekeerde protestantse Goudse regent Floris van Schoonhoven. Dat schilderij is daarmee een contra-reformatorisch propagandastuk in olieverf, waarmee de naar het kerkelijk achtererf verbannen katholieken lieten zien dat zij met succes de strijd met de gereformeerden aangingen. Het schilderij past uitstekend in de kerkpolitieke situatie van dat moment, halverwege de zeventiende eeuw, toen beide partijen niet langer meer visten in een vijver van onbesliste zielen, maar op een punt waren aanbeland waarop ze ook zielen van elkaar aftroggelden. Nu blijkt mij – dankzij een tip van conservator Ingmar Reesing van Museum Gouda – dat enkele jaren geleden Rudie van Leeuwen in een Nijmeegse dissertatie heeft aangetoond dat Petrus Purmerent ook figureert in een ander schilderij van Crabeth. Dat is te lezen in zijn “Beeltenissen van bestuurders en burgers als bijbelfiguren. Het bijbelse portrait historié in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden van de zestiende en zeventiende eeuw” (Nijmegen 2018).
Het door Van Leeuwen bestudeerde doek stamt uit 1628, dat daarmee dertien jaar ouder is dan het historiestuk van Bernardus van Clairvaux. Dit keer is het geen geschiedverhaal, maar geeft het een religieus thema weer: de Tenhemelopneming van Maria. Het schilderij is gesigneerd met “Gualtherus Crabeth f.1628”. In strikte zin is dit geen bijbels portrait historié, wat het eigenlijke onderwerp is van het proefschrift van Van Leeuwen. De hemelvaart van Maria wordt immers niet vermeld in de bijbel. Het stuk werd gemaakt als altaarstuk voor de statie van St. Johannes de Doper aan de Hoge Gouwe. Dankzij een aantekening van de geschiedschrijvende pastoor Ignatius Walvis weten wij dat pastoor Petrus Purmerent de opdrachtgever was en dat hij er 360 gulden voor betaalde.
De Tenhemelopneming van Maria is geschilderd in vroegbarokke stijl, passend in de mode die Crabeth gezien had tijdens zijn leerjaren in Italië. Bovenin het schilderij torent de Maagd Maria, omgeven door cherubijnen, hoog uit boven de stervelingen. Op het onderste deel is het lege graf te zien, met daarop een doek met bloemen. Die stervelingen zijn twaalf mannen, ongetwijfeld de apostelen van Jezus. Van Leeuwen constateert dat twee van deze mannen eruit springen omdat zij een portretmatig karakter hebben: de tweede staande figuur van links, die de armen omhoog houdt, en de persoon die geknield voor hem zit. Met hun ‘moderne’ kapsel en hun onderkleed met boordje wijken zij duidelijk af van de anderen. Ook is hun blik anders gericht, namelijk niet ten hemel of naar het graf.
De staande figuur wordt door Van Leeuwen geïdentificeerd als Petrus Purmerent, op grond van een vergelijking met twee rond dezelfde tijd door Paulus Moreelse (toegeschreven) en Willem van der Vliet geschilderde portretten van deze Goudse pastoor. De zeven vingers die hij opsteekt zouden een verwijzing zijn naar de zeven smarten of zeven deugden van Maria. In de knielende persoon meent hij apostolisch vicaris Philippus Rovenius te zien, de hoogste geestelijke in Holland die Purmerent in Gouda had aangesteld. Deze tweede identificatie wordt door hem echter met veel minder stelligheid gebracht. Dat beide heren elkaar volgens Van Leeuwen goed gekend zullen hebben is op zichzelf geen overtuigend bewijs.
Toch is het zeer waarschijnlijk dat het om Rovenius gaat. Vergelijken wij zijn tronie met die van de persoon links naast Purmerent op het Bernard van Clairvaux-doek, die inmiddels door De Beer is geïdentificeerd als de bisschop van Poitiers in de persoon van Philippus Rovenius, dan wordt duidelijk dat het om dezelfde persoon gaat en dat Van Leeuwen het ook op dit punt bij het rechte eind heeft.
De zilveren en gouden sleutel op de voorgrond zijn Petrus’ vaste attributen om de macht van de Heilige Stoel te benadrukken. Het benadrukt tevens de het belang van de apostolische opvolgingslijn, waarin Rovenius staat. Volgens Van Leeuwen zijn de sleutels ook een symbool voor de macht waarover een priester beschikt om zonden te vergeven. Hij ziet hierin een sneer naar Calvijn, die deze macht pertinent ontkende, en dat is voor hem een bevestiging van het contrareformatorische karakter van het schilderij. Hier moeten toch wel enkele vraagtekens bij worden geplaatst. De biechtpraktijk, bij uitstek de uitdrukkingsvorm van de vergevingsmacht van de priesters, was in die tijd een twistpunt tussen seculiere priesters als Purmerent en reguliere missionarissen als de jezuïeten en franciscanen (minderbroeders), die beiden ook een statie (parochie) hadden in Gouda. Eerstgenoemden vonden dat de paters in hun ijver om zieltjes te winnen veel te soepel met de biecht omgingen en dus veel te gemakkelijk abolutie (vergeving van zonden) verleenden. Zij vonden dat biechtelingen veel strenger aangesproken moesten worden en eerst oprechte inkeer en berouw moesten tonen, alvorens hen de zonden werd vergeven.
Wanneer het schilderij van de Mariatenhemelopneming tegen de achtergrond van de rivaliteit tussen seculieren en regulieren wordt bekeken, vallen meer dingen op die het schilderij minder contrareformatorisch en meer intern-katholiek maken. Een beproefde aanpak van de regulieren, met name van de jezuïeten, om gelovigen (terug) te brengen naar de katholieke kerk was het stimuleren van Mariadevotie. Met name vrouwen waren hiervoor ontvankelijk, omdat zij Maria graag als rolmodel en oermoeder in hun harten sloten. Om die reden ‘importeerden’ jezuïeten zelfs wonderdoende Mariabeelden, zoals bijvoorbeeld in Haastrecht in 1647, om zo een bloeiende cultus op gang te brengen en zielen aan zich te binden. In de Goudse context is in dit opzicht een schilderij van de Antwerpse schilder Cornelis Schut van belang, dat de “verheerlijking van de Heilige Familie door vrouwelijke heiligen en engelen” voorstelt. Dit schilderij is vervaardigd voor de Goudse statie van de jezuïeten en ongedateerd, maar het jaar van vervaardiging wordt door Museum Gouda geschat op tussen 1630 en 1640.
Wanneer beide schilderijen met elkaar vergeleken worden valt een enorm verschil op. Op de Tenhemelopneming van Maria zijn louter mannen te zien, terwijl op het schilderij van Schut Jozef en het kindje Jezus de enige mannen zijn. Hier worden zij omringd door vrouwelijke heiligen, die herkenbaar zijn aan hun attributen. Ook zij zijn rolmodellen voor vrouwelijke gelovigen. Het schilderij past daarmee volledig bij de gerichtheid van de paters om succesvol missiewerk te verrichten onder met name de vrouwen. Purmerent en de zijnen onderstrepen in hun schilderij weliswaar het belang van Maria (Purmerent zelfs met zeven opgestoken vingers), maar de kern van hun boodschap is tegelijk dat mannen (priesters) de middelaars blijven tussen God, Maria en de mensheid. Daarmee zou het schilderij heel goed een inhoudelijk antwoord in beeldtaal kunnen zijn op het doek van de jezuïeten. Dat een ‘allochtone’ Antwerpse schilder – het jezuïetenbolwerk bij uitstek – hier tegenover een ‘autochtone’ Goudse schilder staat, onderstreept mijn stelling dat we bij de Mariatenhemelopneming te maken hebben met een schilderij dat een instrument was in een intern-katholieke strijd, terwijl het latere doek met Bernardus van Clairvaux vooral contrareformatorisch is.
Steeds duidelijker wordt dat Gouda in de 17de eeuw enkele voor Nederland unieke schilderijen heeft voortgebracht, waarin de toenmalige kerkstrijd binnen de katholieke kerk en met de gereformeerden beeldend tot uitdrukking is gebracht met behulp van portretten van ‘echte’ Gouwenaren. Naast de twee schilderijen van Crabeth passen hierbij ook de schilderijen van Crabeths leerling Jan Ariensz Duyff met de lutherse predikanten Bijlevelt als ‘Pastor Bonus (Goede Herder), zijn schilderij van de franciscaan Gregorius Simpernel op zijn doodsbed en het aan hem toegeschreven schilderij van de “Martelaren van Gouda” (waarover binnenkort in De Tidinge van Die Goude meer). Het zijn stuk voor stuk werken die in hun context gezien en geïnterpreteerd moeten worden. Dat is iets wat in het verleden te weinig is gedaan en waarvan het nut gelukkig meer en meer wordt ontdekt.