Gebaseerd op afschrift I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Gualtherus Jacobi Masius) prior van Stein. Amsterdam 1572-1578 en Montfoort 1578-1579, 2 dln., J.B. Wolters Groningen 1959-1960. Van Eeghen heeft niet altijd even zorgvuldig getranscribeerd. Evidente of aannemelijke transcriptiefouten zijn voorzien van een vraagteken en suggestie . De bron zelf wordt bewaard in de universiteitsbibliotheek Nijmegen en is digitaal te raadplegen
1572
[augustus] 1572
Wederom waeren der andere die van der Goude seyden, dat tsij daerbinnen tegen malcander gesmeten hadde ende dat Jan Hey hadde geweest der catholiiken capiteyn. Maer eylacie, hoe breet ende hoe gemeen dese maren gespreyt werden, het worde onder de hant altijt wuytsteeck ende fabele [p.3]
5 september 1572
Nu tot approbatie van de benautheyt daer ick rechtvoer of geroert hebbe doet genouch, dat ick op desen dach reken verder dan vijf weken daer//inne mij niet altoes van der Goude gebotscap en is, oeck hoeseer ick daernae gehoept ende vernomen hebbe. Ick hadde int aldereerst naedat ick tot Utrecht gecomen was gescreven twee brieven, een tot ons convent [Stein] ende dander tot procuratrix van d’Agnieten. Dit werde vernomen ende heeft hierom die procuratrix voirn. veel moeten lijden. Ende alsoe mij noch niet bekent was van haer gescienisse, soe hebbe ick haer wederom gescreven soeckende an haer tgunt te bestellen dat mij van mijnselfs ende van ons convents wegen docht nootlick te sijn. Ende is hierdoer wederom in sulcke last gecomen, dat men haer dreychde met hanghen. Derde mael noch niet wetende watter doens waer hebbe ick haer bij mij ontboden om met die mont te bestellen tgunt ick sach dat ick doer gheen brief en vercreech. Ende is die goede meyt tot mijnre begeerten op reys geslagen met een schuyt daer sij een daelder voer belooft hadde, maer werde wederom gehaelt met sterck verbod van swaere dreygementen dat sij haer niet vervorderen en soude om mij veel te reysen.
Ick hadde oeck an Aluydt Zanders, mijn lieve nicht, gescreven, maer en hebbe noyt vernomen, of sij mijn brief ontfangen heeft. Ende verder verhoerende dat binnen der Goude twee meysens opgehanghen waeren alleen om des willen want sij bevonden waeren enige brieven overgebrocht te hebben. [p.4-5]
6 september 1572
sijn bij mij gecomen mijn nichte Apollonia Claesdr met Anna Zandersdr, religioes van sint Agnietenconvent ter Goude [p.5-6]
8 september 1572
(…) Ick overdocht die deerlicke vernielinge van onsen inboel ende dissipatie oft verderfinge van ons convent wesende ons woenstede. [p.8]
9 september 1572
werdt mij geseyt, dat ter Goude soude gehanghen sijn een ofte meer reguliers om saeken van oproer, soe die raubauwen den doochsamen lichtelick lasteren. [noot: tegengesproken op fol. 7vo] [p.9-10]
10 september 1572
is noch bij mij gecomen mijn seer lieve nicht Aluydt Zandersdr, religioes van sinte Margrieten. Dese haer reyse heeft Jhesus, der maechden croen, sonderling gevordert. Sij scheyde van der Goude den achtsten des voirn maendts ende quam ten voirs daghe binnen Amstelredam met een turfscip leggende int voerungel [veel geuzen onderweg ontmoet; een klaagde over de schelmerij die overal toesloeg] Dese heeft ons seker tijding gebrocht van der Goude, daer sij ons al te swaere dinghen of heeft verhaelt. Aldereerst seyde sij tgunt ons wat trooste, dat tgunt ons gebootscapt was van het hanghen falgeerde, maer verhaelde dat ons broeder, die pater van den Magdalenen [Claes Allertsz Suermondt, broeder van Stein], gevangen lach om reden dat men hem anseyde, dat hij behulpsaem geweest hadde Dirrick Cornelisz [van Reynegom] rentmeester wuyt den stadt te crijghen ende te brengen, ende mede dat hij weetich waer van seker verraet, tegen den goosen van den catholiken bij een cappiteyn [Maarten Schets] wuytgeset. [Broeder Wouter gerustgesteld dat broeders niet opgehangen zijn en evenmin] als van sijn prediken op der calvinisters manier [noot: blijkbaar is in de eerste folio over deze pater verteld dat hij calvinistisch preekte] [Broeder Wouter hoort liever dat deze pater in de problemen zit door zijn verzet, dan dat hij zou horen dat hij] in groete eere bij hoerluyden opgetogen werde, wesende hoerluyden predicant.
Van ons heer Adriaen [ws. Adrieaen Adriaensz Fonck, broeder van Stein] seyde sij mede, dat hij rentmeester was van den goederen des convents van Poel.
Item dat sommige van ons broederen hem armelick in ons convent noch behielden ende dat heer Harman Jacopsz [Blij, broeder van Stein] hem hierinne seer godlick ende eerlick droech, levende wuyt hetgheen sij vercocht hadden ende tsamen bij brochten. [Heer zorg voor hen]
Noch seyde dese Aluydt Zanders van die swaere ondrachlicke benautheyden daermede gequelt worden alle conventen ende catholiike menschen, soe int houden van soudaeten, in scatting te gheven ende mede van malcander niet te moeten toespreken, mids oeck tofhouden van Goods diensten ende die heylige sacramenten. Mede vertelden sij onder alle anderen datter alle ordinantie te niet was, dat nyemant welvaeren hadde ende dat ygelick sijn goet tot niet liep ende bijster werde. [p. 11-12]
12 september 1572
[Op deze H.Kruisdag kwam Marritgen Arentsdr, non van Poel na 8 dagen terug] Dese hadde mede ter Goude gheweest ende en brocht ons noch gheen goede tijding. Sij vertelde, dat ons confrater heer Adriaen rentemeester ende casteleyn gestelt was van tconvent van Poel. Ende oeck seyde sij, dat ons medebroeder pater Claes noch in de vanghenisse met boyen vast sat.
Item dat pater [Willem Jacobs] op die Goude [OLV op die Goude], Jan Hey Gerritsz, Claes Maertensz [schepen] ende desergelijck goede geestelicke mannen ghevanghen geweest hadden, maer waeren wederom vrijghelaten. [p.15]
17 september 1572
Hier werde wederom wat sonderlings verspreyt, als dat pater Claes wederom vrij wuyt de boyen was. [p. 15]
Op desen dach verhoerden wij, dat twee religiose susteren op één tijt genouch gesturven waeren van hartseer in ons convent ons lieve Vrouwe [op die Nieuwe Haven, doorgehaald] op die Goude. [Heer ontferm u] [p. 16-17]
30 september 1572
Hier werde geseyt van der Goude dat daer die luyden op [27/9] wuyt die Collaciebroederskerk gejaecht waeren, alwaer sij vergadert waeren om misse te hoeren, ende dat die priester die celebreerde die kelck ontnomen werden. Item dat men den Collaciebroerskerck ende die cappelle op den Nieuwen Haven an sticken geslaghen hadde. Op [28/9] was spraeck dat men ter Goude wederom tot andere plaetsen geslaegen hadde ende dat daer gevangen // waeren Dirrick Cornelisz tollenair, Jan Gerrit Stempelsz, Huych Jansz [Wijngaerden?] ende den deken, heer Cornelis Gielisz. [gebed] [p.19-21]
7 oktober 1572
[I.m.: Missive tot den procuratrix van d’Agnieten ter Goude] Heb oeck hier een briefken gescreven tot Machtel Jansdr ende gesonden met die huysvrou van Pieter Meesz, rietdecker. [p. 23]
Op desen dach worden ons voor seker geseyt, dat die graef Lymmee [Lumey] den [3/10] binnen der Goude gecomen ende sanderen daechs wederom daerwuyt nae Schoenhoven gereyst was ende heeft Schoonhoven met wel negen vaendelen belegen. (…)
[I.m.: Guaerdiaen ende die president der minrebroeders ter Goude werden wuyt die gevangenis verlost] Daechs eer Lumee ter Goude quam, soe werden van haer gevangenisse ontslagen die goede guaerdiaen ende president van den minrebroeders binnen der Goude [pater Antonius Musculus, P.A.], die soe lange opt casteel gevangen geseten hadde. // [p.23]
[Op 14/9 twee brieven verzonden, een aan Cornelis Hermansz, broeder van Stein en pater van St Margrietenconvent; heeft men niet willen ontvangen; verscheurd en in water gegooid] [p. 24]
Op den vierden octobris hebbe ick wederom gescreven ende hebbe dien brief fratri nostro Cornelio gesonden doer den gastwaerder van den Minrebroeders ter Gou, die in Amstelredam bij mij gecomen was.
12 oktober 1572
Van ons Magdalenenconvent [tertiarissen] binnen der Goude, dat die goede vergaderinghe veelal van malcander gescheyden was. [bloemrijke schets van verscheurende wolven en verdwaalde schapen] [p.28-31]
Van andere conventen binnen der Goude, hoe dat het daer wesen mach, of sij noch bij malcander sijn dan of sij gescheyden sijn, en hebbe ick op dese tijt gheen tijding of kennen vernemen; sulx ick oeck voerens niet hebbe mogen crijghen, oeck wat naersticheyt ick daertoe hebbe gedaen. [gebed] [p. 31]
Men heeft ons convent gepilgeert. Daer en is niet gebleven. Potten, pannen, ketelen, ijserewerck, coperwerck ende tinnewerck, tis al wech. Linne, wolle, bedde ende bolster ende alle ander huysraet, dit is sulx verduystert, datter niet of te vinden en is. Ende behalven dit sijn ons sculden als verscenen renten onbetaelt gebleven ende tgunt men ons sculdich was is al opgenomen, sulcks dat niet te begripen en is, hoe wijt sellen mogen hantdraeyen. Want ymmers gegheten, gedroncken, gewermpt, gecleet ende gespreet moet sijn voer die teghen den couden winter bij malcander versaemen en is wel kenlick, dat alle sulcks ick hier anteyken niet en mach gedaen werden sonder gelt, twelck wij dan niet hebben en sellen, noch raet vinden om cortelick te crijghen. Voerts sijn die huysen mede ongeschickt, ondicht, verwoest, die glasen veel wuyt, sulcks ick wel vermoeye.
Nu hebbe ick noch niet geroert van die swaricheyt, die wij onder malcander vinden souden van weghen onse personen, die mogelick hem soe gedraghen hebben doer dese vervaerlicke oproerte om vreese wil, dat sij gevallen sijn in des conincks toorne. Met heeft groete familiaricheyt gehouden met dese cappiteyn [Van Swieten, die twee personen had gecommitteerd tot annotatie en beheer van de goederen van de conventen]; men heeft van sijnen weghen onse convents pachten ende renten ingemaent; onse goederen sijn hemluyden opgedragen. Wie weet hoe dat het verstaen sal willen worden? [p.33]
20 oktober 1572
Hoerde oeck op desen dach, dat ter Goude gevangen genomen was Heynrick Dirrixz met sijn gasten, die hij tsijnen huyse op die bolingen genoot hadde, met accusatie dat sij tsamen verraders waeren. Men seyde dattet religiosen waeren, maer sij en worden ons niet genoemt. Heer gheeft dese paciëntie ende vergunt hem, dat sij tot haer onscult mogen comen. [p.39]
Myn quamen voer verscheyde gepeynsen. Och mijn stont soe swaer voer het overdencken van ons convent, dat het soseer geplondert was. Ick sach op des kercks goeden. Den huysraet van tconvent liep mij even stijf in mijn hooft ende voerts cruyste mij seer deerlick, dat ick mijnselven in clederen, huysraet, boucken ende andere mijne nootlicke dinghen soe wonderlick berooft vonde. Ick sach mijn broederen soe verstroyt te loepen, mijn Agnietenkinderen soe deerlick gesceyden te wesen ende anderen conventualen van die Magdalenen, Margrieten ende op die Goude in soe desolaeten staet te sijn [vele verzuchtingen; verlangen tot weerzien] [p. 40]
1 november 1572
Op Alreheyligendach hoerden wij seer swaere tijding van ons stadt van der Goude, hoe die ghemeente daer getribuleert werde doer verscheyde benautheyden. Ons werde voer seker angegeven, dat daer gedoot was heel tyranlick een priester, genaempt heer Pieter Herck [noot: hij werd voor 2/11 omgebracht. Op die dag schreven burgemrs aan gedep bij stvHol info te zullen nemen naar het ombrengen van hem en de collatiebroeders] ende oeck wuyt een orlochschip, dat daer lach, met een tou gebonden an de spriet geworpen was een broertgen van den Hem [noot: Jasper Arnoldi; op 28 januari omgebracht te Gouda; zie Opmeer, II, 78; Walvis, II, 194 en AAU, 1950, 184] in de IJsel die oeck wuyt ende ingetogen werden tot believen, aensien ende genouchte van Lymmee, soe lange tot het broertgen soe vermoort was.
Der quam noch scriven wuyt der Goude, dat die stadt genouch gelijkent mocht werden Sodoma ende Gomorre, alsoe daer alle boesheyt overvloyde ende justicie ofte eeuwe vandaen geheelick scheen gebannen te sijn.
Die stadt werden nu sonderling naerstiger als voerens bewaert, soe datter nyemant wuyt ofte inne en mocht [medeleven met ‘ons volck’] [p. 47]
Op desen selfden dach hoerde ick een ander brief lesen, inhoudende dat, dat die pastoor van Reewijck [Albertus Jacobi de Gouda] met sekere andere wuyt dat dorp van de beste gevangen gebrocht waeren binnen der Goude, alleen omdat sij geclaegt hadden over tgewelt, dat die gosen bij hemluyden gedaen hebben.
Item dat aldaer oeck gevangen was die pater van de Collaciebroeders [noot: Johannes Rixtelius. Opmeer, II, 86], hebbende een van sijn broeders [Adrianus Textorius Lamberti] met hem, ende noch heer Maerten Scarp met heer Aert Flors, vier tsamen in tgetal, oeck om gheen ander saeck dan dat sij geclaecht hadden. Vermelde mede dieselfde missive, dat boven maten ons dede verscricken, als wesende geheel afgriselick ende vervaerlick. Te weeten van sinte Margrietenconvent, dattet was verbrant, angesteken sijnde tot vier plaetsen gelijck [Walvis II, 173] Ende soude tconvent op die Goude oeck verbrant hebben geworden, ten haddet [niet, P.A.] verhindert geweest door den borgheren, die dat mishaechde.
Twas oeck geseyt, dat die gemeent, te brande coemende, een religioes vant op een leder gebonden, die oeck daer versmoert soude hebben, maer ontquaempt doer ontset vant volck. Noch quaem hier weder spraeck, dat op een nieu behalven het eersten vaendel daer nu of gescreven is wederom meerder Gascoengers binnen der Goude quamen al om den goeden te mogen forseren ende overvallen.
4 november 1572
(…) quam tot Amsterdam van der Goude wuyt den Magdalenenconvent Sr. Maria Jansd, een suster van den pater tot die Oude Nonnen [Reguliere Kanunnikessen van St. Marienveld of Oude Nonnen te Amsterdam], Johannes Vlimmerii ende hadde vier dagen onderweechs geweest ende twas ten selfde tijde seer fellick cout, vriesende scarpelick ende waaeyende al haddet te midswegen in de winter geweest, soedat ons docht dat onse lieve Heer ons met alle plagen tsevens overvallen wilde. (…) Sij seyde ons die desolaetheyt, die haer convent overcomen was, hoe sij tot vijf versceyde tijden geleden hadden, dat hem die gosen overloepen hadden bij nacht ende ontijde, hebbende hellebaerden ende blooten messen in haer handen, daer sij haer mede dreychden, haer nomende sacramentshoeren ende diergelijc seer oneerlick. Van sint Margrietenconvent vertelde sij, dat het waerachtelick verbrant was ende dat // daer een religioes mishandelt was. Van sint Agnietenconvent seyde sij, dat een manier was van een open ende gemeen huys daer ygelick onversproken van yemant wuyt ende inneliep. Ende dat daer int sieckenhuys een suster ontsuyvert was. Item van de Collaciebroedersconvent, dat die goede pater met sijn procurator aldaer gemoert [= vermoord] waeren. Ende voert vant convent in den Hem, hoe sommigen van die broederen gehanghen waeren (…) [gebed en uitstoring emoties] [p.48-49]
[I.m.: Ansprekinge tot den collaciebroeders]
Mede ghi waerde heer, der Collacienbroederen pater, mijn bijsondere goede vrient, hoe sijt ghi oeck met dijn goede procurator aldus in der wolven claeuwen gevallen?
Och ick beminde u van harten soes eer, jae al haddet ghi mijn natuerlicke broeder geweest soe en mocht ick dij niet grondelicker lief hebben gehad. Ende wat hebt ghi misdaen, dat ghi dus tsamen mishandelt sijt? Niemant quaem oyt voert, die dijnsyewerts van beclaechde. U doochde vercondichde menich mensch. U werck was maer dachlix studeren ende wat goets te scriven. Ende van quaet regement was bij niemant op u suspicie. Hoosch [Hoofsch,?P.A.] waert ghi ende eerlick van monde, satich in zeden ende recklick te laetsten in als. Ende ymmers sijt ghi gedoot ende vermoert [u verdient plaats onder de martelaren; heer ontferm u] [p. 50]
15 november 1572
[I.m.: Benautheyt binnen der Goude]
was wuyt der Goude scriven gecomen, daerwuyt wij genouch bemerckten van groete geperstheyt, die aldaer was. De bode seyde, dat op 11/11 in sint Catharynengasthuys [noot: vgl. Walvis I, 154] twee missen gedaen werden ende dat onder die derde misse, // die men voerhadde om aldaer te doen, groet confuys gevallen is doer een Jan Muyltgeszoon, die als een capiteyn met hem hebbende sekere andere aldaer sulx het rumoer quamen maeken, dat ygelick daer present waende lijfloos te sijn ende sach om een goet heencoem, maer die priester werde versteken [verstopt, P.A.]. Seyde oeck die bode, datter heel quaet tijts coorne was, soedat die backers niet backende bliven en mochten. Item dat die heer Van Swieten an hem trock, tghunt tot die deelingen besproken is, ende dat die armen van den heyligen Gheest gheen deelinghe en ontfinghen. Somma: tslot ofte die onderscrivinge van de missive was: wuyt Sodoma alias Gouda. Och wie sal hem van bitterlick screyen moghen bedwingen, die dit noch naemaels sal hoeren seggen. Ende wert noch altijts ons maer het minste bekent gemaeckt, want van ons volck soe van professie als van bloet en verhoeren wij ymmers niet met allen. Lieve broederen, geminde kinderen ende susteren in alle Goutse conventen, seer wuytvercoren vleyschelicke suster met u cleyne, lieve kinderkens ende voerts nichten, neven ende alle lieve vrienden, wat heeft ons dus van malcander gescheyden? [gebed] p. 62-63]
19 november 1572
[missive uit Utrecht van Annetge Zandersdr] Der stont in alt gunt dat van den Hem, van die Collaciebroeders ende van de Margrieten ter Goude hierboven geteykent staet. Dan vermelde, dat hierboven die Collaciebroeders voert wuytghejaecht waeren [noot: op 4/11 besloot de vroedschap wegens overlijden pater en procurator en het verloop andere broeders, dat de H. Geestmrs op inventaris enige goederen mochten aanvaarden], dat die oude siecke susteren van sinte Margrieten int gasthuys gebrocht waeren ende dat tot sint Agnieten Sr. Weynten Adriaensdr van drie Engels knechten soe vercracht was, dat sij genouch op haer versceyden lach ende niemant haer leven toescreve. Van Machtel Jans screef sij, dat sij haer had moeten versteken op een out solderken tusschen een hangbalck ende geweest was in groet dangier ende bangicheyt. [p. 69]
22 november 1572
vernam ick van goede vrienden, dat tot Amstelredam gecomen was van der Goude heer Vrederick [Vrederick Gerritsz de Lange, priester], die soon van Gerrit Gerritsz [de Lange], burgemeester. Dese ghinck ick besoucken ende hoorde van hem groete desolaetheyt. Hij vertelde ons, hoe dat Adriaen Coet [noot: was in Gouda een leidende figuur aan ’s prinsen zijde; stierf aan de pest in de zomer van 1574] die fraterkens wuyt het fraterhuys gejaecht hadde, hoe dat opt casteel alle die gouwe stucken ende andere costelicke ornamenten van sint Janskerck ende andere goodshuysen tot Adriaen Swieten gebrocht waeren, hoe oeck mede met ons convents ornamenten onlanx rethoriix spel tot lasteringe van de religie gespeelt was. Affimeerde voerts genouch al tgunt ons voerens geseyt was tyrannie anghaende ter Goude geschiet te sijn. Ende seyde meerder, dat ons collegie noch veelal bij malcander waeren tsamen levende int convent. Ende ontfingen haer beset gelt [noot: in de eerste jaren na de Overgang kregen 5 broeders alimentatie; rek. de Licht] , daervan ygelick bij leyde evenveel om die costen die sij deden te betalen. Maer seyde, dat nu sekerlick overleden was ons seer lieve medebroeder, broeder Jacop Jacopsz, die ons getrouwe ende naerstige cock was, gesturven sijnde opt bedde tot sijn broeder als hij voerens seer weynich tijts sieck geweest was. [bedroefd] [p. 74]
Het was oick op dese tijt een seer bitter cout weer. Het vroes an ende an seer stijf. Het hagelde, het snuyden ende wayden seer fellicken ende hadde geduyrt van Alderzielendach tot noch toe. [p.75]
23 november 1572
Geboerde dat die [burgemrs van A’dam] tot allen gerevolteerde steden, oick tot die van der Goude, brieven habben gescreven, daermede sij suppliceerden , dat ygelick stadt soude gewaerschuwet sijn om te voercoemen met oetmoedicheyt des Mayesteyts toornicheyt, als wel wetende dat der noch gracie te vercrigen stonde, sulx sij onderwesen waeren van die grave Boshuy. Ende werde dese missive gesonden tot Dirrick Gerritsz [de Lange], Gerrit Corneliszsoon [[de Lange], om die magistraet over te gheven. Screven oeck mede verscheyden wuyt Amstelredam, principael die Gouwenaers die daer woenden of waeren, ygelick tot sijn kennisse, onder welck ick oeck selver screef tot meester Gerrit Bouwensz, adverterende denselfde van alsulcke missive als daer gesonden was, omdat sij bij faute van repressie desselfs briefs soude weeten, hoe sij die te voerschijn souden moghen crijgen. Ende screve ick desen brief doer versouck van die beminres waeren des stads van der Goude, sulx ick oeck wuyt der harten wel groetelick sij. [p. 77]
25 november 1572
(…) hoorde ick van pater Floris [Joostenz, prior ’s-Gravezande], rectoor van die Nieuwe Nonnen, die als doe seer sieck ende cranck in sijn bedde lach, datter wat goets van der Goude verspreyt worde, ende seyde dat hem tselfde angedient was van JanClaesz van Hoppe [noot: raad, schepen en burgemr. in A’dam] burgemeester, maer en conden niet vernemen wat dat tselfde mochte sijn. [p. 79]
28 november 1572
Op den XXVIII deser maent hebbe ick wederom een brief gesonden tot S. Anna Zanders tot Utrecht, daerin gesloten waeren twee brieven ter Goudete bestellen, een tot ons broeder heer Cornelis Adriaensz [noot: Cornelis Adriaensz Diephorst, broeder van Stein, was bij de visitatie in 1570 nog geen priester, maar diaken (Van Rappard, 506), 29 sept. 1573 socius van het St. Agnietenconvent te Amsterdam, kreeg in 1587 alimentatie te Gouda, begiftigde in 1603 het Oude Mannenhuis te Gouda. Stierf te Gouda op 15 mei 1631, Walvis I, 173 en II, 137; H.B. 1953, 60; en Bruggeman, 28)] [p. 82] Onse Lieve Heer verleene, dat die sonder swaericheyt ontfangen ende gelesen mogen werden.
(…) werden ons geseyt van een vrou, die wuyt der Goude quam, dat die religiosen, die voerens genouch wuyt haer conventen verjaecht waeren, nu daerinne wederom bij malcander vergaderden. Verhaelde dieselfde oeck, dat het geheele lant vol crijchsvolck is ende dat die lantluyden doerdien al heel bedurven werden. Item, dat die gemeente binnen den stadt al heel verdwijnde van groete benautheyt.
Van een ander hoerden wij, dat die vroeschap aldaer geconcludeert hadden, datter vier catholike predicanten souden sijn: mr. Cornelis Cusanus, heer Dirrick [Gerritsz] die Bruyn ende twee paters, die ons niet genomineert en werden. [p. 83]
[noot: in SAHM twee stukken van 24/12 over onderhandelingen tussen stadsbestuur en de twee kapelaans van de Janskerk, Dirck de Bruyn en mr. Dirck, over het preken, die stuiten op verzet van de pastoor]
4 december 1572
Van der Goude verhoerden wij wederom seer quade tijding, als dat men daer wederom tyranlick dede tegen de goeden, ende ontboden wuyt die stadt ygelick die sijnen, dat sij ymmers niet scriven en souden om die swaericheyt, die sij daerom gevreest waeren te dragen. Men seyde oeck, dat die oude Jan Huygen [noot: Jan Huygen de Oude, geb. Ouderwater, huwde zus van Jan Hey; huurde brouwerij uitgeweken Jan Gerrit Stempelsz, moest daarna zelf uitwijken; toen uitgewekenen terugkeerden na Pacificatie vroeg Vroedschap hem ‘om redenen’ de stad voor een tijd te verlaten. Op 20-12-1576 legde hij echter eed op pacificatie af] op een nieuwen gevangen was, dat mede gevangen was Cornelis Dirrixz jonge Reynichom [noot: geb. Gouda 1538; superintendant en ontv-generaal van de goederen van Aremberg, stierf te Naaldwijk 3-7-1616, zoon van Dirck Cornelisz van Reynegom], sone van den gevangen tollenaer. Oeck worder vertrocken, dat daer wuyt den gemeente angenomen waeren sekere soudaeten met conditiën, dat men noch gosen noch Spaengers inlaeten souden. [p. 91]
8 december 1572
quaem binnen Amstelredam Gerrit Cornelisz, eertijts burgemeester van der Goude. Dese seyde, dat hem tspel van der Goude niet an en stont, ende dat hij daervandaen gescheyden was, als diet al verliet. Sprack oeck mede, dat Adriaen van Swieten wel twee daegen eer hij van der Goude gesceyden was, maer liet die faem gaen dat hij wederom soude comen [p. 93]
11 december 1572
werde mij een missive getoont, die gescreven was van mr. Cornelis Heyndrixz [noot: 1567-1572 schepen te Gouda; week uit en goederen werden geannoteerd; was betrokken bij poging in 1574 om Gouda weer aan Spaanse zijde te brengen; legde op 18-1-1587 eed op pacificatie af; 26-1-1579 behandelde vroedschap zijn verzoek tot teruggave goederen] ende Jan Barentsz [noot: vroedschap te Gouda]
wuyt Utrecht tot die van der Goude, inhoudende dat sij van des stads wegen voer den stad van der Goude gesupplieert hadden an die heer den grave van Boshuy ende goet antwoert ontfangen hadden. Versochten daerom an die heren van der Goude, dat sij wel souden doen om haer sulcx te voegen, dat sy ymmers deden tgunt waerdoor sij die gracie mochten ontfangen, mids die rebellen van haer te versceyden. Ende seyde mij die toender [noot: waarschijnlijk Gerrit Cornelisz de Lange] desselfs missiif, dat // hij wel seker wist, dat die van der Goude gheensins van meeninge en waeren den coninck te rebelleren, maer souden hem die slotel exhiberen, soedra als die armey daer quame. Seyde oeck dieselfde, datter al veel malcander gesproken hadden, die welgemoet waeren om tegens den gosen te slaen, soehaest als sij daertoe enige bequaemheyt mochten vinden. [p. 96-97]
Angaende des conincks armey saeghe ick, dat op desen dach noch groete toevaert op Haerlem gedaen werde. Verhaelde mij oeck op den avont van desen dach Gerrit Cornelisz voirn., dat bij hem geseyt was wel twee ofte driemael van Herman Sterre [noot: Herman Dircksz Sterre; help Gouda aan ’s prinsen zijde te brengen (Abbesteech, fol. 56vo; Walvis I, 345); in juni 1573 trok hij mee als veldwebel tot ontzet Haarlem; volgens dit dagboek zou hij sept 1573 te Gouda zijn terechtgesteld wegens diefstal; dit is onjuist; zat wel gevangen (ing.st. 25-11-1573), maar moet zijn vrijgekomen) ende andere sijns gelijck, dat om gelt voer haer te crigen die beste raet was, dat mer [men er? P.A.] twee ofte drie ophinck, sulx dat sij niet en twivelden of men soude doer alsulcke middelen wel duysenden verwerven. Denckt hier goede leser, wat verwoestheyt ende wrede beestelicheyt in dese verdwaelde geweest is (…) [p. 97]
12 december 1572
Van der Goude liep een faem, dat die catholiike den goosen verjaecht hadden, maer die man, die dat eerst wuytgestelt hadde, die was verloeren ende sorchden terstont dattet maer wuytstel was. [p. 98]
Worden noch op desen dach bij mij voer waerachtich vertelt van den Magdalenen goede susters binnen der Goude, daerof voerens gescreven is, hoe dat alle die Brabantsters wuyt [noot: onjuist bericht] haer tsamen met een scip, daer sij paer ande paer malcander volgende inghinghen, tot over die vijf ende dertich toe nae Brabant sijn gereyst ende, in Brabant ofte op die frontieren // van dien gecomen sijnde, soe sijn overvallen ende deerlick beroeft van allet gunt sij met haer hadden, oeck haer clederen die sij anhadden werden haer wuytgetogen ende werden haer maer gelaeten die linde cleerkens dien sij boven haer cleeren drogen. [p. 98-99]
13 december 1572
is Gerrit Cornelisz, burgemeester voirn., doer mijn versouck tot den Magdalenenconvent in de cost gegaen ende heeft beloeft te betaelen nae sijn seggen. [p. 99]
17 december 1572
ontfingen wij scriven van Utrecht, dat die guardiaen van der Goude, die daer lange gevangen geseten ende voerts verburgen geweest hadde, tot Utrecht gecomen was met een, die genaempt was Jan Pijn [noot: Jan Pijn Jansz, huisbezitter uit Gouda], ende quamen van der Goude, seggende dat er meer volgen souden. [p. 102]
18 december 1572
Op desen dach vergaderden bij malcander alle Gouwenaers die tot Amsterdam waeren, tsij daer woenachtich ofte die daer gevlucht waeren, ende versaemden tsamen tot sint Agnietenconvent. Ende was die oersaeck dies vergaderings, dat wij raetsplegen souden of wij middelen mochten vinden onse stede te ontsetten van sulcken vreese, daer die in dese tijt mede // gedreycht worde. Der worden gesloten, dat ygelick wederom brieven van advertissement tot sijn vrienden scriven soude ende dat Gerrit Cornelisz, burgemr., scriven soude an Jan Regniersz [noot: ws. Jan Reyniersz de Swaen, 1572 burgemr; goederen aanv. in arrest gesteld omdat hij dagelijks met de vijand contracteerde; toen hij zich weer in Gouda vestigde vrijgegeven; in 1576 gevangen gezet wegens onregelmatigheden (vroeds.boek fol. 130 en dagboek] om sijn scriven met andere tot des stadts behouf te communiceren. Nam oeck an dieselfde Gerrit Cornelisz den brief, dien ick tot den burgemrs gescreven hadde ende in dese vergaderinge gelesen was, met sijnen brief te bestellen, dat die oeck comens oude tot der burgemeesters hande. [p. 102-103]
23 december 1572
Op desen dach quame tijdinge, dat ter Goude gevangen was een bode van Amstelredam tot sekere vrienden gesonden met brieven van waerschuwenge, ende men seyde, dat die goeden [noot: lees: goederen] bescreven waeren van dengeenen daer die missiven an gesonden waeren. [p. 108]
28 december 1572
Op Alrekinderendach quaeme een, die ter Goude geweest hadde, ende vertelde dat Swieten gevangen genoemen hadden wel driehondert van sijn soudaeten om reden wil, dat sij niet en wilden optrecken tot sijn gebod voer ende eer sij gelt ontfanghen hadden. Item, dat Swieten oeck onder hem die brieven behielt, die de bode – daerof geseyt is, dat gevangen was – ter Goude gebrocht hadde, tot waerschuwe van den vrienden sonder denselfde yemant te communiceren. Voirts, dat onder de gemeente spraeck was, quaeme Haerlem overvallen te werden, dat die van der Goude wel luysteren souden om te wederkeeren. [p. 111]
29 december 1572
Van der Goude hoerden wij, dat Dirrick van Nec [noot: Dirck Clementsz van Neck, in vroedschap; schepen tot 1572] gevangen geweest was, dat Gerrit Gerritsz die cluyvers in sijn goet gehadt hadde, dat Jan Hey soe getribuleert werde, dat wonder was dat die steenen wuyt den straeten niet en sprongen om tselfde te wreken ende dat oeck die Claresusteren wuyt der maeten seer overvallen werden met groete dreygementen, verboeden sijnde dat sij gheen goet altijt wuyt haer convent vluchten mosten. [p. 112]
30 december 1572
dat Gerrit Cornelisz van der Goude een brief van sijn soon [noot: ws. zijn zoon Dirck Gerritsz die in Gouda was gebleven] gecregen hadde, die onder anderen vermelde, dat hij goede hope hadde dat binnen der Goude die derde man [last van prins van 22/12 dat iedere derde man tussen 18 en 60 jaar tot ontzet van Haarlem moest optrekken; Gouda besloot 31/12 om ipv deze regel twee vendels van 400 man te sturen, waarvan de stad de soldij betaalde] opontboden was en de dat men hem weederom eedt ofeyschte, maer en waeren die burgers tot gheen van beyden willich. [p. 112]
1573
1 januari 1573
Op den heyligen Jaersdach verhoerde ick, dat Huych Jansz [Wijngaerden, zoon van Jan Huygen de Oude; werd in 1576 gevangen genomen door soldaten van de prins en volgens dit dagboek later geruild tegen gevangene van de tegenpartij] van der Goude binnen Amstelredam gecoemen was. Ende is dese die soone van oude Jan Huygen van Oudewater, swaeger van Jan Hey Gerritsz. [p. 115]
Van der Goude hoerden wij, dat het vaendel gevloegen hadde daermede wuytcomen soude die derde man van de burgerie. [p. 116]
Oeck bedroufde mij sonderling, dat ick meerder verhoerde dat mijn brieven, dien ick ter Goude gescreven hadde, den conventen tot last geweest waeren, soedat tot alle brieven, die ick sonde ende van den gosen opgenomen werden, die conventen terstont met soudaten beswaert werden onder den titule, dat mijn brieven verraet sochten te stellen, dat nochtans niet bewesen en mocht werden, want ick noyt yet anders gescreven hadde dan van mijn benautheyt ende vermaeninghe van de mijnen, dat sij hem toch wijselick wilden draegen nae haeren professie. [p. 116]
Van Jan Hey Gerritsz ter Goude werde hier geseyt, dat hij int beginsel van december wuyt der Goude geweken was ende hadde sijn cours gemaeckt op Delft, maer quame tselfde dese goede man seer qualick, want hij gecoemen sijnde ontrent half wegen Moerdrecht wederom gehaelt // werde doer toespreken van een, genaemt die vette Regnier, seer tyronlick met gheen ander manier dan of hij tienmael tlijf verboert hadde gehad. Men riep: “hang op den scelm ende den verrader”, ende hij werde gewerpen met sneeballen seer ongenadelick ende was niemant die indachtich sijnde des dienst, welck dese den stad wel trouwelick gedaen hadde, hem eenich ontset dede ofte een goet woert voer hem sprack. [p. 116-117]
Van den pater op die Goude werde mij vertelt, dat hij mede waerlick gecleet ghinck ende een lange nachttabbert anhadde, wesende heel verbaest, ende dat sijn convent oeck genouch al wuytgeput was, die bouwerie vercoft was ende verteert ende dat die conventualen mede ygelick sijns weechs liepen. (… [zie nu wat er komt van alle tweedracht]…) Och wie soude te vollen mogen scriven hoe getrouwelick dese voirn. Jan Hey den gemeente in veel alle offitiën gedient heeft? Schout heeft hij geweest, burgemeester heeft hij geweest; hij heeft oeck dickmaels geweest heylich geestmeester, kerckmeester, weesmeester ende in desergelijc. Ende in alle dese officiën heeft hij hem altijts sulx gehadt, dat hij noyt bij den doochtsaemen sonder eer heeft gedient, maer is altijts bevonden een treffelick man geweest te sijn [etc.; wat onrecht wordt hem aangedaan] Mede is wel an te sien die goede heer de pater van der Goude, heer Willem Jacopsz, die doochtsaem hij voerens altijts geweest is [weer lofprijzingen] ende is oeck dese, siet, gecoemen in dus swaer verdriet, wesende in sijn uterste ouderdom. [Heer ontferm U] [p. 117]
2 januari 1573
screve ick een missive an heer Jan Moel [noot: Jan Jansz Moel, kreeg 1569 vicarie te Gouda] van der Goude, die op dese tijt tot Utrecht gevlucht was, ende screve die op den naem van mijn nichte Alluydt Zandersdochter. Ende ontfinck weder den missive van mij gescreven an den wet van der Goude, daer voerens of geteykent staet, dat wij Gouwenaers gesloeten waeren tsamen te senden ende gegeven hadde Gerrit Cornelisz, maer nu wederom geeyschet hadde, overmids verhoeren van mijn voirgaende missiven, dat die mijn volck soe veel quaets gedaen hadden, sorgende dat die oeck noch quaet doen soude moegen. [p. 118]
3 januari 1573
[I.m.: Ick sie den gastwaerder der minrebroeders binnen der Goude wederom in sijn habijt]
(…) gemoetede mij op den Dam binnen Amstelredam die gastwaerder van de minrebroeders ter Goude, daer voerens op den vierden octobris of geteykent staet dat ick een brief heb gegeven an ons convent, ende seyde mij, dat hij denselfden gegeven hadde moy Eelkens, moy van ons heer Cornelis, om haer neve denselfden voert te bestellen, sulx sij belooft hadde te doen, hoewel sij tselfde niet gaern maer met vrees anname. Dese was tot dier tijt int waerlick heel wuytgestreken, genouch als een montsuer, soedat die guaerdiaen van Amsterdam [noot: in 1573 was Jacobus Goudanus gardiaan] in hem gescandelizeert was ende hierof seer strafte. Maer quaeme nu weder in sijn habijt, twelck oeck seer abject was, belapt ende besmuyst ende was sijn voirnemen om tot den leger te ghaen ende int innemen van Haerlem sijns susters huys, die daer binnen woende, te beschermen. [uitwijding Broeder Wouter over dwalingen van de man, die nu gelukkig weer in habijt was] [p. 119]
Van der Goude was tijdinge, dat men daer wachte nae het eynde van Haerlem met hoepe, quame Haerlem over, dat die van der Goude haer wel overgeven souden. [p. 120]
5 januari 1573
[I.m.: Die van der Goude willen nu mede rebelleren]
Quame oeck mij op desen dach des morgens vroeg tijdinge, die mij niet altijts en vermaeckte, maer seer bedroufde, te weeten dat die van der Goude nu haer oeck anstelden als die haer tegens des conincks armey wilden versetten. Men seyde, dat sij haer wallen starck maeckten, dat sij buyten den Cleywech alle dinck ofbraken ende dat sij op Jaersdach gemonstert hadden. [noot: idd werd op 31/12 door vroedschap gelast om de volgende dag wapenschouw van schutters en burgers te houden (vr.boek. fol. 24) ] Maer daer liepen noch altijt meerder van den rijcdom wuyt ende was oeck nu versch van der Goude tot Montfoerdt gecoemen Willem Cornelisz Bontoechgen [noot: Willem Cornelisz de Lange; zijn goederen werden geannoteerd; op 28/12/1576 legde hij eed op de pacificatie af], soeals men hem noemt, broeder van Gerrit Cornelisz voirn. [p. 123]
Maer werden wederom op desen selfden dach wat vertroest met tijdinge die weder quame, hoe dat die van der Goude wuytgedreven hadden den // gosen, ende ontfinghen dese spraeke voer soe verde als die warachtich wesen mocht, hoewel wij seer twivelden, overmids dat wij tselfde dickmaels gehoert hadden ende altijts gefalgeert was. [p. 123-124]
9 januari 1573
Van der Goude hoerden wij, dat die vesten daer nu gestarckt werden doer den buerten, die bij boerten ghingen, sulx van haer eertijts in den brant van haer kerck geschiet was om den steenen ende die plaets schoon te maeken, met trommel ende met pijp. [p. 128]
Ick ontfing oeck op desen dach voer waerachtich, dat voertijts oeck gevangen geweest was van den gosen binnen der Goude onsen medebroeder, heer Harman van Malzen [noot: Harman Jansz van Malsen] ende was gegrepen in den Collaciebroederskerck, omdat hij daer op sijn kniën lach, ende gevraecht sijnde waen [waarvan] hij quaeme, antwoerde seggende dat hij van Utrecht quaem. Maer ontquaemt als hij een dach gevanghen geweest was, doerdien dat hij seer riep, seggende dat hijt looch ende dat andere van hem getuychden dat hij met het hooft niet wel bewaert en was. [p. 130]
14 januari 1573
worde mij een missive getoont, gescreven wuyt Montfoort, inhoudende dat die scutters met die burgers tsamen geresolveert waeren gheensins enige soudaten te ontfangen in haer stadt van der Goude ende dat dese oeck den heere Van Swieten hadden geseyt, dat hij doer tcasteel gheen soudaeten soude inlaeten met opelick wuytspreken, liet hij yemant van achteren inne, dat sij dien van voren wederom souden wuytsmiten. [p. 135]
(…) quaeme heer Cornelis Boyensz, pastoer van Japswou [Jacobswoude]. Dese vertelde ons, hoe dat hij met wel veertien soudaeten gehaelt was wuyt Japswoude ende gevangen gebracht worde binnen der Goude, om daeke dat men hem anseyde dat hij Gerrit Cornelisz, burgemeester van die Goude, behulpelick geweest hadde van sijn vertreck. Ende geboerde dit in december voirleden ontrent den tienden ofte ellifden, maer werde wederom ontslagen doer tusschenspreken van goede luyden. (…) Vertelde mede ons dese pastoor, dat oeck nu tot Utrecht gecomen was heer Gerrit Scarp van der Goude, capellaen in den Hage. [p. 136]
Waeren voerts wuyt der Goude gevlucht, sulx mede dese heer Cornelis ons seyde, Cornelis Dirrickz [noot: Cornelis Dirck Pietersz, genaamd Hongerige Vliech, schepen te Gouda. Vader van Bockenberg; was betrokken bij aanslag op Gouda in 1572 van kapitein Scherts. Was toen collecteur van de imposten. Hij week uit en stierf in Schoonhoven in 1575; huis en bezittingen geannoteerd; bleef aan de stad], soon van Dirrick Pietersz, met Aert Ghijsbertsz [noot: zoon van waard van het Gulden Vlies; legde 20/12/76 eed op pacificatie af], die sone int Gulde Vlies. Van der Goude seyde oeck die pastoer // van Japswou, dat het slot daer nu van den stadt doer vijftich scutters tsevens bewaert warde [worde, P.A.], soedat het scheen dat sij genouch wederom meesters haer stadt waeren. Ende souden hierdoer sonderling getroest geweest hebben, maer werden die blijschap verdreven, overmids dat hierbij verhaelt werde, dat oeck die wet daer verset was [noot: op 1/1/73 werd op aandrang van Van Swieten door de vroedschap besloten de gevluchte en gestorven leden van hun college te vervangen; w.b. de gevangen leden weigerde men dat, tot hun zaak was afgehandeld (vr.boek, fol.24)] ende daertoe genoemen waeren sonderling die dese factie toegedaen waeren, waerdoer die electoers [College van kiezers] genouch wuytgaven ende bekent maeckten, dat sij noch gheen achterdacht en hadden van veranderinge, maer meenden dat dese overdaedicheyt plaets houden soude, twelck wij nochtans an de goetheyt Goods anders verhoepten. [p. 136-137]
15 januari 1573
Van der Goude quaeme noch vervolch, dat die stadt haerselfs wederom genouch machtich waer, soedat ons hart al wat beganne omsteken te worden met hope, datter noch wat goets volghen soude. [p. 138]
16 januari 1573
ist geschiet, dat mij smorgens vrouch angecoemen sijn Gerrit Cornelisz, burgemeester van der Goude ende Gheen Symonsz, soone van Symon Gheenen [noot: vroedschap te Gouda; schepen; stierf 1558; zijn weduwe is Geertruyt Vroesen, die in 1578 eed deed op pacificatie] oeck van der Goude ende communiceerden mij, hoe sij voerhadden te vernaerstigen doer hope van perdoen – twelck sij eerst an dom Vrederico meenden te versoucken – om die van der Goude te persuaderen haer in subjectie van den coninck te begeven, mids te reysen tot Montfoert ende daer sekere van der Goude te ontbieden om haer van als te onderrechten. Versochten voerts an mij, waert dat sij bevonden mijn persoon haer enichsins te mogen profiteren in met haer an dom Vrederico te reysen, dat ick mij daertoe goetwillich wilde maeken. Twelck ick hem minlick toeseyde, daerbij voegende dat ick niet alleen willich en waere om dat te doen, maer oeck reede was om mijn vleys ende mijn bloot te waegen alder maer hope was van enige verlichtinge onsen stadt te beoersaeken. [p. 140]
17 januari 1573
(…) werde mij een requeste geexhibeert, an den grave van Boshuy, ons stadthouder, gepractizeert op mijn ende Gerrit Cornelisz naem, waerdoer versocht werde, dat ons authorizatie verleent soude werden om met den wethouders van der Goude te mogen ageren ende tracteren ten [ter, P.A.] fijne wij haer onder des conincks obediëntie mochten brengen. Ende hebbe dieselfde op deser tijt persoonlick onderteykent. [p. 141]
Van der Goude werde vertelt, dat sij triumphelic geviert hadden, om de nederlaech, die sij seyden dat ons leger gehad hadde, daer sij nochtans tvelt hadden moeten ruymen ende selver geslaegen waeren. Tselfde alleen doende, omdat sij den gemeent int werre houden ende diens [diets, P.A.] maeken dat haer nyemant mocht crencken. Ende wede die arme gemeent met soedanige valschel ogentalen misleyt. [p. 142]
Men hadde oeck ter Goude noch groete hope op die coomste van grave Lodewijck, van denwelcken haer dietns [diets, P.A.] gemaeckt was dat met groete menichte van paerden ende ander soudaeten ofquaeme. Maer wij betrouden den Heer, dat hij den quaeden van haer hope frustreren ende bescamen soude ende dat hij die sijne wel bescermen soude. [p. 142]
18 januari 1573
Men screve oeck wederom brieven nae der Goude an die geschickste van den stadt, waerdoer an haer versocht werde, dat sij wijs wilden sijn ende haer begheven onder des conincks obediëntie. [p. 143]
19 januari 1573
(…) vernieude mij mijn bedroufheyt, overmids dat ick mij doen becommert vonde int overdencken des groete veranderings die ons overgecomen was, als siende nu schuersgelijck die schoene kerck van mijn sint Agnietenconvent binnen der Goude, die ick des jaers voirleden paradijsgewijs ter eeren Goods toegemaeckt hadden gesien, mids dat aldaer soe schoene dienst gedaen werde en was dese nu woest ende geheel desolaet. [droevenis over mijn verstoorde kinderen] [p. 145]
22 januari 1573
Van der Goude hoerden wij oec op dese tijt doer een missive, welck wij van Utrecht hadden ontfangen, dat daer mede die geheele hope wech liep van haer te wederkeeren tot des conincks obediëntie ende verstonden dat, doerdien want die wethouders met opset sulcke kerckmeesters gestelt hadden die altijts ofte ten minsten lange tijt tevoeren suspeckt van ketterie geweest waeren oeck bij alle die gemeente. Souckende daerdoer – so ons docht – dat die kerck oeck gebroken, geprophaneert ende tot haere sectarie bequaeme gemaeckt souden werden om toch haer geheelick te verwerren in Goeds ende des conincks indignatie. Ende waeren kerckmeesters gemaeckt: Pieter Gerritsz Stroe, Govert van Proyen, Jacob Clementsz, Jacob Anxten, Jan Aertsz [Moel?] ende Adriaen Cloet. Wij verschrickten van dese tijdinge geheelick, alsoe die toch absurd ende te verwonderen was, maer baden onse lieve Heer, dat hij hem hier gewaerdichde sijn macht te betoenen // [p. 149]
Van der Goude was oeck scriven, dat men daer nu sekerlick beghan of te breken die kerck van den Leprosen [noot: buiten de Potterspoort] met sint Olivierscapel [buiten de Dijkspoort aan de IJssel] ende dat sij wederom blouckhuysen maeckten, als die opelick te kennen gaven dat sij op coninck noch op God en pasten. [Heer maak ze wijzer] [p. 150]
23 januari 1573
Van der Goude werde hier verspreet, dat daer bij edickt gepubliceert was, dat ygelick most anbrengen op verbeurte van lijf ende van goet, soe wat yemant van daer sculdich was die van Amsterdam ende daer dieselfde penningen terstont betaelen. [noot: verplichting dateert reeds van 21/7/72] [p. 151]
24 januari 1573
(…) dat bij mij gewesen werden een dien ickselver ansprack, die selver vertelde dat hij last hadde van den grave van Boshuy om van sijnen weghen an dien van der Goude te scriven, dat voer hemluyden sonderlinge die genaede open stonde, wilden sij haer maer onder des conincks obediëntie begeven. Ende hadde dieselfde den missive al gescreven, leverende dien Gerrit Cornelisz, ons burgemeester, om voerts doer meester Cornelis Heyndrixz, die op dese tijt tot Utrecht was, ter Goude te seynden. [p. 151]
28 januari 1573
(…) worden mij een missive – wuyt Utrecht gescreven – gelesen, die vermelde dat nu oeck binnen Utrecht gecomen was die president van den minderbroederen binnen der Goude, die oeck voerens lange tij topt casteel aldaer met sijn guardiaen gevanghen geseten hadde ende oeck al geseyt was gehangen te sijn, sulx in dit bouck op die tijt als dat geschiede genouch geteykent is. Hierdoer soe verblijde ick mij seer, dat ick hier des Heeren wonderheyden teyken sach (…) Ende was dese goede heer wuytgecoemen in lantmans habijt, hebbende an sijn arm een mande met raepcoucken, sulcks toegemaeckt ghaende nae Sluypwijck. [p. 161]
2 februari 1573
(…) wederom een missive gelesen wuyt Montfoert gescreven, inhoudende hoe die van der Goude noch al blockhuysen ende haer wallen starck maeken. Mede vermelde die brief, dat die borgherie het casteel selver over nacht ende over dach bewaerden, met malcander geconfedereert van gheen vreemde soudaeten in den stadt te laeten. Item op den derden deser maent wast dynsdach in de vastenavont, gemerckt die benautheyt des tijts ymmers gheen vroechde toe en liet. [p. 171]
[op deze dag toonde men Broeder Wouter een munt met een afbeelding van de paus en de duivel; zeer ontzet] [p. 172]
4 februari 1573
(…) sprack ick Cornelis Dirrick Pietersz van der Goude, die nu mede gevlucht was. Dese vertelde mij van meester Aert Hoonsz [Hoensz], hoe die oeck wesende in de vlucht gevallen was in der goosen handen blivende tot Oudewater van denselfden gevangen ende oeck van als gepilgeert. Van den Margrietensusteren, die ter Goude nu jammerlick verstroyt waeren, seyde hij tgunt ons ter harten ghinck ende seer bedroufde, te weeten dat wuyt die waeren die seer wuytweeckten, te preken gaende ende oeck ten gebede bij den gosen. Ende mede datter één gehilickt was an een soudaet, wesende met denselfde op die been. Sorts, dat veel van die vergaderinge haer seer ontgaen hadden in wuytmondich spreken tot den gosen ten tijde als die daer quaemen ende die wijn drancken. [we hadden beter van de conventen verwacht] // Die schoene blommen, daer dese nu ghehilickte in oneer, Trijn Jacops van Antwerpen, sonderling onder bloyende stonde in Jhesus prieel, sijn wacharmen ander geplockt ofte verwelckt gemaeckt doer der vijanden dienaers. [p. 175-176]
Seyde voirts Cornelis Dirrixz, dat sint Agnietenconvent noch sommige al bij malcander waeren, brouwende altemet ende hebbende noch haer bouwerie, daer sij haer suyvel of creghen, maer waeren gestelt onder waerlicke vaders. Dat mede int Magdalenenconvent noch wel veertich susteren [noot: op 20/1 waren er 45 of meer zusters, vr.boek, fol. 26] tsamen waeren, die oeck waerlicke vaders hadden. [noot: Willem Heynricxz Vosch en Pieter Cornelisz Ghansman] [Broeder Wouter is hierdoor enigszins getroost] [p. 176]
5 februari 1573
(…) was oeck Gerrit Cornelisz, burgemeester van der Goude, tot Utrecht gereyst om daer met sommige te consulteren, ofder enig bequame middelen mochten bevonden werden, waerdoer die gemeente van der Goude tot obediëntie van den coninck conde gebracht werden. [p. 177]
Van der Goude werde geseyt, dat die grave Lymmee van Delft daer gevanghen gebrocht was om opt casteel sijn gevangenisse te hebben. [noot: op 12/2 zou Lumey gevangen binnen Gouda gebracht zijn (Tersteeg)] Ende suspiceerden veel menschen, dat die gevanckenisse op een bedroch wuytcoemen soude om doer middelen van dien oeck met clouckheyt daer wederom knechten in te crigen, welck die gemeent geresolveert was om niet in te nemen. [p. 177]
6 februari 1573
Van der Goude werde mij vertelt, dat die warre daer mede began te rijsen ende dat die rebelle wilden dat men den pastoer [noot: Cornelis van Schoonhoven; onderhandelingen met hem leidden op aandrang van de prins op 2/2 tot ontslag; vertrok in maart] daer wuyt den stadt verdreef, of dat sij wederom daerinne soudaeten wilden hebben. [p. 179]
8 februari 1573
Van der Goude worde ons hier mede geseyt, hoe Jan Gerrit Hey Daemsz getormenteert worde, sulx dat hij hem versteken most van deene houck in den ander. Ende is op een tijt geschiet, dat doer toespreken van seer quade menschen Swieten angedient worde van confiscatie deses bedruckte sijn goeden, om saeken dat geseyt werde dat hij den stadt verloepen was. Heeft hierom dese Swieten terstont geinsisteert, versouckende vertoeninge van dese gelasterde sijn persoon ofte plunderinge van sijn goet. [noot: door zich te vertonen ontgingen de uitgewekenen de annotatie van hun goed] Dar worde gelopen. Men suchte seer. Ende men sach niet wat men hierinne mocht doen sonder swaere ende treffelicke pericule. Maer is onderhant dese goede, goodsvruchtige man selver gesproken, die hem toonde mids scrivende een briefken met subscriptie: “wuyt mijn hutteken”. Ende en heeft niet mogen ontcomen of hij moste sijnselfs persoon in sijn lichaem toenen, twelck oeck geboert is. O waerdige, treffelicke man, waeroe sijn dij u doochden gedijt? Wie en sal in toecoemende tijde niet verschrickt werden, als voer der menschen memorie sal coemen dijn eerlickheyt, dijn geschicktheyt met dijne getrouwe dienste tot den stadt ende alle den burgeren. (…) // Weest oeck in God gesterckt ghi waerdige goodsvruchtige vrou Lucia Paeuwend [noot: Lucia Dirck Paeuwendr] met alle u lieve kinderen ende nu, dus ellendelick geperst sijnde [gebed] p. 1801-181]
9 februari 1573
Van der Goude worde hier mede geseyt, dat daer nu voer den catholiken gestelt waeren predicanten, die pater van den Magdaleenen met heer Maerten Scarp, ende dat onlanx onder predicatie van een deser twee geschiet was een sonderling groet confuys. Maer en conde niet vernemen wat confuys oft van wiens wegen tselfde gevallen mocht sijn. [p. 181]
Van der Goude hoerden wij noch meer, dat daer die rebellicheyt van den gosen soe groet was, dat sij op niemant en pasten, oeck dreigende soe wie haer enichsins contrarie was mids seggen: “Wij sellen soe lange wederstaen ende soeveel weerbieden als wij moegen; ende als wij ymmers sien, dat wijt sellen moeten verloepen, dan sellen wij den stad tan versceyde steden an brant stellen ende den catholiken ofte doersteken oft met ons vervoeren”. [p. 182]
Wij hoerden oeck mede van den conventuaelsusteren binnen der Goude, dat van dien verscheyde gehilickt waeren ende haer begheven hadden tot verscheyde soudaeten om daermede te doelen. Ende werde van den onderpriester op die Goude geseyt, dat hij oeck een van den religiosen op die Goude getrout hadde voer een huysvrou. [p. 182]
12 februari 1573
[I.m.: Oproer ter Goude]
(…) werde ons een missive gelesen wuyt der Goude gescreven, vermeldende hoe Dirrick Andriesz [Bokkenburg; noot: schepen; uitgeweken; legde 28/12/78 eed op pacificatie af] oeck wuyt der Goude gescheyden was ende dat die goosen binnen der Goude haer hoofden wederom meerder opstaeken, sulx dat sij des sonnedaechs voerleden S. Janskerck // opgeloepen hadden ende aldaer die groetste clocke luyden. [ noot: op 8/2 werd met geweld de St Janskerk geopend om daar een gereformeerde preek te houden, Kesper, 423] Dat sij voerts oeck tot den collaciebroeders [noot: kort daarna moet de collatiebroederskerk verhuurd zijn aan Job Daemsz, die een rol had in de overgang van de stad en zich tegen de zin van de prins bemoeide met het innen van de grafelijkheidstol] ende den clarissen jammerlick gerumoert hadden, maer en werde niet gescreven int speciael wat dat sij bedreven mochten hebben. [p. 184]
19 februari 1573
Van der Goude hoerden wij wederom, dat daer die schoene nieuwe toegemaeckte kerrick gesmeten ende ontsiert was, maer hoepten nochtans een beter. [noot: op 18/2 besloot vroedschap het kruis uit de st Janskerk te laten wegnemen; Kesper, 425] [p. 189]
20 februari 1573
(…) worde een missive wuyt Utrecht gesonden, die vermelde dat Swieten te Delft geweest sijnde, wederom ter Goude gecoemen was, met hem brengende veertich soudaeten, die het casteel bewaeren souden. Ende ontliep hierdoer den goede menschen haer hope van weder te mogen coemen tot die obediëntie van den coninck sonder groete destrucktie van haer stadt. [p. 190]
25 februari 1573
Van der Goude werde mij geseyt, dat daer bij malcander woenden ons medebroeders in een gehuyert huys, die pater van die Magdaleenen, heer Adriaen, met heer Wijnaert [noot: Wijnand Jaspers, broeder van Stein, werd gealimenteerd] ende deden tsamen coemenschap. [p. 195]
5 maart
(…) quaeme bij mij mijn seer beminde medebroeder, heer Gerrit Jansz. [noot: Geradus Johannis, broeder van Stein; weigerde volgens Walvis GKKZ in 1574 eed af te leggen en verliet Gouda; uit dagboek blijkt dat die al in 1573 geschiedde. ] ende was van der Goude gescheyden op den eersten martii. [beiden bedroefd] p. 200
7 maart
(…) is bij mij tot Amsterdam gecoemen ons seer beminde medebroeder heer Claes Allartsz, pater van den Magdalenen van der Goude, die tot noch toe rentmeester van ons convent geweest hadde, maer nu ofgeset was. [noot: rentmr van de geannoteerde goederen; 21/2 werd Pieter Adriaensz de Licht hiertoe aangesteld] Ende werde hier wederom mijn bedrouftheyt vermeert, omdat ick anwasch saghe van mijn broeders bij mij te coemen ende niet en hadde om haer te alimenteren. Verhoechde mij nochtans, dat ick dese oeck saege den tegenwoerdighe pericule ontcoemen te sijn. Altijts en werde mij tot mijn behouf niet gebrocht, maer bleve als een die van tconvent niet toe en behoerde. [p. 201]
Hier werde ons vertelt, dat die E. Heer, heer Willem Jacopsz, pater op die Gouwe, op die heylige Kersdach des avonts in groete pericule was van raubauwen, die daer in huys overvielen en souden dieselfden soe sij selfs genouch wuytspraeken den goeden pater opgehanghen hebben, ten waere hij hem wuyt den huyse gheweken hadde. [p. 201]
Van den Margrieten ter Goude werde geseyt, dat daer noch gehuwet was een jonge nonne, genaemt S. Cathariin Adriaens, die dochter van Adriaen Jans Pot. Ons Lieve Heer is wel bekent wat verdriet ende wat bangigheyt onse harten hierdoer is overgecomen, alsoe wij wel besceydelick saegen die groete destructie ende bedervinghe van alle religie ende daerbij het verlies van soeveel zielen, maer wij en conden Goeds toerne noch niet breken. [p. 201]
18 maart 1573
Van der Goude waeren nu wederom tot Utrecht gecoemen die pastoor met sijn cappellaen ende sommige vrouwen, huysvrouwen van diegheen die voerens gevloden waeren. Ende vonden wij hier wederom, dat die vijant seer besich was om het anstaende hoochtijt van Paeschen – alsoe het nu scortelwoensdach [woensdag voor Pasen] was – onrustich te maeken, want toch niet anders van ons vermerckt mocht werden dan alle benautheyt ende swaericheyt, die haer hoe langer hoe swaerder verhieven. [p. 208]
23 maart 1573
[I.m. Heer Cornelis Boyensz van der Goude sijn sterven]
[In Amsterdam stierf deze pastoor van Japswou] [p. 212]
30 maart 1573
(…) hoorden wij van der Goude, dat op Paeschen laestleden [22/3] die goede menschen haer hoechtijt gehouden hadden mids openbaerlick te communiceren ende was in de heylich weeck gheschiet, dat die gosen den catholiken overliepen in de collaciebroederskerck, dar die priesters saeten om biecht te hoeren. Sij maeckteden veel rumoers mids bloete rappieren in de handen hebbende, maer versetten die goede catholike haer tegen denselfde ende verdreven se wuyt der kercke, sulx dat die van het hoochtijt niet meer oproerts en maeckten. Het avontmael, die passie ende die seven woerden werden gepredickt in de selve collaciebroederskerck. Ende en hadde die gosepredicant [noot: mogelijk Joachim Adriaensz; of een andere in de rekeningen genoemde predikant, Jan Hendricksz] gheen anloepe mendallen, soedat hij op die heylige Paeschdach, eerst met twee en naemaels met alle die clocken luyende om hoerders te crighen, nochtans boven seven ofte acht gheen en vernaeme. Ende bescreve den goesen hierom, dat sij voerts tot den minrebroedersconvent coemen soude, alsoe hem docht dat daer meer anloeps was. [p. 217]
1 april 1573
(…) want wij saeghen dat dese eerste dach van april jaergetijde was van den anvange deses turbels, alsoe op desen dach tjaer voerleden den Briel overvallen, vercracht ende van den goosen ingenomen werde. Och wij verwonderden ons seer, dat dese oproerte dus lange hadde mogen niet alleen staende bliven, maer oeck sonderling vorderen, alsoe toch tghehele lant nu haer, eylacie, genouch toegedaen was (…) [p. 218]
Verhoerden voerts op dese tijt soe swaere dinghen, dat ons heel verscrickte, als die hierwuyt vrees ontfingen dat dese beroerte opt eerste noch niet besaticht soude mogen werden. Men seyde van der Goude, dat, hoewel veel menschen daerbinnen catholiik waeren, dat se nochtans veelal consipreerden ende daerinne accordeerden om den hartoch te rebelleren ende onder den prinsch te bliven. Ende noch meer, dat alle die revolteerde steden haer wel tevreden hielden als die nieuwerts of vervaert waeren, haer als versekert toegende dat sij haer dingen vaster hadden dan hem yemant crencken souden mogen. (…) [p. 219]
Verhoerden noch, dat binnen der Goude bij placaet ofgeroepen was, dat niemant enige brieven noch tijdinge van buyten, sonderling wuyt plaetsen den prinsch niet toegedaen, most ontfangen op verbeurte van lijf ende van goet. [noot: moet herbevestiging van het plakkaat van 29-11-1572 zijn]. Ende quaeme mij hierdoer over een groete sorghe, dat die mijne in last mochten coemen ende in merckelick pericule waeren, doerdien want ick, des onbekent sijnde, tegenwoerdelick op die wech hadde brieven, die ter Goude tot d’Agnieten ende heer Cornelis Adiaensz ende mede tot Delft die an deerwaerdige prior van Syon souden gebracht werden. [p. 219]
5 april 1573
[geestelijken verstrooid; overal in de Nederlanden] die pastoer van der Goude met sijn cappellaen, die guardiaen van der Goude [en vele pastoors van de omliggende dorpen; lange opsomming van namen] [p. 223-226]
Ter Goude sijn drie religiosen ende een waerlicke priester deerlick om hals gebrocht [p. 226]
6 april 1573
Werde ons (…) vertelt wuyt een missive welck gecoemen was wuyt Utrecht, hoe dat die van der Goude nu wuytgerist hadden ses // ende dertich scepen, die nae die Meer gereyst waeren, ende hadden die schepen inghenomen veel deelen, rachteren, wagheschots ende diergelijck, welck sij al wuyt den conventen genoemen ende gebroken hadden. [droevenis] [p. 226-227]
8 april 1573
ontfingen noch tijdinge van der Goude, dat het daer weder seer tumultueerde, dat haer knechten op een nieu inghecomen waeren ende dat die knechten voert an stucken gesmeten hadden soe wat voerens in de goodshuysen heel gebleven was, sonder te spaeren het schoene heylich sacramentshuys ofte het crucifix [noot: vr.res: 18/2 crucifix verwijderd en in april 1573 het sacramentshuis] voer het hoechchoer, twelck onlanx tevoeren gemaeckt was ende over die duysent R.gl. gecost hadde. [p. 228]
Ter Goude worde mede op dese tijt gevangen genoemen van den goosen deersaeme godsvruchtige man Claes Maertensz, die voerens een verburger ende een huysvester geweest hadde van den minrebroeders als sij om vermoert ende verongelijckt te werden vervolgenisse leden, ende was een valsche titule van dese sijn gevangenisse, dat hij gescelt ende gelastert werde als een verraeder.
Oeck overvielen die gosen eenen, die genaemt was Tromper [noot: Willem Jacobsz Tromper; schepen; op 18/7/1574 werd in vroedschap verklaard dat hij van vlucht verdacht werd; begraven in st Jan op 26/11/1575; weduwe Trijngen Gherrit Bennincxdr], wesende nochtans haer genouch toegedaen, ende smitende al an stucken tghunt in sijn huys was. Soe beroofden sij hem van als dat hij hadde. Ende was die reden waerom dese man dit lede niet anders dan dat hij niet approbeerde datter knechten in den stadt quaemen, seggende dat ment wel maeken soude sonder vreemde soudaten. [p. 229]
11 april 1573
(…) werde ons geseyt dat in de Meer voer Haerlem een schip van der Goude in de gront geschoten was ende dat der gosen scepen haer behielden niet verde van de Caech, wachtende noch wel vijftich scepen die tot haer assistentie gereet gemaeckt werden. [p. 229]
12 april 1573
(…) saege ick in den convente van den minrebroeders binnen Amsterdam broeder Augustijn, eertijts dispensier van den minrebroeders der Goude. Dese hadde lange gevangen gheweest binnen der Goude, in de eerste furie gebrocht met sijn guardiaen ende president opt casteel. Ende vermerckten wij hier des Heeren wonderlicke moegentheyt, die sonderling is in te verlossen sijn volck oeck in die tijden als schijnt oft al verloeren waer, want dese goede broeder al geseyt was gehangen te sijn ende is ymmers nu doer Goeds goedertierenheyt wederom tot sijn religie gecoemen. [p. 230]
14 april 1573
Van der Goude quaeme op dese tijt tijdinge, dat die Claresusteren, die daer dus lange in swaer verdriet ende sonderlinge paciëntie bij malcander verstroyt waeren. [noot: uit een fiat van 16/5/73 op een request van burgemrs om de goederen, die door 36 soldaten en hun luitenant, door Van Swieten van Oudewater naar Gouda gehaald om Lumey beter te bewaken, waren geroofd uit een burgerhuis, terug te krijgen, blijkt idd dat kort tevoren de Clarissen door enkele oproerigen uit hun convent waren verdreven en dat enigen van hen met de pater en enkele vrouwen uit de stad, in een burgerhuis zijnde, door de luitenant en de soldaten waren verrast en dat daarna dit huis was leeggehaald op beschuldiging dat daar de mis zou zijn opgedragen (ingekomen stukken)] Ende maeckten die van der Goude hierdoer ende doer andere deserghelijck ongesciktheyden haer stadt soe te beswaeren ende sulcke scande met coste te beoersaeken, dat het haer naesaeten tot een eewich beclach sal bliven.
16 april 1573
(…) hoorden wij van der Goude, dat daerwuyt tot Utrecht gecoemen waeren die sangmeester met noch een ander priester ende affirmeerden die, dat ter Goude alle dinck seer qualick stonde, dat die quaeden het hooft daer al boven hadden ende dat die niet minder dochten dan dat die goede religie ymmermeer wederom soude werden geërigeerd ofte dat haerder die coninck soude te machtich werden. (…) [koning zal hard terugslaan] [p.232]
17 april 1573
(…) verhoorden wij, dat binnen Antwerpen doer François van den Cruyce onderhouden worden ontfangen waeren sekere susteren, daer lange tevoren of geteykent staet, verjaecht sijnde wuyt het vermerde ende gepresen convent der Magdalenen binnen der Goude, gereyst waeren nae Brabant ende onderweechs van als, twelck sij hadden, beroeft waeren. [noot: vgl. fol. 53vo] Ick screve tot desen François een brief van danckberheyt, hem biddende dat hij tbest daer voert bij doen wilde. [p. 232-233]
19 april 1573
Op desen dach wast soe cout ende snuyden ende hagelden soeseer, al haddet int midden van de winter geweest. [p. 236]
20 april 1573
Op desen dach sneeude het al weer ende waeren die daeken der huysen met sneede niet anders bedeckt dan oft noch winter hadde geweest. [p. 236]
Van der Goude ontfingen wij hier tijding, dat daer nu gereets grof geschut ende veel cruyts wuyt Engelant gebracht was ende dat sij daer wederom // veel crijchsvolck wachten. [p. 236-237]
28 april 1573
Van onse vrienden binnen der Goude vernaemen wij niet anders dan of sij doot geweest waren. Wij sonden die een bode voer ende die ander nae om yet sekers te vernemen, maer en was niemant die eens nae ons taelde oft eenich antwoert wederom dede. [p.242]
8 mei 1573
[I.m.: Priesteren ende regulieren van der Goude tot Utrecht gevlucht. Mijnre broederen procuratoris [noot: Theobaldus Brunonis of Ewout Bruynen, broeder van Stein; socius van de Nieuwe Nonnen, begr. St Jan 1588] ende fratris Cornelii adventus]
(…) ontfingen wij tijding van Utrecht, dat daer weder seker priesteren met twee regulieren van der Goude gecomen waeren, die mijselfs broeders waeren en quaemen niet lange nae den tijts, dat het mij geseyt worde, mij tegemoet, als ick wuyt Amsterdam was gegaen om der gosen schans, die sij an den Reguliersdijck gemaeckt hadden, te besichtighen. Ick verwonderde mij seer ende werde int eerste verblijt, dat ick haer sach den goosenregement ontloepen te sijn, maer vonde mij sonderling bedrouft, doerdien want ick sach dat wij nu sonder eenich goet waeren ende den Agnietenconvent al te seer beswaerden, welck convents persoenen mij nochtans hartelick toespraeken ende mindelick vertroosten. Werde voerts mijn swaericheyt vermeert, doerdien dat dese mijn broederen mijn vertelden haer groete misval, welck bij haer geschiet was, sulx ick wel // conde vermercken, alsoe Cornelius sonderling beroyt ende armelick voortquame genouch als een bedelaer, want sij, gevangen geweest sijnde van den guesen, van clederen ende gelt sulx sijt hadden van als beroeft waren ende in vreese gestaen hadden om doersteken te werden. [p.248-249]
[noot: uiteenzetting op verbod op RK eredienst en afgedwongen eed bij priesters; door Van Eeghen in april gesitueerd] [p. 249]
10 mei 1573
Hier werde noch verspreyt, dat wederom vier susteren wuyt den befaemde convent van de Magdalenen binnen der Goude tot Utrecht gecomen waeren, oeck van als berooft sijnde , soeseer dat sij haer hemden van haer lijf hadden moeten wuyttrecken. [p. 250]
13 mei 1573
(…) hoerden wij van der Goude, dat men daer besich ende doende was om den goederen van den weescamere te aliëneren ende te vercoepen tot des prinschen behouf. [noot: onjuist bericht] [p. 251]
22 mei 1573
Van den pater [noot: Jan Claesz Thin] sinte Catharinen binnen der Goude werde ons voer seker vercondicht, dat nu wuyt groet hartseer ende benautheyt om saeke van bedwanck sijn religie ende den coninck te versweeren dese werlt overleden ende in den Heer gerust was. [p. 254]
28 mei 1573
(…) saege ick een missive wuyt Utrecht gescreven. Dese vermelde hoe ter Goude wederom nieuwe oproer gecoemen is, die conventen [noot: dwz de bewoners] voert wuytgejaecht, die capellen, gasthuys ende conventen gesmeten drie daegen ofgebroken te werden of dat men die verbranden soude ende werde die goede luyden plaets om te woenen gewesen in den conventen. [noot: geen verordening bekend; wel staat vast dat hiervan sprake is. Op 30/6 bepaalde de prins op een verzoek van Gouda, dat de voorstad niet zou worden afgesproken om defensiebelangen, dat dit toch moest gebeuren en dat de bewoners onderdak moesten krijgen in kerken en conventen; ingekomen stuk] Dese laetste bedervinge is gheschiet op heylich Sacramentsdach [21/5]. [p. 256]
10 juni 1573
Tot deze tijt verhoerde ick, dat ter Goude van ons broederen oflivich geworden was onse medebroeder heer Harman Jansz van Malzen, gerust sijnde in sinte Catharynengasthuys. [p.260]
Ons werde oeck voer seker gescreven, dat die moeder van den Magdalenenconvent binnen der Goude, bij haer hebbende haer procuratrix met noch drie andere desselfs convents susteren, doer Utrecht nae Culemburch getrocken waeren, om daer te bliven ter wijle onse lieve Heer deses turbels een eynde verleende: ende verliep dese met heel te verlaeten dandere susteren, die noch binnen der Goude waeren, wuyt oersaeck van soe groete ongheschickte tyrannie ende ongodlickheyt als tot dese sonde van den guesen tegen allen geestelickheyt ende den goeden catholiken ter Goude werde aengerecht. [p. 261]
12 juni 1573
(…) was tijding van der Goude, dat daerwuyt reysen souden van de burgerie driehondert mannen tot assistentie van den prinsch, daer men nu van seyde dat optrecken soude om Haerlem te ontsetten. [noot: op 5/6 waren vrijwilligers opgeroepen (Walvis, I, 356) en op 11/6 trokken 112 mannen uit Gouda (Walvis, I, 358). Daarbij moeten echter ook remplaçanten zijn geweest, zoals blijkt uit de beraadslagingen over hun bevoorrading in vr.boek fol. 36v en BOR, XII, 1007)
Wij verstonden mede dat Dirrick van Neck binnen der Goude tegenwoerdelick wederom in sonderling verdriet gecoemen was, doer oersaeck want Claes Dirricksz Craeck hem brief gescreven hadde, die intercipeert waeren. [p. 261]
21 juni 1573
(…) verhoerden wij van der Goude veel benautheyts den goeden menschen angaende, die hoe langer hoe swaerder daer nu getribuleert werde. Men seyde dat die guesen haer opstel was der goeder menschen die verloepen waeren haer huysen of te breken om die materialen van dien als steen, hout ende ijser bequamer te mogen vercoepen. [p. 266]
Van Jan Gerritsz Hey werde geseyt, dat hij sekerlick wuyt der Goude was vertrocken ende dat hij tot Utrecht sijnde hem heel verburgen hiel, sonder dat hem noch binnen der Goude was, twelck alleen gedaen werde omdat sijn goet niet als geconfiskeert soude gehouden werden en oeck om sijn huysvrou met sijn kinderen te vrijden van der guesen ongeschickte verwoetheyt ende verkeertheyt, welck sij noch niet ontgaen souden mogen, bij oersaeck bevonden werde dat hij hem wuyt den stadt begeven hadde.
Van Elyzabeth Gerrits [noot: vrouw van Jan Gerritsz Stempels] des voirn. Jan Gerritsz sijn suster, dese verstonden wij dat was in wonderlick ende saer dangier, soedat sij haer versteken most in houcken ende wincklen. Men seyde dat men haer socht om te vangen, te spannen ende te tribuleren.
Over tgehele lant, twelck nu gues was, ghinck tot dese tijde een seer sawere scattinge, daerinne die van der Goude contribueren mosten elf duysent gulden [velen mismoedig verlangend naar katholicisme en koning] [p. 266]
22 juni 1573
Van Jan Hey Gerritsz verhoerden wij hier, met wat maniere hij wuyt der Goude gecomen was, te weten dat hij in een misseschip smorgens vrouch ghinck, gecleet over sijn cleeder met lantmans boxen ende ander vreemt habijet. Ende als hij soe int schip gecoemen was, hiernae verburch hij hem int voerungel ende werde hiernae dit schip gebrocht, daer dese goede man soe verburgen in sat, onder den donckere sluys [De Sluis, die de Gouwe van de IJssel scheidde], daert bleef leggen over die vijf ofte ses uren, soe lange men sach den wech veylich te sijn om wuyt stadt te moghen schieten. Ende werde soe doer den boom geschoeten niet sonder groet pericule, maer verwaerde hem sonderling die wonderlicke Heer. Wesende dit schip daer tlossen soude an tlant, soe waeren daer sommige lantluyden gehuyert, die sonder kennisse desen met een schuyt over lant brochten recht toe recht an, ende arrivierden ontrent Utrecht, alwaer hem sijn soonen waernamen. Maer was hij soe ontvallen ende sulx doert vreemt habijt verworden, dat hem sijnselfs soenen niet en kenden, hoewel sij nochtans beneffens ende verbij hem dickmaels ghingen. Van heen [hier?, P.A.] is dese gereyst tot Amersfoert, daer hij hem seer verburgen hielt, sulx dat hij hem dede versaeken oeck denghenen, die nae hem quaemen vraegen, mids seker kennisse te brengen dat sij wel wisten dat hij daer waer. Ende geschiede dit al wuyt vrees van tquaet, welck gesorricht werde dat men sijn familie soude andoen, waert saek vernomen werde dat hij den stadt verlaeten hadde. [p. 267]
23 juni 1573
verhoerden wij wederom van der Goude, hoe deerlick daer nu alle dinck was, hoe die conventualen daer nu wuyt haer conventen gehouden werden ende ygelick sijns weechs liep, hoe voerts aldaer op alle dinck als butter, caes ende andere diergelijck impost stande. Ende te laesten hoe beaut die menschen daer ghingen niet weetende wat hem [hen? P.A.] noch swaerder soude overcoemen, wesende tegenwoerdelick sonder sacramenten ende alle kerckelicke diensten meerder als oyt tevoeren. [p. 267]
Voert werde hier mede geseyt, dat die pater van den Clarissen ter Goude [Quintijn Bartoleyns, geb. Mettecoren in Belgisch Limburg, st. 1577] op Pinxteravont gevangen ende opt stadthuys gehouden werde, om saeke dat hij bevonden was op biechthoeren van sommige goede // menschen. Ende dat mede die glasen van ons convent al wuytgesmeten waeren met verder bederfnisse van al wat daer mocht wesen, principael die kerck angaende. [p. 267-268]
27 juni 1573
Van der Goude liep spraecke, dat die quaede den goeden daer dreychden in gevalle of sij loepen mosten, dat sij eersten den dijcken doersteken, den huysen branden ende den goede catholike hanghen ende om hals brengen souden, ten eynde dat tot een ewige memorie mocht sijn. [p. 269]
6 juli 1573
Quaeme (…) een missiif van den schout binnen der Goude [Dirck Pieter Feyssz] an den guardiaen binnen Amsterdam, inhoudende dat die van der Goude versochten dat men soude laeten vrij gaen alsulcke gevangens als // van haer borgers op die Meer onlangs gevangen, waeren sonder die eenichsins te dooden ofte dat sij geoersaeckt souden sijn den pater van den Claresusteren, van haer gevangen, Dirrick van Neck, Claes Maertensz met andere goede borgeren op te hangen. [p. 272-273]
8 juli 1573
Op desen dach sprack ic den guardiaen van der Goude, die soe lange eertijts binnend er Goude gevangen is geweest, sulx voerens genouch geteykent staet. Die goede heer was binnen Amsterdam gecoemen om voert an tleger te trecken ende daert te suppliëren an dom Vrederico om sommige gevangens van den guesen wuyt der Goude op die Meer gevangen, als recht voerens gescreven is, los ende vrij te crijgen. [p. 273]
10 juli 1573
(…) verstonden wij dat in de nederlaech van den guesen [mislukte poging van de prins tot ontzet van Haarlem, P.A.] , nu versch op den IXen julii geschiet, mede geslagen soude sijn die eenige soon van Jan Sinck [Jan Cincq Claesz ; 1573 lid van door WvO aangestelde vroedschap. In 1575 burgemeester, in 1582 overleden (Hibben, App. II.2) ; de zoon moet Cornelis zijn geweest; trok mee als vaandrig van de Goudse vrijwilligers en sneuvelde waarschijnlijk) van der Goude, die soon [Gerrit Pietersz Gruyter, trok mee als kapitein van de Goudse vrijwilligers (Abbestech, fol. 72); lijkt niet te zijn gesneuveld, want wordt nog in 1580 genoemd] van Pieter Gerritsz die Gruter met noch andere Gouwenaers. [noot: volgens opgaaf van Abbesteech sneuvelden hier Cornelis Janse Vroesen, vaandragers luitenant, Jacob Doetquaet, vuyrder, Willem Pieterse van Velsen, adelborst, Jan de Veth, hageschut en Jorde Dircxe van Oudewater (Abbesteech, fol. 72-73v). Volgens andere berichten moeten er echter vijftig Goudse vrijwilligers zijn gesneuveld (Walvis, I, 359) [p. 274]
17 juli 1573
verspreyden hem die fame, dat die Hollantse steden haer noch vouchden als die wilden rebelleren. Van Leyden seyde men, dat daer sekere vaendelen ingecomen waeren van guesen. Desesgelijcks verhoerden wij mede van Delft. Maer der Goude was hoepe, dat hem wel laeten geseggen soude. [p. 277]
22 juli 1573
(…) hoerden wij van der Goude, dat daer nu Engelsche knechten over die hondert ende twintich [noot: Er werd op 16/7 besloten 130 Engelse soldaten de stad binnen te laten] ingecoemen waeren genouch tegens wille van den vrootscap doer haer pretense casteleyn ofte capiteyn // Wijngaerde [noot: Jhr. Jacob Oem van Wijngaarden (1525-1604), gouverneur van Gouda 1573-1575], die vrijmondich seyde, dat hij den stadt van der Goude met al wat daerinne was voer sijn vrij eygehen hielde ende daerom den soudaeten daerinne hebben wilde. [p. 278-279]
Ons werde voerts vertrocken van de menichte, die wuyt der Goude gebleven waeren in de laetste slach ontrent Haerlem. Men syde al van in de dertich. [p. 279]
Oeck ontfingen wij hier tijdinge, dat nu overleden was Jacopgen Jansd., moeder van ons heer Cornelis Adriaensz. Onse heer sij haer siel genaedich. [p.279]
25 juli 1573
ontfingen wij tijding van der Goude, dat de ghemeente daer tegens malcander in wapenen geweest waeren, doer oersaeck dat die vooirn. Engelschen, die onlanx in der Goude ontfangen waeren, meer soudaeten bij haer wilden hebben, twelck die meeste deel van de poorterie wederstonde. Maer werde geseyt dat die quade haer wille cregen, mids clouckelick met scepen – die men anders niet of en wist of sij waeren leech – tvolck onversiens daerinne te crijgen. [p.280]
30 juli 1573
(…) vonde ick hier twee van den Magdaleenensusteren [der Gouda], die in groeter miserie alle die tijt vant Haerlems beleg binnen den stadt geweest waeren, daer gecomen mids alleen ygelick hebbende tien st. eens. Dese hadden tegenwoerdelick haer geestelick habijt noch an, sulx sij tselfde gedragen hadden alle den voerleden tijt. Ende hebbe desen tsamen gecommuniceert, als ick haer eerst haer biecht gehoort hadde. [p. 283]
3 augustus 1573
(…) ontfing ik een missive wuyt Utrecht, vermeldende die groete verkeertheyt welcke nu binnen der Goude bedreven werde, daer Wingaerden, nu deser rebellen aldaer haer sonderling capiteyn tot dier plaetse, ontslagen hadde van haeren eedt alle die veertich met den wethouders, die tot deser tijt toe int regement geweest waeren, ende dede wederom nieuwe veertich ende wethouders kiesen wuyt den factiosen, daeronder veel beroyde ende meest al verloeren ende ongeschickte personen waeren. [[noot: Op 25/7 werden de veertig vroedschapsleden afgezet en grotendeels door nieuwe vervangen; op 26/7 werden burgemeesters en schepenen afgezet en ook grotendeels door nieuwe vervangen; volgens het vroedschapsboek geschiedde alles op 26/7] [p. 284]
Van de Agnieten ter Goude hoorde ick, dat nu sonderling getribuleert waeren als heel verdurven sijnde doer an stucken smijten ende breeken. Haer outaeren ende beelden, die bij hem [hen, PA.?] noch tot deser tijt toe geweest waeren, desen werden haer onthaelt ende opelick op die marckt verbrant. Ende en wisten die goede susteren niet waer sij haer bergen ofte laeten souden, sonderling die oude die toch niemant ontfangen oft huysen en wilde. [p.284]
4 augustus 1573
Van der Goude ontfingen wij tijding, dat daer die voerstad an brant gestelt was ende dat daer die sluys opengehouden werde om tlant onder waeter te doen coemen. Ende was die reden waerom, dat die Spaengers gecomen waeren tot Alphen, Wensveen, ter Nieuwerherberch ende ant Luysbos [noot: onder Haastrecht], soedat der Goude hierdoer seer benaut began te werden. [p. 285]
5 augustus 1573
Oeck ontfing ick op desen dach een missive wuyt Bergen op Zoom van vier religiosen, wuyt het convent van sint Agnieten te Goude aldaer gevlucht, die mij screven hoe benaut ende verstroyt sij daer waeren. [p. 285]
Van der Goude quame tijdinge, dat daer wederom sekere goede catholiike, als Wouter Jacopsz, Claes Diert, Jan Huygenssoon met andere // opt casteel gevangen gebrocht waeren. Ende was dit, om saeke dat sij bevonden werden haer tot andere plaetsen met wechloepen te willen versien. Maer was Claes Maertensz nu wederom wuyt sijn gevangenisse verlost. [p. 285-286]
7 augustus 1573
(…) quamen binnen Amsterdam drie Clarissenonnen wuyt der Goude, die mede seyden dat binnen der Goude veel verdriets te sien was ende dat die goeden daer hoe langer hoe swaerder getribuleert werden. [p. 286]
9 augustus 1573
(…) waeren bij mij die voirn. clarisse drie nonnen van der Goude ter Lely op den middach te eeten ende versochten seer hartelick met gevoude handen op haer kniën leggende om bij dese nonnen oeck een deel tijts ontfangen te werden, bedrouft dat sij niet en wisten werwerts sij haer keeren souden, als wesende den werlt geheel onnut, maer en conden dese goede kinderen niet verwerven ende bleven verbaest, niet wetende werwerts sij haer keeren souden. Die leser mach anmercken ende sien, was desolatie tot dese tijde over den goede is geweest. [p. 287]
10 augustus 1573
(…) besocht mij Aert Jansz van der Goude [noot: Aert Jan Teeuwensz, slotenmaker, schoonzoon van de volgende, nam deel aan de aanslag op Gouda in februari 1574. Hij ontvluchtte de gevangenis. Op 11/12/76 werd hij uitgesloten van het pardon voor de ballingen ivm Pacificatie (vr.boek, fol. 176). Bezoekt in 1579 volgens Broeder Wouter geref. predikaties; was daar boelmeester], die swaeger van Pieter die Soos [noot: Pieter Cornelisz (die) Soos, in 76 en 77 in Goudse bronnen] Dese verliepe oeck mede sijn huysvrou met sijn woeninge, overmids dat hem swaer was om sien die guesen seer ongeschickt regement ende ongodlicke tyrannicheyt. [p. 287]
Op desen dach quamen wederom binnen Amsterdam noch drie andere nonnen van den Clarissen ter Goude ende was onder dese S. Aluydt Heynrixd, suster van mr. Cornelis Heynrixz van der Goude. Dese waeren onderweechs haer clederen wuytgetogen ende van als berooft. Ick sprack se toe ende verhoerde van haer wonderlicke desolaetheyt, welc ter Goude overquaeme. Sij seyde, dat niet wuyt te spreken en was wat benautheyt jammerlick die goodshuysen, conventen ende andere cappellen oft kercken daer misbruykt werden, als tot herbergen, smeehuysen, hoyhuysen ende winckelen van alreley neeringen, ende voerts dat die priesters daer nu sonderling overvallen ende verdruckt werden, sulx dat sij haer gestadelick verbergen mosten ende seer selsen opt straet gesien werde. Maer was sonderling, dat sij meer seyden, hoe heer Symon Jacopsz, pastoor van Coppel [noot: Heer Simon Jacobse, pastoor van Kapelle, begiftigde het Oude Mannenhuis te Gouda (Walvis, I, 172)] op die laetste Goutse ommeganck met waerdicheyt hadde ommegedragen alle die plaetsen, daert nae ouden haercoemen pleech ghedragen te werden, het hoochwaerdich heylich sacrament bedecktelick met stilwigende [stilzwijgende, P.A.] volginge van seer veel goede catholike menschen, die al in de groeten kerck coemende die benedictie doer denselfde heer Symon ontfingen doer een sekere seyn, welck den guesen onbekent was. [p. 288][1]
Ter Goude wert die gemeent geconstringeert te brengen onder den commissariën daertoe geordineert soeveel an gelt, gout, silver, huysraet oft cleeder, als genouch is ygelick huysgesin om versien te werden voer een vertoevende nae die publicatie die tijt van acht daeghen, dat sij dan te helfte meer souden opbrengen ende nae veertien daegen op gebannen te werden [noot: al 16/11/72 nam vr. besluit dat particulieren zich van koren moesten voorzien (vr.boek, fol. 20)] [p. 288]
[I.m.: Calvinus wijf wuyt ons goet gealimenteert] Wuyt der Regulieren goet binnen der Goude werdt die huysvrou van een, // die Scriftuer genaemet sinde [noot: bedoeld wordt Jacob Jansz Calvinus, 27/10/68 gebannen door raad van Beroerten omdat een clandestiene vergadering in zijn huis was gehouden; overtreding banvonnis leidde in 1569 tot terdoodveroordeling in Delft – tekst vonnis –; weduwe mogelijk bij name bekend –vgl. behandeling weduwe Faes Dircxz, P.A.] [p. 288-289]
11 augustus 1573
(…) quaeme bij mij Willem Geerlofsz wuyt Steyn tegenwoerdelick woonachtich in Harmelen bij de Lynscoten, tot wiens huyse ick sonderling vriendelick ontfangen werde, ten tijde als ick aldereerst der Goude verloepen was, slapende bij hem deerste nacht, waernae hij mij selver met sijn waegen nae Utrecht voerde. Ende was desen oersaeck sijns reysings, want hem sijn paert benoemen was, twelck hij vervolchde ende vondet binnen Amsterdam bij een Spaenger. Doer den schoudt quaeme tpaerdt wuyt des Spaengers handen (…) [p. 289]
Worden hier mede op dese tijt een missive geëxhibeert oft copie daervan, gescreven an die wet van der Goude doer Jan Hey Gerritsz ende sekere andere, wuyt der Goude tot Utrecht gevlucht, inhoudende sekere beloften van des hartochs wegen die van der Goude gedaen, waert saeck sij haer weder tot obediëntie van den coninck wilden keeren. [noot: dit moet slaan op het pardon dat Alva 16/7 voor de afvallige steden afkondigde] [p. 290]
12 augustus 1573
Van de missive wuyt Utrecht ter Goude gesonden, sulx rechts voerens geseyt is, verstonden wij hier dat niet alleen gheen profijt en hadde ghedaen, maer dat die verkeerde daerdoer niet dan te meer waeren verbittert, roupende dat sij toch op Jan Hey Gerritsz scriven niet en pasten, oeck hoe groeten dingen hij beloeven mocht, omdat sij hem verraet opleyden. Ende en ontsaegen dieselfde haer niet verder bloot te gheven ende wuyt te steken tot meerder rebellie, als die nu ordineerden dat alsulcke huysen op die Groenewech ende die Sack staende, mosten ofgebroken werden ten eynde daer een ander binnengracht mocht gemaeckt werden ende met de materie, deurdien dat haer docht haer verkeertheyt van nyemant ondergebrocht te mogen werden, alsoe soe lange tijt nu geleden was seder Haerlems overganck ende hierbinnen niet altijts tegens haer bedreven was, waerdoer sij groete bequaemheyt vonden om haer in als te verstercken mids oeck van met victuali oft provande te versien. [p. 290]
13 augustus 1573
(…) quaeme oeck tot Amsterdam bij mij meester Cornelis Heynrixz van der Goude ende reysde des anderen daechs met sijn suster die Clarisse tot Utrecht. [p. 291]
15 augustus 1573
(…) vonde ick een vrouwe van der Goude binnen Amsterdam, hier nu staensvoet gecoemen, ende was van de geslachte van Marritgen van Bograven. Dese vertelde oeck wonder van de desolaetheyt buyten der Goude gevallen int verbranden, ofbreken ende vernielen van den voirstadt met die hoven ende entuynen, waerdoer een gruysaeme scade geschiet was. [noot: op 9/8 besloot vr. tot nieuw gebod tot afbraak voorsteden binnen 8 dagen] Ende hoewel dese vrou selver seyde, dat haer ouders hierdoer sonderlinck bescadicht waeren, soe toonde sij haer genouch den guesen toegedaen te sijn, doerdien want sij van haer getuygenisse gave, dat sij niemant en bescadichden ofte te cort en deden. [p.291]
17 augustus 1573
Werde mij oeck van een clarisse wuyt der Goude geseyt, dat mijn lieve suster nu sonderling in tribulacie ende miserie was, als die met een stedebode gebod ontfangen hadde haer huys te ruymen binnen die tijt van tien uren op verbeurte van al haer guet, dat nae die tijt daerinne noch weken sittende daer seer benaut ende geperst. Die leeser mach peynsen, wat hartseer mij dit gedaen heeft, maer most het evenwel lijden ende verdragen. [p. 292]
21 augustus 1573
(…) verhoerde ick voert, dat nu oeck binnen Amsterdam gecomen was een religioes wuyt den Magdaleenenconvent van der Goude ende was paters scijfmaecht, genaemt S. Marritgen Leonairdsd. Dese quame over met een oude nonne van den Clarissen oeck van der Goude van over die tseventich jaer. Dese vertrock mij van wonderlick verdriet, welck binnen der Goude geleden werden van den goeden, ende sonderling van der priesteren vromicheyt, die haer den siecken seer toevouchden, tot dien in noot ghaende, oick somtijts brengende het hoochwaerdich heylich sacrament, mets haer veranderende in vrouwencleeder an te doen om tselfde den guesen te verduysteren. [p. 293]
24 augustus 1573
Quaemen oeck op desen dach binnen Amsterdam wuyt der Goude noch drie clarissen, die mede affirmeerden tgunt tevoerens geseyt was te weten hoe deerlick die goeden binnen der Goude getribuleert saeten ende wat destructie voerts den kercken ende den conventen overquaeme. [p. 294]
25 augustus 1573
Worden mede op dese tijt vertrocken, dat die van Leyden ende die van der Goude veel lantluyden van den rijcksten wuyt den dorpen ontrent haer steden gelegen, daerontrent conincks volck geweest was, gevangen gehaelt ende in hechtenisse gestelt hadden, haer accuserende dat sij den Spaengers selver angehaelt hadden als dien sonderling toegedaen, maer twas maer een decksel van haer scelmerie, waermede sij alleen oersaeke sochten om den goeden luyden haer goet end ebloet te benemen. [p. 295]
26 augustus 1573
(…) verstonden wij van der Goude, dat als voerens aldaer wuyt den conventen ende andere goodshuysen die clocken wuyt den toornen gehaelt waeren , dat die guesen nu oeck wuyt des Groete Kercks toorn gehaelt ende vercocht hadden sekere van de groetste clocken. [p. 295] [Noot: op 16-8 blijkt uit het vroedschapsboek dat de klokken van conventen en kapellen in de grote school waren opeslagen, fol. 41v]
29 augustus 1573
Werde mij mede op desen dach geseyt van meester Heynrick Dirrixz [Ws. Amsterdams vroedschapslid] dat op den XXVII augusti dertien susteren van den clarissen wuyt der Goude int slot ontfangen waeren van het convent der clarissen binnen Amsterdam (…) [p. 296]
Quame voerts op desen dach bij mij Bruyn, Pieter Gerritsz de Bruyn sijn soon, van der Goude, nu mede balling doer dese der guesen groete beroerte. [p.297]
3 september
Van der Goude hoerden wij, dat die guesen daerinne haeren eedt met den prinsche vernieuwet hadden, met beloften dat sij bij hem bliven soude tot den uterste man toe. [p. 301]
6 september
(…) quame bij mij binnen Amsterdam heer Gerrit Scarp van der Goude, cappellaen tot desen turbel toe in Den Haech. [p. 302]
8 september
Ter Goude waeren die knechten nu wuyt, maer bleve die gemeente daer even rebel. Men seyde, dat daer tbroet geheel goetcoep was, acht pont om XIIII deuts. [p. 303]
11 september
Ende bleve die tijt soe benaut, dat veel menschen haer gedreycht vonden doer honger ende commer te meogen vergaen. Van der Goude verhoerden wij, dat oeck veel menschen beghonnen te sterven ende sieck werden. [p. 304]
15 september
Ons worde (…) vertelt, dat binnen Geertruydenberch oeck opgehangen was een broeder Willem, minrebroeder, wesende daer doer sijn guardiaens consent pastoor van de parochie, ende was dese van der Goude geboren, neve van heer Jacop, supprior van den Hem, tjaer voerleden tot Schoonhoven oeck opgehangen, omdat hij religioes was. [p. 306]
16 september 1573
(…) werden twee besloten susteren van den Magdaleenenconvent ter Goude, vandaen gejaecht doer dese swaere turbele, binnen het convent van der Lely om goodswillen ontfangen om met denselfde convente int gemeen te leven (…) [p.306]
18 september 1573
Ik ontfing hier een brief van den pastoor van der Goude wuyt Antwerpen, inhoudende van verscheyde religiosen der Magdaleenen binnen der Goude, die in Brabant tot versceyde conventen ontfangen waeren, ende sonderling van twee als S. Barberken Augustijns [noot: kreeg nog in 1590 een kleine ondersteuning van het convent te Gouda] ende Maria Fransen [noot: ging later naar Mechelen], die binnen Antwerpen tot den Witsusters [dominicanessen] waeren ende van ons consent versochten om daer te mogen professen. Ende screve onder allen andere mede, dat te beclagen stonde dat der catoliken haer saeken noch altijts achterwerts ghingen meer dan voirwaerts, twelck ons sonderling bedroufde, maer mosten paciëntie hebben. [p. 308]
20 september 1573
(…) verhoerde ick, dat op de dach tevoeren die pater van den Clarissen ter Goude, die aldaer van de guesen lange gevangen geseten hadde, nu binnen Amsterdam gecomen was, gelost sijnde met tsestich R.gl., die onder den goede menschen gebedelt waeren. Ende hadde dese eerwaerdige goede heer nae alle verdriet, twelck hem seer ongenaedelick angedaen werde in de tijt van sijne gevanckenisse, int laetste noch meerder dat eene Zybrant Adriaensz Backer [noot: Sybrant Adriaensz Backer, geb. (1523/24 Hof van Holland 4592 getuigenis 21-5-1574 betreffende aanslag op Gouda) moet in of kort na 1574 zijn gestorven, aangezien Clara Cornelisdr. als zijn weduwe wordt genoemd (rek. Houtman II, fol. 95v.] die int eerste oeck factoor geweest was in de beroevinge van ons conventualen – hem tot twee reysen wederom in de stadt dreve, als hij nochtans bij de guvernoer van der Goude was vrijgelaeten, ende trock hem die derde reys sijn cleeder ende oeck sijn hemde wuyt, ende dede hem wederom een oelick hemde met een arm rocksken an. Coemende tot Amsterdam is hij in sulcke schijne bij den hertoch Albanum gebrocht, die hem vrienschap dede ende een nieu habijt gaeve. [p.309]
Men seyde hier, dat onlanx voerens ter Goude gehangen waeren vijf guesen, Harman Sterre, Lambert Pietersz, Dirrick op die Houf ende noch twee andere, ende was haer delickte, dat men haer accuseerde als die veel gestoelen hadden. [noot: bericht met kern van waarheid; Herman Dircksz Sterre, Jheroniumus Volpertsz Brois en Jan Lambertsz waren in Gouda gevangen gezet en zonden request aan prins met verzoek om pardon voor delicten. Op 16/11/1573 zond prins dit door naar Gouda om advies. (…) Geen van hen zal zijn terechtgesteld]. Deze justicie was wel goet, hadde die wettelick geschiet, //maer en geboerde sulx niet, alsoe dese toch gheen rechters en waeren maer rebelle van den mayesteyt. [p. 309-310]
21 september 1573
(…) quaeme bij mij die soone van Jan Hey Gerrit Daemsz van der Goude, Aert Jansz, ende vertrock mij, hoe die Focker van Ausbruch [Karl Fugger, geb. Augsburg, kolonel van een regiment Duitse huurtroepen, werd mei 1573 door Alva ontboden] op die Veluwe was gecomen met dien vaendelknechten tot assistentie van des conincks leger ende dat mede voer seker overal vertrocken werden, dat die hartoch Albanus nae Spaengen vertrecken soude ende dat het lant nu een ander guvernoer wachtede. [p. 310]
22 september 1573
(…) quame mij selver besoucken die voirs. pater van den Goutse Clarissen ende vertelde mij allesulcke tyrannie, als hem doer gen guesen angedaen was, die hem dickmaels tempteerde om sijn geloeve te versaeken ende voerts, als hij tselfde wuytmondich weygerde, hem dreychden dat hij des anderen daechs levendich soude branden, nomende hem een afgoedier, verleyder ende godloese, anders gheen tytele nemende waerom sij hem dese ongenade deden, dan dat sij hem anseyden dat hij misse gedaenende biecht gehoert hadde. [p. 310]
Van der Goude hoorden wij hier, dat daerinne die geheele boose veel quaets noch deden, maer waere die gemeente meetal goet. Ende dat oeck veel, die eertijts gues geweest waeren, nu weder omkeerden ende catholiick worden, soedat men wel hoeptede, dat der Goude noch wel omme gebrocht soude mogen werden, maer stonde seer te beclaegen dat daer gheen kerckelick exercitie altijts gedaen hadde [noot: ws. verschrijving voor ‘werde’], alsoe alle outaeren binnen den geheele stadt gedemolieert waeren, wuytgesondert het hooge outaer in sint Janskercke, daer nu dachlix op gedobbelt werde.
Men seyde, dat dese stadt van der Goude nu gestelt was om haetelick tot scatting op te brengen XVI duysent R.gl. ende werden andere steden naer advenant gestelt. [p. 311]
24 september 1573
Van der Goude hoerden wij dat nu die soudaeten souden verscheyden ende dat daer wuyt den gemeente wederom knechten angenomen soude werden. [p. 312]
28 september 1573
Van der Goude hoerden wij hier wederom niet dan alle verkeertheyt ende men seyde, dat daer nu mede dierte van als beghan te coemen ende oeck al was. Voer een pondt butters most men op dese tijt wel seven groot betaelen. [313]
29 september 1573
Op desen dach werde ons confrater Fr. Cornelis Adriaensz soos ofte onderpriester bij den pater van . Agnieten binnen Amsterdam, heer Willeboert Gielisz, ende ontfing die conditie van den schole aldaer te onderhouden, met voorwaerde, dat die profijten daervan comende souden sijn onder des voirn. pater sijn bewaeringe tot behouf van hemselven, sijn broeder ende ons broeders daer sijnde in ballinckschap. [p.314]
1 oktober
Worde ons mede op desen dach van der Goude geseyt, dat daer tegenwoerdelick wederom groete swaericheyt geresen was, waerdoer die menschen soe benaut werden dat sij die straten scarp betreden dorsten, overmids dat haer oeck die cleederen van tlijf genomen werde. Ende werden nu daer sonderligne groete wacht in den poorten gehouden. [p. 315]
7 oktober 1573
(…) quame bij mij die soon van Vetgis, broder van Ael van Bergen [noot: Alyt van Bergen had lijfrente op Gouda 1572 enz]. Hij worde genaempt Ridder. [noot: ws Jan Cornelisz Ridder; week uit en goederen geannoteerd] Dese toonde mij een missive van den hartoch an Baldeus [noot: Francisco Baldes of Valdez, kapitein Spaanse leger] gesonden, inhoudende dat hij twee vaendel knechten soude senden tot Haestrecht ende Steyn om die plaets daer verder te bevriën van der guesen gewelt. Ende vertrock [?P.A.] mij, hoe dese haer daer // souden bescansen, een scans bij Goeverwel, dander tot Haestrecht ende die laetste in ons convent. [p.318-319]
9 oktober 1573
(…) hadden wij tijding, dat die prior van Syon ontrent een maent geleden binnen der Goude gevlucht was ende, gebeden sijnde van verde om den gevangen pater van den clarissen, die niet anders wist of hij soude gedoot werden, sijn biecht te hoeren, tselfde weygerde, vrees hebbende dat hem daerom veel leets soude mogen overcoemen, angesien die tijt nu sulx was, dat alle doecht vervolcht werde ende die boosheyt den overicheyt had.
Als nu dese clarissenpater sijns gevangenisse vrij was ende paspoort hadde om sijns weechs te mogen reysen, alsdoen versocht die voirn prior met deselfde onder sijn paspoort te mogen vertrecken, maer, aengesien tselfde maer een uyt en drucktede, en dorst hij dat niet toelaeten, sorch hebbende dat sij daer beyde doer in last coemen souden. Bleve hierom tot die stonde die prior noch binnen der Goude. [p. 318]
10 oktober 1573
Ter Goude waeren gesturven Claes Maertensz met sijn huysvrou wuyt groeter benautheyt, welck hem overquaeme doer der quaeder fortsche. [p. 318]
13 oktober 1573
Quamen mij oeck op desen dach anspreken twee buytensusteren [noot: niet besloten zusters, die buiten slot van het convent mochten komen] van den clarissen ter Goude, die nu binnen twee dagen tevoeren tot Amsterdam gecomen waeren. Ende was die een hiervan genouch buytenmoeder van thuys, S. Emmetgen genaemt. Dese vertelden veel verdriets van der Goude, soe over den kercken ende conventen, daer nu al turf- ende hoyhuysen of gemaeckt werden. Twas al deerlick om hoeren, maer mosten paciëntie hebben. [p.320]
14 oktober 1573
Hoorden oeck hier, dat ter Goude gesturven waeren deersaeme S. Cornelia Gerritsd, suppriorinne, met S. Anna Vranckend, beide nonnen van Sint Margrieten aldaer. [p.320]
19 oktober 1573
(…) gesciede, dat ick sonderling geoccupeert was met die saeke van den pater der Magdalenen binnen der Goude. Dese was in sijn wuyterste sacramenten tot Amsterdam binnent huys van sijn suster seer sieck, hebbende bij hem een van sijn religiose maechden, die in tijt van sijn residentie [als pater te Gouda] hem lange gedient hadde. [zorgen om dit zustertje]
Op denselfden dach ontfing ick een missive wuyt der Goude van heer Dirrick Wacht, nu verloepen onderpriester van sint Agnieten binnen Amsterdam, daermede hij mij ontbode wel forselick dat ick bestellen souden, dat hem metten eersten gesonden werde sijn cleeder ende ander goet, ofte dat hij geoersaeckt soude sijn sijn scade hierop te verhaelen an mijn ende mijnre broederen haer goet, twelck hij screve dat hij wist waer dat het verburgen was, mids wuytdruckende dat hij wel hulp om sulx te mogen doen soude vinden. [drievenis dat twist nu ook onder religieuzen de kop opsteekt] [p. 322-323]
21 oktoeber 1573
(…) quamen tot Amsterdam noch twee buytensusteren van den clarissen ter Goude ende seyden ons dese, dat sij haer plaets ende stadt maer daerom gelaeten hadden want daer God niet gedient ende alle quade regement gehouden werden. Sij vertelden ons, hoe die guesen ter Goude haer niet anders anstelden dan die niet en twivelden of sij souden onbecommert van yemant in haer gewelt rustige possessie houden. // Dese schickten alle dinck nae haerselfs wil, soe sij maer droomden, daernae braeken ende maeckten sij den kercken met den conventen ende en ontsaegen haer gheene saeken. Haer conventen woonden in die herberch hielde. Die minrebroederkerck was een ofte meer bouwerien ende stonden die beesten int choer, hebbende haer groupen ter plaetsen daer der broederen gestoelt gestaen hadde. Ons kerck was een scheeptymmerhuys gemaeckt ende werden op ons kerckhof een schuyer gestelt. Ende waeren alle die conventen voert genouch vol volcks gepackt van lantluyden ende andere, die buyten haer huysen vernielt waeren. Maer mochten die priesters nu wederom redelick veylich int openbaer coemen, die oeck sommewijlen wel met den doodeng hingen om te begraven.
Seyden oeck dese voirn. susteren, dat die gemeent binnen der Goude noch redelick goet waeren ende die ter guesen preken quaemen meest incoemers ende lantluyden waeren, sonderling met dese heresie besmet.
Was mede die E. prior van Syon binnen der Goude verburgen ende vertoonden een heremiits wesen in groeter magerheyt, hebbende een langen baert. Dese hadden mij een missive gesonden met dese voirs susterkens, maer was onderweechs doer vreese vernielt, soedat ick die niet en ontfing. Hij ontbodet mij, dat hij dese anstaende winter dese beroerte in de revolteerde steden noch wat an wilden sien ende daernae doen sulx hem dan goet oude duncken.
Van den Agnieten ter Goude hoorden ick, dat die susteren daer in haer convent noch sommige huysen in hadden ende redelick die coste cregen, maer laege die procuratrix daer in haer wuyterste sacramenten seer sieck. Sij hadden haer beesten noch ende verhuyrde mede die huysen binnen haer convent ende leefden daerof. [p. 323-324]
22 oktober 1573
Quame ter Goude eck mede op dese tijt die duerte in allen. Men coft daer een pont butters om drie st., een pondt caes om twee st. ende ses ponden roggenbroots om een stoeter ende voert andere dingen daernae.
Tot Haestrecht lach op desen tijt een vaendel geusensoudaeten, waerdeur dat bedroufde derp seer getribuleert werde, twelck nochtans tevoeren meer als te veel geleden hadde, als geplondert in allen ende dit om gheen ander saeke dan dat die inwoenders vandaen haer sonderling vroom, eerlick ende catholiick gehouden hadden.
25 oktober 1573
(…) werde ons vernieuwet die martirie ende vermoordinge van den pater met den procurator der collaciebroederen binnen der Goude, diet op desen dach haer eerst jaergetijt was. Men vertelde ons die wreetheyt, welck in haer bedreven was in maniere als volcht: dese goede broederen vonden hem in haer convent sonderling beswaert ende benaut doer der guesen overdadicheyt, die sij gedwongen werden te syen ende te lijden. Sij quamen in groete getale haer gestadelick overvallen ende en schickten haer niet alleen daer onnuttelick te teeren, den convent ofdingende soe wat sij maer dochten, oeck hoe costelick tselfde mocht sijn, maer oeck beroofden dese denselfden van als waer sij wisten achter te comen, sulx dat dese pater wel saege dat hij dat regement gheensins genouch was om te voeden. Docht hem hierom goet, dat hij met sijn procurator ghinck tot den grave Lymmee, die nu daer was, wiens dienaers oeck dese tyrannie dreven, om van hem mits clagen van tgunt daer geschiede wat verlichtings ende vertroestings te verwerven. Die goede heer dede sulx hij hier gedocht hadde ende ginck simpelick met sijn procurator sonder yet quaets te dencken tot den voirn. grave. Ende is te verwonderen, dat seer veel goede menschen hem genouch ontrieden van sijn concept te achtervolgen, overmids dat ygelick genouch bekent was van dese sijn tyrannie, sonderling over priesteren ende religiosen, wiens bloot hij maer sochte, ende dat hij hem nochtans niet conde laeten persuaderen. Maer was ongetwivelt van God sulx voersien, dat dese sijn martelaers mosten sijn. Als dan dese opt casteel quamen, daer die grave was, soe sijn sij terstont omsingelt met den raubauwen die daer waeren ende quame die grave te voerschijn om te vernemen wat daer doens was. Siende dese religiosen dus onder sijn scerianten spraeke hij spottelic: “Wat doen die scapen onder dese wolven?”. Twelck wij verstonden, dat God hem bedwanc te moeten spreken, omdat hij doer sijnselfs waerachtige woerden, sijn oerdel swaerder maeken souden. Dede dan dese Lymme den broederen tersont in den gevanckenisse werpen, als die het lijf verbeurt hadden. Ende terstont beval hij, dat men haer weder wuythalen ende vermoerden soude. Waernae sij met wreetheyt wuyt den kercker ghetrocken sijn ende werden soe deerlick mishandelt, dat een verschricken moet diet maer bedenckt. Sij dreven desen soe hier soe daer ende maeckten haer sulx, dat sij van groeter bangicheyt met roupen een wonderlick geluyt maeckteden. Ende werden menichsins int lijf gesteken, soedat die pater sijn darmen wuyt sijn lijf liepen, ende sijn sulx vermoert wesende van den raubauwen in een put – welck sij daer maeckteden – gewurpen ende met haer voeten ingetrapt ende voert gestopt.
Geboerde hiernae dat die grave van der Goude vertrock met sijn soudaeten ende groeven doen nae ontrent ses daegen die goede catholiken, wiens tselfde feyt seer verdroet, dese bedolven doode lichamen wederom op ende wiesen denselfden bermhertelick ende eerwaerdelick. Ende werden die noch soe versch gevonden of sij terstont gedoot geweest hadden, heel blosende, sonderling die procurator, twelck oeck veel menschen gebleken is, die haer saegen. Ende sijn in haer convent gebrocht ende daer begraven met des // heylich kercks ceremoniën. Dese haer gedenckenisse sij in des Heeren benedixie. [p.326-327]
3 november 1573
(…) werde mij een missive getoont wuyt Utrecht gescreven, inhoudende hoe die religioes, socius wesende van den Agnieten tot Amsterdam, verloepen met een nonne wuyt hetselfde convent, nu ter Goude was en sijn woonsplaets genomen hadde in een catholiick, verloepen wesende [noot: In 1573 werd aan Dirrick Gerritsz Wacht voor 20pd het huis van Jan Cornelisz Ridder, geaffugeerde, op de Westhaven verhuurd; rek. van Schawijck, fol 55] sijn huys, als desselfde voirs. catholiick sijn huysvrou, die daerin noch tot dese tijt toe gewoont hadde, doer dees apostaets sijn toedoen hierwuyt geset ende gedreven was. (…)
Vermelde oeck dieselfde brief, dat der guesen soudaeten, die tot noch toe binnen der Goude geweest waeren, nu subitelick sonder gelt ende paspoort van der Goude gescheyden waeren. [p. 331]
4 november 1573
Van der Goude ontfingen wij hier tijdinge, dat die boose het hooft daer noch al boven hielen ende alle fortsch bedreven, gheen minder teykenen toenende dan dat sij eenichsins dochten ymmermeer bedwongen te mogen werden. Der hadder sommige van hemluyden tot Bodegraven geweest, daer sij vonden sommige tonnen, met clarissencleder ende ander goet gevolt in den kercke aldaer staen om nae Amsterdam gevoert te werden. Ende naemen dese raubauwen dat goet ende trocken der claren cleederen an, coemende daermede in groeter spiticheyt binnen der Goude, in alle schijn, al hadden sij wat sonderlings bedreven. Alle twelck den doechtsaemigen seer verdroet ende wonderlick lastich viel om te sien, maer mosten die paciëntie hebben. [p. 332]
9 november 1573
(…) ontfinck ick een missiven van Jan Gerritsz Hey wuyt Utrecht, inhoudende onder allen anderen dat nu goede hoepe was dat dese turbele wel ten eynde coemen soude doer sonderling vorderlick in den crijckshandel, welck nu bij den Hage ende Delfshaven gevallen was.
Gheboerde voerts hier dat mij voer seker angegeven is, hoe die goede geestelicke maechden, claresusteren van der Goude, binnen Amsterdam tot haer convent gevlucht om haer professie te volcomen ende tot God ende Sijn dienst haer te mogen keeren, nu veelal heel sieck werden, twee gesturven ende noch twee in haer wuyterste sacramenten waeren geleyt. Ende alsoe oeck binnen Utrecht wuyt dese selfde vergaderinge, daervan mede daer gevlucht waeren ende tot over die twalif bij malcander geweest // hadden, nu al over een deel tijts vijf gerust waren ende noch meer heel cranck laegen, soe quaeme dat hierdoer groete vrese reese van de geheele nederlegginge desselfs convents. [p. 335-336]
11 november 1573
Van der Goude quaeme hier een loepende tijdinge, dat die burgerie den vreemde soudaeten daerwuyt geslagen hadde, maer dochten wij dit maer wuytstel te sijn, overmids dat deesgelijcks fame menich reys wuytgespreyt was ende altijts logental gevonden werde. [p. 336]
26 november 1573
(…) verhoerden wij, dat die van der Goude noch even onbeweget ende fortsch bleven ende dat sij tegenwoerdelick dien van Corte-Haerlem [noot: op 13-11 besloot vroedschap de huizen in de heerlijkheid Kort-Haarlem buiten Gouda op 14-11 zouden worden afgebrand om verdedigingsreden; vr.boek, fol. 52] bedwanghen haer huysen of te breken. Het was deerlick om bedencken tgunt hier vertrocken werde, sonderling dat nae soe langen bidden an onse lieve Heer om eens wederom vrede te mogen vercrigen alleen daerinne gheen ghehoer vercregen en werde [geduld nodig] [p. 343]
27 november 1573
Rumoerden oeck die van der Goude noch al, mids van haer gevende teykenen van verder verkeertheyt ende rebellicheyt doer gestadich bolwercken, soe geseyt werde dat daer altijts meerder gedaen werde. [p. 344]
7 december 1573
(…) quaemen wederom tot Amsterdam drie priesters van der Goude ende waeren dese haer possessie in den tegenwoerdige winter, daerinne het seer cout was doer scarp vriesen, verloepen, omdat sij den guesen gheen eedt wilden doen, sulx haer gevrecht werde. [noot: over deze eed, waarvan al vanaf voorjaar 1573 sprake is, is in Gouda niet veel te vinden. Pas op 12-2-1574 wordt vermoedelijk n.a.v. aanslag op Gouda, in resolutie vroedschap vastgelegd dat geestelijken, die de eed // niet aflegden de stad moesten verlaten] Dese seyden ons die // form van den eedt te sijn, dat belooft werde den prinsch getrou te bliven als den waerachtige des coninx stadhouder, den nieuwe religie voer te staen ende te helpen stercken. Ende hadden sommige van ons medebroeders haer laeten diens [diets? P.A.] maeken, dat sij hierinne consentiërde, sulx mede dede die deken met sommige andere priesters, die den eedt tsamen deden. Maer werden hiertoe gedwongen doer Wijngarden, den pretense guvernoer van der Goude, die gheen excusatie en ontfing maer opelick seyde, dat hij sulx wilde hebben ende niet en paste noch op scriften, noch op paeus, noch op bisschop, noch op nyemant.
Sprack mede dieselfde voert groete blasphemie over alle geestelicheyt, sulx dat alle goede harten tselfde maer bedenckende beefden ende scudtden, sorch hebbende dat die moegende God dit noch al te swaerlick soude wreken. [p. 347-348]
10 december 1573
(…) quaemen noch binnen Amsterdam ter Lely om mij te saluteren heer Aelbrecht Gherbrantsz met heer Aert Jansz, Jan Aertsens soon, tsamen priesters van der Goude, mede verloepen omdat sij haer beswaert vonden met den eedt, die haer gevercht werde om den guesen te doen. Dese seyden ons, dat heer Dirrick, die soos van // dAgnieten tAmsterdam verloepen, nu ter Goude die nonne, dien hij met hem genoemen hadde onder den guesen, loepende wuyt roeven ende ander scelmerie geweest hadden, sonder anschou van sijn priesterlicke ende geestelicke staet, waertoe hij doer sijn beloften verbonden was.
Vertelden dese mij mede, dat dieselfde mijn persoon seer lasterde, als die mijn best gedaen hadde om hem an den hals te brengen, noemende mij een scelm encde met noch ander oneerlicke naemen sceldende. Ende hadde dit voer loon van soeveel deuchde als ick hem hadde tevoeren gedaen, mids hem sijn pater te reconsiliëren altemet, als hijt sonderling qualick gemaeckt had, bij nacht geloepen ende sijn pater naemaels noch qualick toegesproeken had, ende voerts soeveel goede vermaeninge als ick mede hem dickmaels gedane hadde. Seyden te laetsten, dat die gemeen spraeck onder den gemeente was, dat dese nieuwe rumoor, welck ter Goude geresen was, om den priesteren te bedwingen tot den eedt den guesen te doen doer desen heer Dirrick gecoemen was. Wat souden wij hier doen? [zucht] [p. 349]
11 december 1573
Hoorden voorts op desen dach al te sonderlingen reden bij die guvernoer van der Goude, Wijngaerden genaemt, ter Goude opt casteel gehadt, wesende tselfde een sterck argument dat der guesen voertstel maer scelmerie is. Tgunt ick hoorde was dit: Die burgemeesters van stadt waeren bij Wijngaerden op tcasteel eeten ende geviel onder anderen woerden die daer gebruyckt werden, dat een meester Pieter van Asperen [noot: mr. Pieter Dirxse van Asperen, 1564, 1565 en 1573 burgemr te Gouda. 26/7 afgezet, maar in 1574 weer burgemeester. Hij verzette zich tegen het optreden van Lumey, zie Walvis II, 196; bericht in dit dagboek dat hij 1574 overleed is onjuist; kreeg nog 16-5-1576 toestemming om wegens ouderdom verg. vroedschap op eigen goeddunken bij te wonen], wesende burgemeester, den guvernoer ondersouckende met clouckheyt dus vraechde: of der yemandt waer die gracie hadde om te prediken apostoliick –catho- //liick wilde hij met voerdachticheyt niet seggen, alsoe hij wel wist dies woerts behaticheyt – nar die scriftuer, het Oude met het Nieuwe Testament, ende soe het behoert die waerachticheyt, soude dese niet mogen prediken, al waer hij gheen gues? Ende antwoerde dese, dat men nu niet prediken en mocht apostoliick, maer alleen guesiick. Waerwuyt dieselve mr. Pieter genouch verstaen conde, dattet gunt nu angeheven was maer en liep tot vernielinge ende verdruckinge alre goedere geschicktheyden ende policiën. [p. 349-350]
16 december 1573
(…) werde mij geseyt ter Goude gesciet te wesen binnen dese benaude ende verkeerde tijt, dast die priesters aldaer soe in houcken, winckelen oft camers haer heymelick vouchden den goeden catholiken te preken, sulx eertijts tselfde die secktdrivers gedaen hadden, met groet pericule van doer den guesen hierom overvallen ende met veel lijdens angedaen te werden.
Mede was in dese tijt ter Goude gesciet, dat vader ende kint tsamen van sieckt te bedde leggende haer scickten als diet nemen ende geven wilden. Ende quaeme eerst der guesen predicant van den soon ontboden, die hem versterckte in soedanige verkeertheyt, daer nu die gemeent toegecoemen was. Maer quaeme naemaels tot des vaders begeerte een priester, die desen vader sijn biecht hoorde ende sijn sacramenten ghave nae des heylich kercks // gebruyck, daer hij noch soe bij sijn soon cranck ende sieck op een bedde lage. Die vader vermaende sijn soon tot wederkeeren ende dat hij den priester nu gebruyken soude tot sijn salicheyt tewijle hem dat noch geboeren mocht, maer bleve die harnackich ende sterve des anderen daechs. [p. 351-352]
22 december 1573
(…) quame tot Amsterdam die nichte van den pater sinte Agnieten, heer Willeboert Gielisz, sijn susters dochter, ende vertrock dese wederom veel verdriets, twelck van den goeden ter Goude vanwaen [vanwaer, P.A.] sij nu quaeme geleden werde. Sij seyde oeck, dat daer tegenwoerdelick in Sint Janskerck wel drie ofte vier preeckstoelen stonden, op welcker ygelick predikanten quamen van diversche seckten, roupende en lasterende ygelick om quaet over die geschickte des heylich kercks ordinantie ende allen den geestelicken staet. [p. 353]
29 december 1573
(…) hoerden wij, dat ter Goude nu int hoochtijt van Kersmis het nachtmael wuytgedeelt was met groot confuys van kinderen ende andere, die hier geheel ongescicktelick riepen ende rumoer maeckteden, sulx dat die guvernoer Wijngaerden hem beghave om stilte te maeken ende daertoe hem onder het dringen van den volck te begeven gheen werck en maeckte. Men seyde, dat het ter Goude mede seer sturf ende groete dierte quaeme in alle dingen. Ende was nu daer een priester, pastoor van Bercou, [noot: Egbert Jakobsz Spijers], wuyt die gevangenis gelaeten met conditie dat hij most eedt doen van gheen kinder meer te doepen nae manier der catholiiken, sulx hij gedaen hadde eer hem die guesen om dieswil vingen. [p. 355]
30 december 1573
[Spanjaarden namen Pijnacker in, belegerden Zevenhuizen en trachtten IJsselvaart naar Gouda te blokkeren]
Men seyde ons mede, dat die van der Goude noch gestadelick arbeyden om haer blockhuys geweldich te maeken ende dat die goede daer met sonderheyt geschattet ende benauwet werden. [p. 355]
1574
2 januari 1574
Gheboerde oeck mede op desen tijt, dat Cornelis Dirricksz, Jan Bosch // ende Elyzabeth Gerrits, die nu in den Hage brouwen souden, van den guesen ontnoemen werde op die Meer veel gereetschap tot brouwen dienende ende oeck seker mout, twelck sij van Haerlem gehaelt ende in den Hage meenden gebrocht te hebben. [p. 356-357]
3 januari 1574
(…) ontfing ick een brief van den pastoor van der Goude wuyt Antwerpen, inhoudende onder anderen dat die nieuwe guvernoer op sint Andries [30-11] laestleden het regement van dese Nederlanden annaeme ende tot dien daege hiertoe sijn eedt dede. (…) [p. 357]
5 januari 1574
(…) quaeme wederom een vrou wuyt der Goude binnen Amsterdam ende was moeder van eenen capiteyn op een van des conincks oerlochscepen, genaemt Tijs van Stolwijck. [noot: volgens dagboek zou hij voorjaar 1574 gevierendeeld zijn te Woerden] Dese vrou vertrock, dat ter Goude groete benautheyt rese, meer als tevoeren, ende goede daer een stuck butters ses st. ende een bolle broets vier st. [p. 357]
6 januari 1574
Ter Goude, seyde men, dat die meeste hoofden van dese rebellie gereeschap maeckten om haer te versien tot die vlucht ende dat sommige al gereyst waeren. [p. 357]
8 januari 1574
(…) verhoorden wij veel spraecks binnen Amsterdam, dat binnen der Goude die guesen wuytgeslaegen waeren, maer gemerckt die goede doer deesgelijcks, welck sij met blijschap altijts plegen te ontfangen, haer voerens dickmaels bevonden hadden bespot te sijn, soe en conden sij oeck dese faem anders niet nemen dan der bespotters wuytstel ende waeren hierom in desen weynich vermaeckt. [p. 358]
9 januari 1574
(…) quame mij besoucken wuyt der Goude mijn cosijn Boudewijn Quirijnsz [noot: op de Raem], tot wiens huyse ick ten tijde eer ick der Goude verliep over die vijf daegen op solder geseten hadde. Desen hadde ick tevoerens ontboden ende quame, gesonden sijnde van mijn suster. Hij bracht tijdinge, dat die priorinne van sinte Margrieten binnen der Goude overleden was. Die Heere sij haer ziele genaedich. Dese vertrock, dat voerseker die Engelsche // knechten wuyt der Goude geweken waeren, gescheyden sijnde doer oersaeck want haer ontseyt werde verder serviis dan sij tevoeren gehadt hadden.
Seyde voerts, dat tot den Catharynenconvent binnen der Goude op die hoochtijt van Kersmis die kersmisse gedaen was in haer spinkaemer in de nacht, daer mede seer veel burgers gecommuniceert werden. Ende was die priester die celebreerde, heer Symon, pastoor van Coppelle. Als dese priester gecelebriert ende sijn dingen gedaen hebbende vandaen [vandaer? P.A.] gescheyden was, hiernae begannen die goede religiosen wuyt der stemme singende op die oude catholike manier den Heer te dancken ende te looven. [p. 358-359]
12 januari 1574
(…) worde mij vertrocken, dat sekere wuyt der Goude gecommuniceert hadden met Noordcarmis op die saeke om die van der Goude weder met practike onder den coninck te brengen. Men seyde, dat daer binnen wel hondert waeren, die goetwillich vouchden tot die effectuatie van dit concept. Ende gave Noordtcarmis denselfde Gouwenaers requiranten hiervan sekerheyt van perdoon [noot: pardonbrief gedateerd 13 januari volgens Walvis, I, 361] voer die van der Goude, soe wie ofstaen wilden van desen rebellie, mids beloften dat die stadt oeck gheen soudaeten ontfangen soude dan alleen opt casteel.
Verspreide mede op desen daege tijdinge, dat die van der Goude al over waeren ende conincks soudaeten in haer stadt hadden. [p. 359]
13 januari 1574
(…) continueerde die faeme van der Goude, dat die stadt nu seker in soude sijn. Men seyde, dat daechs voer desen dach Baldeus gesien werde in den Hage op te sitten ende met vier vaendel knechten nae der Goude te trecken om dien met conditiën in te nemen. Maer hoerden onder die hant, dat hierof niet en was, hoewel die goeden doer dese rumoer wat hoops reese van eenichsins vertroost te werden, meenende dat dit wel een presagium ofte voerbode mocht sijn van des Heeren bermherticheyt, niet nochtans sonder groete sorge dat dese faeme haer oerspronck hadde wuyt verspreyen van tconcept, daer recht voerens of geteykent staet dat sommige wuyt der Goude met Noordtcarmis gemaeckt hadde, vresende dattet selfde hierdoer soude interturbeert werden ende veel goeden binnen den stadt tot nondrachlicke last mocht vallen. [p. 360]
14 januari 1574
(…) verhoorden wij van twee jonghens, die wuyt der Goude gecoemen waeren, dat die gemeente het casteel aldaer bewaerde ende dat sij opelick riepen om des coninx soudaeten in den stadt te willen hebben. [p. 360]
15 januari 1574
(…) vonden wij ons gheheel troerich, bevreest sijnde werwerts dit concept van der Goude te reduceren onder den coninck, sulx recht voerens geteykent staet, wilde loepen, alsoe den avont van desen dage tot dit te effectueren gecontinueert was ende oeck tot deser oersaeke // daechs tevoeren van Amsterdam nae Alphen getrocken waeren ontrent derhalf hondert haeckschuts om op desen avont nae der Goude te reysen, daer belooft was dat van ander weghen noch meerder coemen souden ten getaele van tsamen vijfhondert soudaeten. Ende souden het Vlaminxpoertgen [noot: zie hele verhaal bij Walvis, I, 360] hemluyden doer wel hondert catholike, die hiertoe tsamen geconfedereert waeren, geopent werden met den slotel, welck sij clouckelick daervan gecregen hadden. Wij sorchden of dit opstel mocht wuytgebracht werden tot swaere achterdeel ende tribulatie van denselfde goede ende waeren soeveel te meerder beducht, soe wij vermerckten dat ons het weer niet dienen en wilde, doerdien dat het ontrent twee daegen gevroeren hadde ende nu wederom geheel doyde ende vuyl weer was, waerwuyt wij meenden dat dese tocht qualick te doon soude sijn doer het ijs, waerdoer verhindert werde dat ment met schuyten voer, twelck oeck te cranck scheen te sijn dan mer over gaen mocht. Hoopten evenwel altijts, dat onse lieve Heere al te laetsten nedersien soude ende gracie verleenen, waertoe wij oeck op dese tijt hem sonderling baden ende an den conventen mindelick versochten, dat die oeck vuerich bidden wilden.
Quaeme mede op desen dach wederom tijdinge van der Goude, waerdoer wij veel ons hope van tgunt wij verwachteden verloeren, te weten dat daer opt casteel wederom guesesoudaten, doer den capiteyn ingelaeten, gecoemen waeren. [p.360-361]
16 januari 1574
Van der Goude hoerden wij, dat nu ingecoemen was een vaendel guesenknechten, twelck vergadert was wuyt die van Haerlem verloepen waeren ten tijde doen haer opgeleyt werde te peunieren voer Alckmer. Ende waeren ons knechten, die van Amsterdam nae der Goude daechs tevoeren reysden, wederom buyten Amsterdam op den dijck gecomen. Hierdoer werden wij seer verscrickt, sorch hebbende voer den goeden, die daerinne noch waeren ende nu gemeent hadden verlost te werden. Maer hoopten evenwel noch al ten besten, doerdien want wij hoorden dat Claes Dirrixz [Verhoef] van der Goude, die van dit opstel anleyder wesen soude, subitelick ontboden werde bij Noordtcarmis om op den gesetten dach smorgens vrouch voert ontsluyten van den poort tot Utrecht te coemen an hem. Ende werde hierbij geseyt, dat die burgemeesteren an dese confederatie oeck mede soude sijn. [p. 361]
17 januari 1574
Quamen mede op desen dach van Utrecht sommige Gouwenaers, doer desen turbele een deel tijts daerwuyt geweest. Dese seyden ons, dat die hope van der Goude nu geheel falgeerde ende dat daer voerseker weder guesesoudaeten ingecomen waeren, ingelaten int casteel doer Wijngaerden ende Cornelis Woutersz [noot: brouwer, lid van de vroedschap, 1573 burgemeester tot 1577, vandaar dat de schrijver zegt dat hij de sectaristen is toegedaan; hij stierf in 1585], nu veeltijts burgemeester, den sectarysen seer toegedaen. Die gemeen sprake was evenwel binnen Amsterdam, dat die Goude coninx was ende des coninx soudaeten provande anvoerde, maer en vermaeckte ons sulcke faeme niet, overmids dat wij nu oeck scriven ontfangen hadden wuyt Utrecht van Claes Dirrixz, daer voerens of geteykent staet dat anleyder soude sijn, ons ontbiënde dat het opstel wuytgestelt was die tijt van ses ofte seven daegen ende dat hijselver nu nae Cuylenberch wilde reysen, als die vermerckte dat het gunt begrepen was gheen voertganck hebben en wilde. [p. 362]
18 januari 1574
(…) vervolchde noch seer die continueel sprake onder den gemeente binnen Amsterdam dat der Goude waerachtelick coninx was, mids dat hierbij veel circumstantiën geseyt werden, waerdoor dese faeme den menschen soe seer inviel, dat het hem niet ontgeven mocht werden, oeck wat reden men hiertegens bijbrocht. Ende hoewel ons kenlick genouch bleeck di niet dan wuytsteeck te sijn, soe hoorden wij nochtans dit al met genouchte an. […]
Hoorden hier mede, dat alsulcke burgemeesters, als nu in dese tijt nae oude gewoonte ter Goude gecoeren waeren, naemelick Gerrit Huygen [Huygense], met Govert Witten, haer gheensins begheven wilden onder die electie op haer gedaen, alligeerende dat sij nu niet bequaem waeren tot sulcken officie opgenomen te werden, die soe onlanx als sint Jacop in de somer [25 juli] voirleden bij hemluyden geset waeren, niet alleen wuyt die wet maer oeck wuyt die vrootscap. [p. 362]
20 januari 1574
(…) quame een vrou met een man, ygelick apart, binnen Amsterdam. Dese vertelden met gelijke monde, hoewel sij van malcander niet en wisten, dat sij ontrent der Goude quamen, daer gehoort hebbende dat binnen die stadt gheen soudaeten van guesen en waeren ende datter voerseker seer getracteert werde om met accoordt tot den coninck te wedercoemen. [p. 363]
22 januari 1574
(…) quame een vrou wuyt der Goude, die ons tijding brocht dat voerseker die guesesoudaeten nu der Goude inhadden, ons geheelick benemende den hoepe, dien wij nu dese voerlede daegen continueerlick ontfinghen wuyt den fame dat der Goude wederom onder den coninck gecoemen was. Dese guesenknechten werden eerst in sint Catharynengasthuys geleyt ende ontfingen ygelick van Wijngarden een penninck van acht st. [p. 364]
25 januari 1574
Van der Goude quame oeck die baljuwe van Naaltwijck [noot: Jan Anthonisz Brasser, baljuw en schout van Naaldwijk namens gravin van Aremberg, afgezet] ende seyde dese, dat die gueseknechten die ontrent Ponciaen [14 jan.] daerin gecoemen waeren nu daer voerseker wederom wuytgereyst waeren, doer oersaeck want die borgerie denselfden gheensins toelaeten en wilde ende vrees reese datter well seditie doer soude mogen opcoemen. Wij hoorden dese tijdingen an ende hoewel wij sulx gaerne hoerden, soe en waeren wij hierinne nochtans weynich verblijt, doerdien want wijt weynich geloof gaven om reden van soe verscheyde loegens als ons in gelijcke tijdinge eertijts angebrocht waeren. [p. 365]
26 januari 1574
Wij hoorden oeck hier, dat die ooftboemen van de thuynen buyten der Goude noch dachlix ofgehouden werden ende dat daer ordinancie was van de enten daer noch staende wuyt te moeten rooden tegen den vasten. Waermede betoont werde, dat die rebellicheyt noch niet en slapte maer hoe langer hoe swaerder reese. [p. 366]
29 januari 1574
(…) sage ick binnen den convent ter Lely binnen Amsterdam een jongen, die ontrent veertien daegen tevoeren van der Goude met sijn anderde gescheyden was ende veel gespreet hadde, hoe aldaer die goede catholike nu hope hadden ende vrij werden om haer tegens den goosen te versetten. (…)//
Wilde mede dese jongen wederom nae der Goude, seggende dat hij daer alleen om sijn cleederen reyse ende in sinne hadde om weder tot Amsterdam te coemen. Maer ons docht, dat dese wuytgesonden was om te verspiën ende dat hij hem schickte overal sulx te vercondigen, soe hij conde bedencken dat ygelick gaern hoorde. [p. 366-367]
1 februari 1574
(…) quame wederom tot Amsterdam een jonghen wuyt het fraterhuys van der Goude, die een broederssoon was van Zybrant die Backer, een overdaedich vijant van den goeden catholiken, wesende sonderling bitter ende genouch beroyt, twelck oeck meenich vermoyden dat hem die oersaeck was van sijn verkeertheyt, gemerckt hij nu genouch bevonden werde als een roever ende dief in andere goede menschen haer goet. Dese jongen vertelde, dat dese sijn voirn. oem an hem oeck genoch vertoont hadde groete ongevoelicheyt, hem in spiticheyt van der Goude sendende met spreken van woorden als volgen: “Ick sie wel, dat ghi mede veel andere gelijck sijt, die een gemackelick leven soucken sonder anschou te nemen, hoe die apostel Paulus leert dat ygelick sijn broot hoort te winnen doer den arbeyt sijnre handen. Gaet hierom ende versiet u, dat ghi elders coomt in een convent oft ander, daer ghi leckerlick moocht eeten ende drincken”. Dus sprack dese voirn. Zybrant ende wilde niet sien, hoe // verde hijselver gedwaelt ghinck van sint Paulus’ leering die niet soe hartelick en leert, als dat die een den andere liefde bewijst, welck liefde niet anders en souckt dan des evennaestens salicheyt, doende daertoe al wat die vermach sonder moelickeyt oeck van met tijtelicke have dien behulpelic te sijn, wachtende in alle naersticheyt van yemant te vercorten in steelen, roeven ofte in andere desergelijck. Maer van dese, doerdien want hij nu die vreese Goods verwurpen hadde sulx in sijn verkeertheyt verblint, dat hij het alderscandelikste voer doochde ende eere hielt ende op gheen liefte van sijnsselfs bloet paste. Seyde voerts dese jongen, dat die guesensoudaeten versch ter Goude ingecomen, daer voerens of geteykent staet dat wederom wuyt den stadt gesceyden waeren, daer noch plaets behielden ende tot den borger al geforeert laegen, waerdoer oeck onder den gemeente groete murmuratie ende bitterheyt tegens den capiteyn Wijngaerden geresen was. [p. 367-368]
12 februari 1574
(…) quame binnen Amsterdam die abdisse van den Claresusteren [noot: in 1567 was dit Maritgen Dircks; de door de schrijver genoemde abdisse speelde een rol in de opzet om Gouda onder koninks gezag terug te brengen, Walvis I, 369] binnen der Goude ende hadde seder Lichtmis laetstleden tot Utrecht geweest, comende op die tijt wuyt der Gou, daer sij soe lange in groot verdriet geseten hadde. [p. 370]
16 februari 1574
Van der Goude werde mede swaere tijdinge verspreyt, te weten dat die guesen daer nu sonderling het hooft ophieven, overvallende nu den goeden veel meer als voerens. Twelc gesciede doer oersaeck dat nu versproken was sulck concept als die goede gemaeckt hadden om den stadt weder te brengen in des conincks obediëntie. [noot: de poging, die 5/6 februari zou plaatsvinden, kwam 3/2 aan het licht; Walvis I, 365] Men seyde, datter drie wuyt den geconfedereerde gevangen waeren, onder denwelcke deen genoomt werden // te sijn eene Adriaen Pietersz [noot: getrouwd met Aechte Jansdr, dr van Jan Hey; was een van de hoofdaannemers van de aanslag; op 20/2 terechtgesteld], swaeger van de burgemeester Jan Hey Gerritsz. [De Heer kent het lijden van de verjaagden; bid voor hen] [p. 371-372]
17 februari 1574
(…) quame ter sprake, dat nu binnen der Goude wederom nieu rumoer geweest was, doerdien dat die voirn. burgeren gevanghen waren, daertegens die gemeente liep, ende worden die gevangens met gewelt wederom verlost. Men seyde, dat om dese saeck wel vier vaendelen gevlogen hadden daer onder ’t gemeen populus seer tumultueerde. [p. 372]
18 februari 1574
(…) sprack mij an jonge Vroesen, die soon van Jonge Jan Huygensz, Jan Claesz van Haerlem sijn swager; dese quaeme wuyt // den Hage, alsoe hij mede catholiick sijnde most loepen. Dese vertrock mij wonderlicke swaericheyden, beroerende het apprehendieren van den burgeren binnen der Goude, daer voerens of geteykent staet ende wederom of gescreven is dat met gewelt verlost souden sijn, daer hij noch niet of gehoort hadde, seggende dat het getal van die gevangens wel ellif waeren [noot: elf verraders werden ook uitgesloten van terugkeer op grond van de Pacificatie van Gent in 1576; namen en verwijzing naar processtukken in noot] ende datter sommige over den stadtmuyr vallende haer versien hadden. Men vinge voert alle daege meer ende werden veel dooren van huysen opgeloepen, daer die suspecteerde gesocht werden. [p. 372-373]
19 februari 1574
Van der Goude hoerden wij, dat van Utrecht getrocken waeren veel haeckscuts met ettelicke paerden om te sien of daer eenich hope waer van den benaude te vertroosten. [p. 373]
20 februari 1574
(…) verstonden wij waerachtich te sijn, dat binnen der Goude wuyt den gevangenisse ghebroecken was eene Aert Jan Teeuwen, slotemaeckerssoon, die geapprehendeert geweest hadde // als gesuspendeert van den stadt onder des conincks obediëntie te brengen. Hij ontquaemt wonderlick ende was genouck naeckt, maer vonde noch al wel die hem onderstant deden. Waeren oeck op dese tijt meer andere goede menschen doer vrees over des stads muyr vallende ygelick sijns weechs verloepen. [p. 373-374]
21 februari 1574
(…) ghingen die van der Goude verloepen waeren ende haer residentie behielden tot Utrecht, tot Amsterdam ende ontrent dese plaetsen geheel bedroeft ende verslaegen, beducht werwerts die goede menschen in haer stadt sijnde hem [hen? P.A.] mochten verburgen teghens soe swaere beroerte als nu daer geresen was. Wij ontfingen ijselicke tijdingen van dreigementen, die geseyt werden dat men den doochsaeme mede dreychden, als met hangen, onthoofden, quartieren, met paerden van een te doen trecken ende desergelijck, mids toonende int ghaen over den straeten leeuwe aensichten ende roupende gestadelick: “verraet, verraet”. Twelck al maer geschiede tot verfoyenge ende verdruckinge der goeder catholiken, die der guesen tyrannelicke ongodlickheyt ende ongenaede mishaechde, souckende met eenige middelen denselfde twe ontcoemen. Waeren oick dese voirn. verloepe Gouwenaers hierom te meerder benaut, soes ij wel wisten dat sekere des conincks soudaeten darwerts gereyst waeren tot assistentie van denselfde seer verdruckte me thope van die te ontsetten ende noch niet conden verhoeren wat dat der mocht geschiet sijn oft tegenwoerdelick geboren, bevreest dat dit attentaet den goeden tot meerder verdruckinge mocht vallen. Soedat wij des stadts van der Goude tegenwoerdige staet anders niet en conden vermercken ende oerdelen dan die alderellendichste ende gelijken den dach des oerdels, daerin toch sulck verdriet claerlick sal rijsen, dat ygelick verscrickt tot dies ghedenckenisse. [p. 374]
22 februari 1574
(…) quaeme binnen Amsterdam Aert Jan Teeuwensz, die ter Goude sulx boven geteykent staet wonderlick doer Goods gracie hemselven wuyt den gevangenisse gebroeken hadde. Dese vertelde ons onder veele andere, twelck te verwonderen ende te verscricken stonde, dat oeck om sijnen wille gevangen geweest hadden binnen der Goude twee nonnen van sinte Margrietenconvent. [p. 375]
23 februari 1574
(…) ontfingen wij wederom seer bedroefde tijdingen van der Goude, hoe daer nu getyranniseert was tegen sommige goede catholiiken die bevonden waeren geconfedereert om den stadt te reduceren tot haer oude religie ende obediëntie van den coninck. Men seyde, datter twee gequaertiert waeren, [noot: volgens het vonnisboek werd Adriaen Pietersz gevierendeeld; Pieter Jan Teeuwensz niet, RA 177, fol 59-60] die quartieren gehangen sijnde an ygelick poorte één ende die hoofden gestelt opt casteel. Die een was – soe die fame liep – Adriaen Pietersz, swaeger van den burgemeester Jan Hey Gerrit Daemsz, ende die ander Pieter Jan Teeuwensz, [noot: schamel schippergezel, zoon van slotenmaker Jan Teeuwen] broeder van Aert Jansz voirn., die nu wuytgebroken. Van den anderen en conden wij niet vernemen, maer en twivelden niet of sij waeren in groete laste ende vrees. [p. 375]
24 februari 1574
Hier hoorden wij wederom tijding van der Goude, dat die beroerte daer noch even geduerich was ende nu oeck een burgemeester gevangen lach, maer en conden niet vernemen wie dat het wesen mocht. Hoewel wij tselfden meer geloofden wuytstel te sijn dan die waerachticheyt. [p. 375]
25 februari 1574
(…) hadden wij noch tijdinge van der Goude, daermede verspreyt werde dat daer veel van den goede catholiicken huysen geraseert ende sommige heel in de gront vernielt waeren, twelck ons al te seer benaude, maer hoepten dat het soe quaet niet en was.[p. 375]
Vernaeme mede hier, dat een Berchgin Gerritsd, weduwe, eerlick sulx in haer conversatie dat sij van niemant anders gehouden werden dan als doochtsaem ende goodsvruchtich, oeck gevangen was van den goesen // om saecke dat sij gedoocht hadde by haer een atmael tijts verburgen te wesen die voorn. Adriaen Pietersz, nu ghequartiert. [p. 375-376]
27 februari 1574
Quaemen (…) binnen Amsterdam verscheyde Gouwenaers, bij namen Joost Harmansz met zijn soon Jan Joosten, [noot: nam deel aan aanslag; uitgesloten van pardon in 1576] Willem Jan ende andere, wuyt der Goude verloepen doer dese vervaerlickheyt, ende hadden voer om in Den Hage te reysen ende daer neder te slaen, sow lange alst God anders wilde versien. [p. 376]
4 maart 1574
(…) worden ons wuyt Utrecht laeten weeten, dat nu wederom binnen der Goude gecomen ende ingelaeten waren driehondert gosensoudaeten tot benaudinge der goeder catholiiken. [noot: op 24 feb. besloot vr. dat jhr. Albrecht van Egmond, die met zijn vendel in de stad lag, dat mocht uitbreiden tot 250 man] Ende was te verscricken sulck verdriet als geseyt werde, dat daer geleden ende gedragen werde. [p. 378]
6 maart 1574
Van der Goude quaeme oeck gheen ander tijdinge dan die den ballingen // groot hartseer anbrocht. Men seyde, dat die gevangen catholike daer nu op een nieuwen gepinicht waeren [noot: op 3 maart was de advocaat-fiscaal van het HvH voor onderzoek gekomen] ende dat die goesen haer tyrannie daer noch altijts wreeder toonden, als die ontseyden vierduysent R.gl. voer vier jonge gesellen te laeten ghaen, roupende dat sij sterven mosten ende om gout noch silver te coop en waeren. Ende hoorden voerts, dat die wethouders belooft hadden duysent R.gl. te geven dengheene soe wie hem weder in handen wist te brengen die Aert Jansz slotemaeker, daer boven of geteykent staet dat hem wuyt haer gevangenisse wonderlicken gebroken hadde met die hulpe God. Daer werden gestroyt, dat binnen der Goude opelick gesproken werde dat dese selfde Aert Jansz, waert saeke sij hem in haer handen wederom wisten te crigen, alsoe van hem soude gepinicht werden dat men gheen kennisse soude mogen hebben van yemant gelijcke pijn oyt angedaen te sijn ende soude van tormenteren an hem niet ophouden voer ende eer hij haer alle den confederaten bij naemen soude hebben beleden. [p. 379]
10 maart 1574
Van der Goude ghinck sprake, dat die schippers [noot: over de houding van de schippers te Gouda zie Boogman, 90 en Dusseldorpius, 107] veel rumoers maeckteden, sulx dat sij den wethouders bedwangen over den gevangens [noot: van de aanslag van februari] niet te doen dan tot haer welbehagen. Ende waeren wuyt die haeren vier gedeputeert, die present mosten sijn soe wanneer die gevangens geëxamineert oft gepinicht mochten werden. Jae worden opelick geseyt, dat die schippers soe gheweldich haer voechden, dat die borgemeesters aldaer wuyt verbaestheyt denselfden schippers presenteerde vriheyt om haer willen met den gevangens te doen, mids dat sij haer tevreden houden souden. [p. 381]
15 maart 1574
Van der Goude ontfingen wij tijdinge, dat nu oeck die schippers daer soe forsch waeren, dat sij den magistraet bedwangen bij den gevangens niet te doen sonder dat daer present waeren vier wuyt haer geselschap. [p. 382]
17 maart 1574
(…) vernaemen wij, hoe der Goude getriumpheert hadde in de voerlede daegen met vueren, schieten, den schermeyen een geheelen nacht over te speelen ende desergelijck manier vrolickheyt te bedriven, om saeke dat conincks soudaeten Coppelle verlaeten hadden, waerdoer sij hem seer ontset vonden, als nu die zeede tot haer hebbende om te reysen ende al te doen tgunt hem oerber docht. [p. 383]
18 maart 1574
(…) weder ons voer seker tijdinge geseyt, dat nu binnen der Goude in de gevanckenisse gesturven was eenen Dirrick Joosten, die soone van Joost Jansz. Welcke Dirrick gevangen was wuyt oersaeke dat hij vermelt was te wesen van de confederatie, die geaccordeert waeren den stadt te reduceren onder dobediëntie van den coninck. Men seyde, dat dese goede knecht alleen gesturven was van den tormente, daermede hem die goosen in groete verbittertheyt gepijnicht hadden, ende voert van swaere hartseer, twelck hij ontfing doer vreese van tgunt hem gedreycht werde van den verkeerde.
Men seyde mede, dat ter Goude die catholike ende sonderling die priesters in wonderlicke benautheyt waeren, die, niettegenstaende al hadden sij hem met eede verbonden tot den prinsch ende sijnen ketterie, nochtans verhindert werden malcander twee of drie an te spreken, met ordinancie dat soe wie conde bewijsen van tsamensprekinge onder twee ofte meer priesters, dat die vier ponden Vls. te beut souden hebben. Ende werden noch dickmaels haer huysen besocht, mids vereyschende openinge van alle sloten welc sij binnenshuys hadden. Soe wat bevonden werde den geestelickheyt toe te coemen, dat werde gehouden voer prijs, sonder dat yemant contrarie was dengheenen, die haer vouchden alsuck goet an te slaen en te roeven. [p. 383]
19 maart 1574
(…) reysden doer Amsterdam nae Utrecht Jan Joosten met sijn vader, Joost Harmansz, tsamen van der Goude, Den Hage ge- // ruymt daer sij onlanx gereyst waeren met meeninge om in haer desolaetheyt die cost te mogen winnen in die plaetse. Ende waeren vandaen gescheyden, om oersaeck want sij reeschap saegen gemaeckt te werden dat conincks soudaeten Den Hage wederom soude verlaeten, mids dat des kercks cyerage aldaer wederom ofgeleyt was ende het grof geschut nae Haerlem gevoert. Dese selfde Jan Joosten was een van de geconfedereerde, die malcander hantastinge gedaen hadden om der Goude met pericule van haer live onder die obediënte van den coninck te wederbrengen, twelck hem meerder vreese dede hebben om in Hollant te bliven, al wetende dat hij onder den goesen handen wedercomende niet anders soude getracteert werden dan als een scelm ende een verraeder. Hij seyde ons, dat hij sijn huysvrou ontboden hadde dat sijselve bij hem coemen soude, ofte dat sij hem te minsten sijn cleder met wat gelts wilde bestellen, maer vonde oeck in haer groete ontrouwicheyt, niet alleen met nae hem persoonlick niet om te sien, maer oeck noch gelt noch cleeder te seynden ende stoutelick te ontbieden dat hij thuys soude coemen ende doen tgunt hem te doen stonde, sonder regaert te nemen van soe swaeren last daer hij nu ingecomen was door sijn goodsvruchtige moet tot den religie ende den coninck. Och dese goede man verhaelde soeveel van gunt nu in ons bedroeft landt bedreven werde (…)
Op desen selfden dach quaemen dese voirn. Jan Joosten met sijn vader wederom binnen Amsterdam wuyt oersaeke dat sij den wech onveyl vonden, alsoe tot Ou- // derkerck die goosen ingecoomen waeren ende een schuyt gerooft hadden. [p. 381-383]
Quame oeck op desen dach bij ons Maerten den Raven [noot: havenmeester; in 1576 uitgesloten van pardon] van der Goude, een van de geconfedereerde van de voirs. reductie ende verhaelde dese mede sijn deerlicke gesciedenisse in sijn vluchten. Hoe hem ontrent Wensveen sommige lantluyden overvielen ende vingen, hem brengende in den donckeren avont voer der Goude met opset om hem des morgens tot verheffinge der boosen in den stadt gebonden te brengen. Maer verleende hem wuyt sijnre vianden te verlossen, sulx hij oeck tot glorie van God ende blijschap van veel goede menschen dede. [p. 385]
20 maart 1574
(…) reysde oeck wuyt Amsterdam nae Utrecht Margriet Aerts van der Goude. [meldt grote benauwdheid in Den Haag] [p. 385]
21 maart 1574
Van der Goude werde geseyt, dat doerdien die gevangens daer gepijnicht sijnde tot gheen lijden mochten gebrocht werden, seggende dat Aert Jansz, daer voerens of geteykent staet, alleen haerluyden secreet weet, nu bij den wethouders een sonderling concept begrepen was om desselfde voirn. Aert sijn moeder te bedwingen tot scrivinge van een brief an hem, waermede sij hem een seker plaets beteykenen soude om bij haer ende sijn huysvrouwe te coemen, niet twivelende of sij souden hem doer sulck pracktijck in haer handen crighen, mids dat sij hebben souden van haer soudaeten ontrent den bescreven plaetse in laegen om hem waer te nemen ende daer coemende te apprehenderen. Ende was noch vreeselicker, dat oeck vertelt werde hoe Aert Jansz sijn huysvrouwen [vader], Pieter die Soos, oeck hiertoe versocht was, met presentacie dat hem duysent R.gl. gegeven souden werden, soe haest hij bestellen conde, dat dit concept geeffectueert soude sijn. Alle twelck een vermaeninge was, dat wij hier sien souden hoe wonderlick dat God is, die om ons tegens alle dese ende desergelijck der boosen anstel te wapenen ende moedich te maeken [gebed] [p. 386]
23 maart 1574
(…) verhoerden wij van der Goude, dat die priesteren daer nu sonderling getraveleert werden mids haer te perssen met nieuwe abhominabele eede te doen ende waeren wuyt dier oersaecke tegenwoerdelick vandaen gesceyden ende tot Utrecht gecomen wel ses Goudse priesteren, genouch desolaet ende als gejaechde menschen. Men seyde, dat die- // selfde van der Goude wuyt den stadt verdreven hadden die huysvrouwen van Dirrick Andriesz ende meester Heyndrick Jacopsz. [noot: Lethmaet; schepen] Ende dat voerts fame liep, dat sij allen den catholiken die noch in den stadt waeren van hem wilden verdriven. [p. 386-387]
29 maart 1574
(…) saete ick bij den burgemeester Jan Hey Gerritsz ende sage hem over te coemen sijn suster, Elyzabeth Gerrits, huysvrou van Jen Gerrit Stempelsz, burgemeester van der Goude. Dese toonde hier die meeste misbaer die men sien mocht, beclaegende haer van tgroete misval twelck sij drouch doer soe swaere scade als haer hoe langer hoe lastiger overviel, // versceyde van haer man, die nu tot Coelen was [zie verslag jezuieten, P.A.], ende verdreven sijnde, eerst wuyt haer goet van der Goude ende tegenwoerdelick wederom wuyt Den Hage, daer sij haer om te brouwen nedergeslagen hadde. [p. 388-389]
2 april 1574
(…) was binnen Amsterdam gecoemen wuyt der Goude gescreven an eenen, genaemt Kervel, ende hiel inne hoe van den goosen aldaer doer ondersouckinge van alle huysen, twelck ygelick be- // dwongen werde toe te laeten, gevonden waeren veel verburgen goederen den catholiken toebehoerende, mids daerbij ontbiedende dat die goosen niet en twivelden of sij souden voert alle andere verburgen goederen onlanx wel tot haer wille crighen ende waeren dese selfde goesen binnen der Goude noch even harnackich, verkeert ende vermetel, haer in als toenende als die tot gheen meerder macht, welck hem [hen? P.A.] mocht overcoemen eenich ontsicht oft vrees en hadden. [p. 389-390]
3 april 1574
(…) ontfingen wij tijdinge wuyt Utrecht, dat nu wuyt desperatie sekere goede verloepe catholike wederom haer begeven hadden nae der Goude te reysen om daer haer alimentacie te vinden, twelck hem [hen? P.A.] ontbrack in haer ballingscap. Bij naemen werden ons gespecificeert die eerbare Joost Harmansz ende Jacop Heynrixz, soone van Mr. Heynrick Florisz, doctoor in de medecijnen. Twas te verwonderen, maer is ymmers geschiet. Ende weet dalmogende God met wat benautheyt dese goede mannen dese reyse bestaen hebben, genouch versekert van onwuytsprekelick verdriet, twelck sij anghingen mids haer onder den goesen begevende, wesende haer dootvijanden. [p. 390]
7 april 1574
Der quame oeck sprake, dat binnen der Goude den goede menschen haer beddens ende ander huysraet onthaelt werde ende vercocht tot behouf van den scattinge bij den prinsch het lant ofgeeyscht. [p. 391]
10 april 1574
(…) wesende Paeschavont verhoorden wij, dat binnen der Goude gevangen was eene Jacop Heynrixz, soone van Mr. Heynrick Florisz, medecijnmeester, daer voerens of geteykent staet, dat eertijts verloepen sijnde nu wuyt benautheyt hem wederom binnen der Goude begeven hadde, meenende dat hem van deswegen gheen swaericheyt opcoemen soude, maer falgeerde hem sijne hope. [p. 392]
15 april 1574
(…) hadden wij tijdinge, dat nu binnen Utrecht wuyt der Goude gecomen was die dochter van Pieter Cornelisz Soos, huysvrou van dien Aert Jan Teeuwensz, daer voer of geteykent staet, dat in wonderlicke maniere doer Goods sonderligne hulpe ontcoemen was der goosen gevangenisse, overmids dat hij gearbeyt had den stad te reduceren tot obediëntie van den coninck. Werde op dese tijt mede bij ons voer sekerheyt vertelt, dat sommige conventualen van ons convent den Hem nu in dit hoochtijt hem hadden adjunckt gemaeckt der goosen nachtmael, tot groot hartseer ende leedtwesen van meenich eewich catholiick mensch. [p. 394]
17 april 1574
Quaeme (…) bij ons tot Amsterdam een clerck van der // Goude, student tot Utrecht, gebroeder van ons medebroeder heer Cornelis Adriaensz. Dese vertrock ons tgunt bij sijn persoon gesciet was. Hoe hem, wesende op den wech om tot IJsselsteyn te reysen, daer hij sekere van sijns moeders sculden soude maenen, overvielen die goesen ende gevangen nemende bedwangen met haer doer het velt over sloot ende anders te loepen recht toe recht an, om reden reden want sij den dijck scuyden, besorcht voer des conincks soudaeten. Ende brochten hem sulx nat ende cout binnen Oudewaeter in den Doelen met meeninge dat sij rantsoon van hem crigen souden, sonmder anschou te nemen dat dese een arm scamel clerck was. Bedwongen mede desen selven binnen der Goude een brief te scriven, waermede hij sijn vrienden most moyen dat sij hem wilden comen lossen. Maer gave God gracie, dat dese jongen Jan Adriaensz sijn open sage ende liep wech eer dat eenich besceyt van der Goude aldaer wederquaeme. Ende den guesen ontcomen sijnde, so is dese clerck nae der Goude gereyst, daer hij veel verdriets vonde. Hij sage die kercken met den conventen heel verwoest ende voert den gemeent desen verkeertheyt sonderling toegedaen ende soe gesint als die niet minder en dochten, dan dat sij ymmermeer wederom soude keeren tot die catholike religie ende maeckten die stadt noch altijts stercker met bolwercken ende anders. Oeck seyde hij ons, dat sij nu begonnen noch een graft buyten den stedegraft te maken tot fortificatie ende soude die wuyt den enthuynen gegraven werden. [noot: op 24 maart besloot vr. dat de eigenaren van de ooft- of enttuinen buirten de stad aan de Cingel hun heiningen moesten afbreken en een gracht van minstens 6 voet wijd moesten graven; vr.boek 66]. Maer was sonderling, dat dese jongen ons voer seker seyde, dat in dit hoochtijt die goesen haer nachtmael niet gegeten hadden, om saeken want die prinsche dat verboden had. [p. 394-395]
19 april 1574
(…) was ick besich met die boucken te inventereren, die van den Spaensche minreboreders gepackt waeren om nae Spaengen gevoert te werden, haer gegeven van een Spaensche capiteyn, Baldeus genaemt, die deselfden gerooft hadde van thuys te Swieten, daer gebrocht doer Adriaen van Swieten, alsoe dieselfde der Goude gheinvadeert hadde pilgerende den kercken met die goodshuysen oft cloosters. Ende waeren dese boucken wuyt den libriën van die minrebroeders ende collaciebroeders van der Goude. Bij arrest van den goeden, die tot Amsterdam ende Utrecht wuyt der Goude verloepen waeren, werden dese boucken den Spaengers tot haeren onwille onthouden, alsoe sij allegeerden, dat dese met oerlochsrecht hem angecomen waeren, maer en mochten nochtans niet, alsoe notoer was dat den coninck niet en beliefde dat kercken ofte conventen goederen prijs souden sijn. [p. 395]
20 april 1574
(…) spraeke ick een priester van der Goude, soone // van eenen Theeu Woutersz [noot: schrijnwerker] Dese diende den crijch als veltpriester [vertelt over gruwelijke slachting geuzen in N-Holland] [p. 395-96]
26 april 1574
(…) quame mij besoucken broeder Quintijn, pater van den Claren ter Goude ende verhaelde mij tgunt ick al eertijts geteykent hebbe hem doer den goosen in groeten ongenaede angedaen, seggende voerts dat hij oeck ter Goude gevangen sijnde, gebracht was ter vierschaere in judicio, daer tegen hem sulcke vijf accusatiën gedaen werden als hier volgen: dat hij misse gedaen hadde, dat hij biecht gehoort had, dat hij een mennist, Faes genaemt, metter justicie geëxecuteert, in sijn uterste tot bekeringe vermaent hadde, [noot: Faes Dircx was naar het schavot gebracht, zittend op een wagen tussen twee minderbroeders. Deze broeder Quintijn is dus waarschijnlijk een van hen geweest] dat hij twoert Goods valschelick gepreeckt hadde ende dat hij sijn religiose kinderen clarissen verleyt hadde haer van te hylicken ontraedende. Dese saeken welck al looflick sijn, behalven tvalschelick leeren, twelck dese den goeden heere opseyden, maer onwaerachtelick, want hij wel geleert hadde, werden sulx gerekent ende soe gehouden als waerdich, waerom dese pater behoerde levendich gebrant te werden. Ende tsoude oeck sulx geschiet hebben, want hij al verwesen was met vonnisse van de scepens, maer verhengde God wat anders waerdoer dese executie hier onderweechs bleve ende naemaels middelen voertquamen, dat hij mids vrijdom van seven gevangen gosen ende noch tien ponden Vls. geheel sijns gevangenisse ontslaegen werde. [p. 397-398]
28 april 1574
(…) quame binnen Amsterdam ten convente der Nieuwe Nonnen een religioes wuyt Delft, nonne van S. Anna aldaer, ende werde dese hier ontfangen en met geestelick habijt angedaen. Die naeme van dese was Cornelia Andries. Hier ontfing ick een missive gescreven van Jan Joosten, een van de confederaten ter Goude, nu balling overmids hij hem toegevoucht hadde dengheenen die den coninck trou wilden sijn. Dese brief vermelde, dat sijn vader, Joost Harmansz, naedemael hij lange den goesen ontloepen was, nu hem wederom nae der Goude gekeert hadde, mids scriven dat hij tselfde daerdoer gedwongen werde te doen, want hij groet gebreck leede, sulx dat hij met sijn kinder, dese Jan Joosten ende Cornelis Joosten, gedreycht werden van honger te sterven. Hij, Jan joosten, met sijn broer Cornelis reysden nae Duynkercken. Ick merckte hierwuyt, dat niettegenstaende al saege ende hoerde ick dachlix des lants geheele verdriet, dat ick nochtans nieuwerts nae het swaertste en vernaeme. [p. 399]
6 mei 1574
Hier vername ick, dat Huych Jansz, soon van Jan Gerritsz Hey, burgemeester van der Goude, wesende noch een jongen, doer den schout met sijnen dief leyders wuyt der Goude geleyt ende verjaecht was [noot: op 26 april besloot vr. dat de officier op bevel vr. de zoon van Jan Hey uit de stad zou doen leiden; vr.boek fol. 69] ende geschiede dit nieuwerts anders om dan doer groete verbittertheyt, welck sij hadden tegens haer burgemeester voirn., houdende hem, die eertijts van ygelick gekent was des stads trouwe voerstander te sijn, nu als een verrader. [p. 401]
9 mei 1574
(…) quame bij ons en bequame dochter van der Goude ende verhalde ons, dat die boosheyt daer noch even groet was, toonende haer rebellicheyt hoe langer hoe quaeder, mids an haer blockhuys te wercken gestadelic ende den goeden te bedwingen, dat sij daertoe mosten contribueren. Sij seyde oeck mede, dat haer eerste predicant, Mr. Joachim [noot: Adriaensz] wuyt der Goude ende wuyt den prinschen gewelt gebannen was. Vertelde voerts, dat ter Goude veel ongeschicktheyts bedreven werde van de verstroyde religiose susterkens, die dachlix sonderling wuytmuytende, mids hier ende daer oeck onder die soudaeten te danzen, te hippelen ende mede vermoedelick te hylicken an Waelen ende andere ongeschickte personen.
Wij verstonden oeck wuyt dese selfde, dat ter Goude voerts den des heylich kercks gebruyck int doopen ende den andere sacramenten te administreren geheel achter bleef, soedat hetselfde nu scerp van yemant begeert werde, om saeke eensdeels want die priesters overmids den eedt welck sij gedaen hadden van veel hiertoe onbequaem gehouden werden ende oeck dat ygelick bevreest was van veel verdriets hen angedaen te werden, waert dat sij in exercitie van sulx van yemant bevonden werden. [p. 402]
15 mei 1574
Ontrent dese tijt is tot Utrecht gecomen wuyt der Goude broeder Dirrick Kaersgen, minrebroeder, die tot dese tijt toe binnen der Goude genouch verburgen geseten hadde in sint Elyzabethsgasthuys, hebbende sijn onderhout doer sekere goede catholiken, die hem als een goet godvresende heer beminden. Dese seyde, dat die van der Goude noch even obstinaet bleven in haer rebellie met wuytspreken, dat sij die laetste man bijsetten wilden eer sij haer tot obediëntie docht te bekeeren. [p. 403]
18 mei 1574
(…) quame een vrou wuyt der Goude ende was een dochter van een, den Bonzer genaemt. Dese socht haer man, met sijn schip doer ons volck te Wijck angehaelt als hij sijn reys op Enckhuysen hadde, te lossen ende vrij te crigen. Sij seyde, dat die prinsche voerseker tegenwoordelick binnen der Goude was. [p. 404]
25 mei 1574
(…) quaeme binnen Amsterdam een vrou van der Goude, die ons seyde van den prinsch, hoe hij van der Goude sceydende, begaeft werde wuyt den burgerie aldaer met een schenckagie van vijfduysent R.gl. ende hadden in dese voirn. somme gecontribueert ontrent Jan Sinck met Adriaen Coet. Dese vertrock oeck, datter veel in der Goude sonderling bedrouft waeren, sulx dat men die al bitterlick sach screyen, doer oersaeck want die prinsch wiens sijs eer toegedaen waeren nu hem vandaen schickte ende en dochten dieselfde niet eens op die swaere ellen- // dicheyt, daer die prinsch doer sijn menedige rebellicheyt den lande toegebrocht hadde. Men coft op dese tijt binnen der Goude een stuck boters voer negen groet ende een pont caes voer sestalf groot, maer hadden het broot om redelicke prijs ende sterven daer veel menschen doer hartseer ende gebrec. [p. 407-408]
27 mei 1574
Van der Goude liep hier oeck tijding, dat die wethouders onder malcander twisten ende dat die burgemeester Gerrit Huygensoon nu daer gevangen was, maer vernamen terstont tselfde wuytstel te sijn. [p. 408]
28 mei 1574
(…) quame noch binnen Amsterdam Heynrick Scep, [noot: het is mogelijk dat de schrijver zich vergist. Op 11 dec. 1576 werd Cornelis Heyndricksz Schep als verrader uitgesloten van het padon, vr.boek, fol 176] een van de confederaten om der Goude tot obediëntie te reduceren, ende seyde ons dat hij tot Ouderkerck op die IJsel wel XIIII weken verburgen geseten hadde met vrees van doer die van der Goude gevangen te werden ende tuychde dese, dat hij doer Alphen comende gesien hadde int selfde dorp seer veel doode verslagen gosen, bij raminge wel vierhondert. Ende waeren dese geslagen binnen die schans van Alphen, doer oersaec want sij haer versetteden tegens des coninx armey. Dese vertelde voerts, dat oeck Leyden op dese tijt belegert was, soeseer dat daerinne voert gheen toevaert mocht gedaen werden (…) [p. 408]
Op desen dach werde meester Jacob Bont, van der Goude schoelmeester binnen Amsterdam an de Nieuwe Sijde. Hij was tot dese tijt sonderling benaut geweest, doer oersaeck dat hij als balling van den gosen verdreven sijnde most loepen, [maar heeft dus nu weer werk] [p. 409]
5 juni 1574
(…) quamen wederom binnen Amsterdam twee jongens wuyt der Goude ende was die een de soon van Paeutgen ende dander van eenen, Tromper genaemt. Die vertelden hoe die benautheyt binnen der Goude altijts swaerder rees sonderling van den catholiiken, die haer hoe langer hoe swaerder benaut vonden, soe doer scattinge, leeninge ende duer tijt ende soe oeck doerdien dat die christelicke religie nu geheel verdruckt bleve. Sij seyden, dat menich singulaer persoonen aldaer geset waeren om te leenen hondert, tweehondert ende meer R.gl. [p. 411]
11 juni 1574
(…) verhoerden wij, dat een bode, wiens dienst wij een deel tijts gebruyckt hadden om ter Goude yet te ontbieden, wesende van Langer Aer, nu ter Goude gevangen was. [p. 413]
12 juni 1574
Van der Goude hoerden wij hier veel verdriets ende swaericheyt, waer // mede die gemeent daer geperst werde. Ende was te verwonderen, dat men noch niet anders conde verhoeren dan dat sij noch even stijf bleven in haer rebellie. [p. 413-414]
18 juni 1574
Op desen dach quame wederom bij ons binnen Amsterdam een jongen van der Goude, die in opset hadde tot Utrecht te ghaen studeeren. Dese seyde ons van der Goude, dat men daer noch bolwerckten, dat een blockhuys daer onlanx tevoeren in de stedegraft gevallen was ende dat die gemeente daer sonderling gecorrumpeert werde hoe langer hoe quaeder, alsoe sij om der goesen preken te hooren altijts vermeerderden. Hij vertrock hoe die turfteven [noot: Er wordt ook wel gesproken over het optreden van de “turfmeyssens”, vr.boek, foll. 99vo] haer versetteden tegens den lantluyden ende wuytriepen, dat sij, driehondert in getale wesende, oeck haer boert wilden houden van den poorten te bewaeren om te verhinderen dat gheen lantluyden broot wuyt den stadt souden mogen brengen, nemende haer oersaeck dat sij niet en wilden dat men den paepen – soe sij dese noomden – knechten eenich onderhout dede. Noch seyde hij, dat binnen der Goude ontrent een weeck voer dese tijt sonderling triumph van vueren, speelen ende schieten bedreven was in ansien van soe groete victorie als sij malcander met openbaer logenen diens [diets? P.A.] maeckten, dat sij voer Amsterdam gehad hadden, mids daer vandaen nemende alle die oerlochscepen welck daer laegen, sonder dat hem eenich wederstant geschiet was.[p. 415]
23 juni 1574
Quaeme (…) binnen Amsterdam een priester van der Goude, genaemt Heer Jan Hoofgen, hebbende hem bij sijn suster, wesende onderweechs geheeld doer den raubauwen berooft ende was wuyt der Goude gebannen alleen omdat hij der priesterlijcken officiën als doepen, misse doen ende anders desgelijck exerceerde. Hij rustede den eersten nacht binnen den convent der Nieuwe Nonnen ter Lely. [p. 417]
24 juni 1574
(…) quame weder binnen Amsterdam noch een ander, messemaeker, wesende sonderling goet ende catholiick. Ende naeme dese gheen ander oersaeck, waerom hij van der Goude scheyde, dan die ongeschickt ende verkeertheyt welck hij daer saeghe. Ende meest want hij daer niet godlick noch vredelick leven mocht. [onderweg nog met de dood bedreigd door de geuzen] [p. 417]
28 juni 1574
(…) werde wuytgestelt dat conincks soudaeten voer der Goude reysen souden om die stadt te beleggen ende te benauwen. [p. 419]
2 juli 1574
(…) werde ons voer seker geseyt, dat binnen der Goude die pest al geweldelick beghan op te ghaen, sulx dat daer onlanx voer dese tijt wel twalif huysen binnen die spacie van een atmael ontsteken waeren.
Men verspreyde mede seer, dat op dese tijt veel roeveriers bedreven werde op die Meer ende oeck te lande doer den vrijbeuters van der Goude. [p. 419]
6 juli 1574
(…) hadden wij tijdinge van der Goude, dat daer nu gevangen // was een sonderling goet catholiick burger, genaempt jonge Jan Huygez, ende en quame dese om geen ander saeke in dit verdriet dan omdat hij hem hadde gevoucht sijn possessie van huys, hof ende ander goet te verlaeten, verdriet hebbende in de ongeschicktheyt ende ongodlickheyt, welc daer dachlix angerecht werde.
Men seyde oeck hier, dat ter Goude mede hondert van de rijckste wuytgecosen waren, dien opgeleyt werde om den prinsch een subventie te doen van ygelick die somme drie hondert R.gl. met constrinxi voer diegheen allegeerden gheen gelt te hebben, dat sij haer huysraet, cleder ende anders brengen souden in betaling van haer besette penningen. [p. 420-421]
21 juli 1574
(…) ontfingen wij tijdinge van der Goude, dat het Leprooshuys aldaer met geheel sijn ancleven an brant geset was doer beveel van den oversten des stads op den XVen deses selfs maents, als die kerck desselfde huys lange tevoeren doer denselfden verbrant ende vernielt was. [noot: op 29/5 besloot vr. tot afbraak en dat aan Lepoosmeesters het Magdalenaconvent werd toegewezen. OP 25/6 werd Leproosmeesters gelast resolutie uit te voeren, vr.boek, fol. 71v en 73] [p. 425]
26 juli 1574
(…) sage ick, dat binnen Amsterdam gebrocht waeren ende te coop stonden veel hoornbeesten, die ontrent om der Goude gerooft waeren, ende seyde mij een wuyt Wensveen, die factoor scheen te wesen van de geroofde beesten, dat daer genomen waeren over die vierdalf hondert coyen, vaersen, stieren oft ossen. [p. 427]
8 augustus 1574
(…) hadden wij bij ons twee priesters van der Goude, die doer desen turbele verdreven, tot Coolen die één ende tot Straetsberch die ander haer residentie genomen hadden ende nu ons onderlinge saeken nedergecomen waren. Dese vertelden ons, dat die verloepen heeren wuyt der Goude, die noch meerder waeren in getalen ontrent ende in Colen, in goede welvaert waeren ende redelick haer alimentatie mochte crigen.
Oeck hoorden wij hier, dat ter Goude gesturven waeren meester Cornelis Cusanus, eertijts rectoor ende oeck deken van der Goude geweest, Heer Barent, pastoor van Moordrecht, met Govert Wittenz, waervan sprake liep dat in haer wuyterste van desen groot misbaer gemaeckt werde, begerende nae der heyliger kercks manier haer laetste sacramenten te ontfangen, maer ten mocht haer niet geboeren. [p. 431]
18 augustus 1574
(…) ontfingen wij scriven van ons E. heer prior, waerdoer hij den Magdalenenpater van der Goude ontbode, wilde hij eenige pastorie bedienen datter nu veel plaetsen openstonden ende pastooren sochten, als Rijswijck, Benthuysen, Watering, Wensveen (…) [p. 433]
20 augustus 1574
(…) quame bij mij tot Amstelredam een religioos wuyt den convente van sint Agnieten binnen der Goude, wiens name was S. Maria Goversd. [noot: vergezelt Wouter Jacobsz in zijn ballingschap in Montfoort] Dese affirmeerde waerachtich te sijn, soe wat van der Goude verkeertheyt angaende vertelt was in dese voerleden tijt, sonderling hoe die religiosen haer toetaekelden al hadden die jonckvrouwen geweest ende hoe die oeck an ende an meerder met onbecommertheyt haer te huylic begaven. Maer seyde voorts, dat veel quaede haer nu seer begonnen af te breken ende dat die goede nu wel vrijmoedelick haer in der kercken mochten begeven om haer gebet nae haer affectie ende devotie te storten, sonder dat hem daerinne yemant moelick waer, maer bleven der priesterlicken diensten ontset. [p. 433]
25 augustus 1574
Op desen dach quame Jan Hey Gerritsz van der Goude binnen Amsterdam ende socht betaling van sekere renten, welck hij op die gemeen Staeten [SvH] hadde, maer ontfing weynich gehoors. Hij en brocht ons gheen goede tijding, maer bedroufde ons meerder dan oyt tevoeren, overmids dat ons wuyt sijn reden, welck hij met ons hadde, docht dat wij soberen hope hadden om in corte tijden tot den onsen te mogen wederkeeren. [p. 434]
29 augustus 1574
(…) quaeme binnen Amsterdam die dochter [noot: waarschijnlijk Ael] van Gerrit Gerritsz, burgemeester van der Goude ende vertrock ons dat binnen der Goude doer den wethouders aldaer geordineert was, dat een dijck rontsom haer stadt geleyt soude werden om daerdoer te verhoeden dat die stadt van twater, twelck doer die IJseldijck liep, niet soude bescadicht werden. [noot: op 24-8 besloot vroedschap tot wering van water de singels buiten de stad te verhogen en op 27-8 om rondom de stad een kade te maken; vr.b. ] [p.435]
31 augustus 1574
(…) reysde Jan Hey Gerritsz, burgemeester van der Goude, wuyt Amstelredam wederom nae Utrecht ende was dese goede man heel cranck ende sieck geworden, sulx dat hij nu scarp op sijn voeten mocht gaen. Ons docht da them sijn groete benautheyt dese sieckte beoersaeckte ende was beswaer overmids verscheyde quaede tijdingen, dien hij binnen Amsterdam sijnsselfs persoon angaende an ende an verhoorde. Hem werde angedient, hoe hem onlanx tevoeren in Wensveen ofgebrant waeren vier huysen; hoe men ter Goude besich was om sijn huysen die daer stonden // of te breken ende die materialen van dien te vercoepen ende dit tot betalinge van sijns susters sculden, daer hij eensdeels voergeseyt hadde; hoe oeck die landen daer hij sijn hofsteden in hadde nu gedreycht waeren doer het doorsteken van de dijcken tot niet te coemen ofte te minsten seer te verarghen. Ende viel hem alderlastelickste, dat hij, in sijn uterste noot wesende, als ontbrekende tgunt hij nootlick te doen hadde ende gheen gelt hebbende, nochtans met geen middelen, oeck hoe doochdelick die mochten sijn, niewerts eenich gelt conde verwerven, hoewel hij nochtans op het gemeen lant groete renten hadde ende met hem brocht missive van den stadthouder an Amsterdam, inhoudende vermaeninge dat men dese goede man in ansieninge van sijn dienst den mayesteyt gedaen soude willen betalinge doen. [p. 435-436]
1 september 1574
Van der Goude werde mede geseyt, dat die Goukaede wel een voet met het waeter overliep ende dat die halve marckt binnen der stadt al onder was. Ende datter voerts veel verdriet gesien werde van de lantluyden wuyt den dorpen daerontrent gelegen, die veel huylende ende screyende voer der Goude quaemen om haer daer tegen het water te verbergen ende nochtans niet ingelaeten werden dan die soeveel gelts met haer brochten, waermede sij voer een jaer nochten gevoet werden. [p. 436]
2 september 1574
(…) hadden wij wederom een bij ons die van der Goude quaeme ende seyde dese, dat ten tijde als hij wuyt der Goude scheyde die sluyse aldaer opgeset [noot: 27-8 besloot vroedschap volgens commissie van de goeverneur de volgende dag de sluizen binnen de stad open te zetten] ende opgehouden werde om tlant, die niet en wist waer hij hem met sijn beesten keeren soude, brengende dieselfde binnen der stadt aldaer op die merckt an het stadhuys in gheen minder getaele dan oft beestemarckt geweest had.
Seyde oeck dieselfde, dat de pest seer aldaer regneerde ende datter veele wuyt die rijckdomme ende mede van de principaele goesen gesturven waeren, noemden onder andere een tSchaep genaemt. [noot: Cornelis Dircxz Schaep, korenkoopman; sinds 25-7-1573 lid vroedschap] [p. 436]
4 september 1574
Was mede tot desen tijde geschiet, dat een van der Goude, Willem Jan genaemt, die soon van Elyzabeth Willem Jan [noot: Elisabeth Willem Jan Willemsdr], wesende scrivent op een van des coninx sceep, van Amsterdam was gegaen nae Leyden om voerts tot Bograven te comen, ten fijne hijs ien soude of hem mogelick waer yet wuyt der Goude te vercrigen. Ende is dese onderweechs in der Spaengers handen gevallen, van dien gevangen sijnde. Die hem oeck veel traveels andeden, hem pijnichende als een verrader ende souden hem gehangen hebben als hij lange den bast om den hals gehadt hadde, ten waere hem bijgecoemen waeren sommige van sijn oude kennisse, die mids hem te verontsculdighen verbaden. [p. 438]
5 september 1574
(…) hoorden wij wat merckelix van der Goude, hoe daer ofte op onser Vrouwen Assumptie feestdach ofte daerontrent geschiet was in der nacht opt stadhuys onder diegheen die den wacht hielen, dat Ariaen Coet met eene Harman Pietersz in den Eenhoern [noot: heet bij Walvis’ Kat. Kerk-zaaken: Hermannus Aldareick] tot spot ender ver- // onwaerdinge vant waerdige officie der heyliger missen haer wuytstaeken, mids andoende misgewae, sulx ons geseyt werde daer bij geval noch te sijn, om misse te doen, te singen ende te vertoenen personagiën van dyaken ende subdyaken [noot: het feit van het bedrijven van deze spotmis is vanouds bekend; Walvis, Kat. Kerk-zaaken] Ende souden hiertoe om dit te sien Dirrick van Neck, een goet catholiick, om hem te tribuleren wuyt sijn bedde met forsch gehaelt hebben, ten hadde tselfde van andere daer present verhindert geworden. Wesende dan dese in dusdanige verbitterde verkeertheyt, spottelick die manier van misse te doen houdende, soe is subitelick ende onversiens een bode ant stadjuys gecomen, ontbiedende Harman Pietersz voerscreven dat hij haestich thuys soude comen, want sijn huysvrou nu tot stervens toe sieck ende cranck was. Hij is thuys gegaen ende is sijn huysvrou van de pest gesturven, twelck niet genouch was, maer sijn terstont mede sieck geworden sijn kinderen ende gesturven. Ende is voert selver van de pest bevangen ende gesturven als hij tevoeren in sijn sieckte veel misbaers van crijten: “wat doen dese crayen hier? Sij ick verdompt? Sij ick verdompt? Ick ben verdompt” ende desergelijcke meer, gemaeckt hadde. Dit docht ons vreemt om hooren, maer als wij hierbij peynsden wie die werckman was van dit, soe gaven wij God die Heer glorie ende bekenden hem wonderlick te sijn in alle sijne wercken. [p. 438-439]
6 september 1574
(…) vonde ick tot het convente van der Lely, eenen Sebastiaen van der Goude, broeder van den pastoor van Wensveen, waen dese oeck met sijn huysvrou gecomen was alleen om der guesen verwooste dullicheyt te ontgaen. Hij brocht bij mij sijn huysvrou, omdat ick haer biecht hoeren soude ende thoochwaerdich sacrament geven, twelck sij in twee jaer niet hadde mogen ontfangen. Sij vertelden wonder van de verkeertheyt der guesen ende van die onwuytsprekelicke bedruckte bangicheyt der goeder catholiiken, die sij seyden dat hoolen wentsten daer sij haer in mochten verburgen. Ende sonderling verhaelde sij, hoe beestelick die guesen Wensveen overvielen naedemael die Spaengers daervandaen gescheyden waeren, plonderende tderp in als ende die jonge dochteren in ansien van haer ouderen ontsuyverende, mids oeck veel seer smitende ende gevangen wechvoerende. [p. 439]
7 september 1574
(…) quaemen bij ons die pastoor van Berchambocht, heer Willem Fransz van der Goude, met eene Gerrit Philipsz organist, oeck van der Goude. Dese quamen van Coelen, daer sij haer beloofden goet onderhout te hebben ende wilden wederom derwerts, maer was twaerom dat sij nedergecoemen waeren alleen om nae haer vrienden ende haer goet twelck sij binnen der Goude verburgen hadden eens te vernemen. (…) [p. 440]
9 september 1574
(…) quame bij ons die procuratrix van sint Agnieten binnen der Goude ende vertrock ons, hoe binnen der Goude het waeter over alle die straeten liep, sulx dat die menschen overal te kniën toe int waeter gingen. Sij seyde ons mede, dat die guesen wuyt hadden doen publiceren om den dijck noch vijftich roeden wijder te maeken bij tgat ontrent het huys tot Honingen. [noot: Huis te Honingen ten O. Van Rotterdam onder Kralingen aan de Maasdijk]. Ende verhaelde voorts veel swaer verdriet, twelck onder die gemeente geleden werde. [p. 440]
11 september 1574
Op desen dach is binnen Utrecht in den Heere gerust deersame Jan Gerritsz Hey, burgemeester van der Goude, als hij tevoeren binnen // Amsterdam geweest had, sulx niet verde hiervoer geteykent saet. Dese goede heer is claerlick gesturven van groeter hartseer, welck hem crachtelick heeft overvallen doer oersaeck van soe menich forsch als hem staende dese tijt is angedaen ende principaelick sijn beroevinck, die sulx was dat hij hem bevonde in de uterste benautheyt gecomen te sijn. Die Heere sij sijn ziel genaedich. [p. 440-441]
14 september 1574
(…) werde ons overgebrocht, hoe nu ter Goude van de pest gesturven waeren Adriaen Coet ende Ael Sinck. [niet juist als zij identiek is aan Alyt mr. Claes Sinckendr.] Dese Ael hadde haer staende dese turbel sonderling tegen die heylige catholike religie verset, veel afgriselickheyts bedrivende ende sprekende tegens des heylich kercks goede ordinancie ende den hoochwaerdige sacramenten, sulx dat sij nu onder die goede gemeent niet anders genoomt werde dan Jezabel. Ende was Adriaen Coet een van diegheen, die ontrent onser Vrouwen Assumptie, sulx onlanx tevoeren geteykent staet, in der nacht als hij onder die wacht opt stadhuys waecktede wuyt versmaetheyt, in groeter spot ende bittericheyt die maniere van misse te doen haer niet hadden ontsien vermeten te volgen, mids missegewae an te doen, ongeschicktelick singende ende haer wuyt te stellen als dyaken ende subdyaken van tselfde officie. [p. 441]
Hier verhoerden wij mede van die sobere staet, daertoe gecomen was Jan Gerrit Stempelsz, burgemeester van der Goude, die niettegenstaende // hij tevoeren seer rijck was geweest, nu in groete armoede achter lant liep, houdende sijnselfs cost ende hem seer cleynlick ende oetmoedelick vermengende met andere ballingen als priesteren ende goede catholike, die nu al loepen mosten. Wij hoorden dese dingen al an ende overdenckende saegen wij die wonder wercken Goods hier bedreven te werden, waerdoer wij ons oeck in groete vreese bevonden, beducht wat wij noch swaerder verwachten mosten. [p. 441-442]
16 september 1574
(…) seyde ons één, die wuyt der Goude nu versch gecomen was, hoe daer onlanx tevoeren seer gepoocht was om den derden man wuyt den stadt te doen gaen tot behouf van Leyden te ontsetten, maer bleef tselfde wuytstel onderweech, doerdien dat die burgemeester Gerrit Huygen den stadhouder Wijngaerden seyde, dat hij Wijngarde met hem Gerrit Huygen die voerste mosten sijn ende der gemeenten eedt niet verder en hiel dan daer die burgemeesters voergingen. Ende swigende dvoers. guvernoor opt selfde antwoort, is tselfde opstel onderweechs gebleven. [p. 442]
18 september 1574
(…) sprake ick een bootsgeselle van een boyeroerlochschip, welck tegenwoerdelick lach ontrent Wessanen om twater tegen den den guesen daer te bevriën ende was dese wuyt der Goude, Willem Jan genaemt. (…) [p. 442]
19 september 1574
(…) hoerden wij veel verdriets, welck ter Goude geleden werde doer oersaeck van twaeter, dat sulx daer overal den menschen tribuleerde dat ygelick hem beducht vonde, niet wetende waer hij gebercht soude mogen werden. Men seyde, dat die sluys aldaer int stadt opgebursten was ende dat die marckt zeedesgewijs met het water ondergevloyt lach. [p. 442]
20 september 1574
(…) moetede mij binnen Amsterdam een vroutgen wuyt Naerden, alleen hier gecomen om haer marckt, welck seer sober was te doen. Sij was een nichte van die procuratrix der Agnieten ter Goude. (…) [werd overvallen] [p. 443]
21 september 1574
(…) werde bij den ballingen, wuyt der Goude verloepen, een missive ontfangen tot Utrecht gescreven, inhoudende dat binnen der Goude die pest hem sonderling verhief, soe datter seer [veel] volcks dachlix sterf. Ende werden hiermede overvallen soe wel rijck als arm, jonck, out, geestelick ende waerlick sonder eenich onderscheyt. Die dooden werden met berriën ofte met carren te kerck gebrocht. Ende was nu gesturven Mr. Pieter van Asperen [noot: onjuist bericht], burgemeester geweest staende desen turbel. Oeck rusteden tot desen tijde die priorinne vant convent der nonnen op die Goude ende met haer twee nonnen mede van haer vergaderinge, die met haer woonden. Die Heere sij deser zielen genaedich. [p. 443]
27 september 1574
(…) hadden wij tijding van der Goude, dat die pertiën tegen malcander geweest hadden, met seggen dat die catholicke doverheyt hadden. Ende quame doer groete benautheyt van soe versceyde swaericheyden als den lande van dier tijt ende water overquame. [p. 445]
28 september 1574
Van der Goude werde oeck noch geseyt, dat daer groete beroerte geweest hadde, maer hoerden hier dattet maer hadde geweest tusschen den burgers ende den soudaeten, alsoe die soudaeten wuyt te reysen ten eynde Leyden mocht ontset werden, twelck die burgers gheensins wilden doen. [noot: op 25/9 besloten Staten van Holland dat Gouda 50 roeiers en 50 pioniers voor het ontzet van Leiden moest leveren, R.H., 110] [p. 445]
30 september 1574
(…) quame die procuratrix van dAgnieten ter Goude binnen tconvent ter Lely ende began nu daer te woenen. [p. 445]
13 oktober 1574
(…) verhoorden wij, dat binnen Utrecht gesturven was Gerrit Cornelisz, burgemeester van der Goude eertijts geweest. Dese quame van Montfoort, daer hij staende dese turbele veeltijts als balling gewoent hadde, tot Utrecht ende is terstont geraeckt sijnde van de pest dese werlt overleden. Die Heere sij dese sijn siel genaedich. [p.448]
15 oktober 1574
(…) quame bij ons wuyt der Goude die moeder [noot: Annitgen Bruynen] van ons procurator, heer Ewout, ende seyde ons van der Goude sonderlinge deerlickheyt, sonderling hoe die menschen daer gheschat werden, met leeningen beswaert werden ende oeck van twaeter twelck in alle achterstraeten de huysen geheelick overviel. Sij vertelde ons mede, dat daer seer veel menschen van de pest sturven ende oeck van armoede verdwijnden. [p. 448]
20 oktober 1574
Op dese tijt quaeme Jan Bosch van der Gou wuyt Utrecht om met sekere ossen nae Amsterdam te reysen. Die ossen werden gedreven doer den wech, maer reysde Jan voers. in een schuyt. Ende is geschiet, dat die guesen met // een mist onder die schuyt waeren, die oeck densleven nae in haer handen hadden, maer viel wuyt die scuyt ende ontquaem haer mets vandaen te swemmen. [p. 449-450]
27 oktober 1574
(…) quame binnen Amsterdam die dochter van eenen Theeu Woutersz, scriwerker wuyt der Goude, ende brocht ons tijdinge, hoe buyten der Goude die malle sluys die cruyn ingeslagen ende tgat van dien gewijt ende gediept werde om groete scepen daerdoer te brengen, waermede die guesen geseyt werden voer te hebben thuys ter Hart bij Amsterdam ofte Haerlem mede te benauwen. Ende verhieven haer die guesen hoe langer hoe fortscher als die nieuwerts tegen en troerden. [p. 451]
31 oktober 1574
Hier quame oeck binnen Amsterdam een vrou van der Goude, die Geldermans dr. Dese vernieude ons onse groete droufheyt doer vermaenen van soe verwoest als alle dinck binnen der Goude liepe. Sij seyde ons mede, dat nu ind en Margrietenconvent veel dooden begraven werden doer menichvuldicheyt der dooden, die van de pest soe veel sturven dat het groote kerckhof al vol was. [p.452]
1 november 1574
(…) hoorden wij van der Goude, dat daer die gemeente seer geschattet werde, doordien want die stadt gesommeert was om op te brengen tot des prinschen behouf die somme van negentienduysent R.gl. [noot:over deze 13.000 en 600 gld die Gouda moet opbrengen, wordt in het vroedschapsboek voortdurend gehandeld] Mede worden hier geseyt, dat die van Leyden een bede binnen der Goude gehadt hadden tot behouf van aher benautheyt, hem overgecomen doerdien sij belegert geweest waeren. Ende werde met schotelen voer die luyden dooren gebeden. [noot: op 4/10 schreef de prins aan Goudse magistraat dat in Delft de predikanten verzocht was om voor of na de preek mensen aan te sporen geld of proviand te geven voor de armen in Leiden. Hij vroeg in Gouda hetzelfde te doen en personen aan te wijzen om in elk kwartier te collecteren] Die leser siet wel inne ende oerdelt wat welvaert die gueserie den lande ingebrocht heeft ofte noch invoeren wil. [p.452]
2 november 1574
(…) quame binnen Amsterdam een religioes wuyt sinte Catharynenconvent binnen der Goude, die daer nu onlanx wuytgescheyden was. Ende was dese als sij waende nae Utrecht te reysen van den vrijbeuters gevangen wel vijf daegen gehouden, soedat haer broeder wuyt der Goude haer most comen lossen, sulx hij dede mids den rabauwen te geven die somme van seven ponden Vlms. Dese seyde ons niet dan van verdriet ende verkeertheyt, twelc binnen der Goude geleden ende bedriven werde. [p. 452]
14 november 1574
Hier ontfingen wij tijdinge, dat ter Goude gesturven was eenen broeder Dirrick, eertijts soos ten Agnieten binnen Amsterdam, vandaen gescheyden // in dese turbele mids met hem nemende een nonne van tselfde convent, die hij op der gueser manier getrouwet hadde. [p. 454-455]
19 november 1574
(…) is van ons wuyt het convent ter Lely nae Haerlem gereyst een religioes van S. Agnieten convent ter Gou om daer met weven haer cost te winnen, doerdien dat sij haer bevonde benaut ende anders gheen raet en sage om voert te comen. Ende swermden veel religiosen in deser manier veel deur den werlt. [p. 456]
20 november 1574
(…) hadden wij tijdinge, dat binnen Utrecht deser werlt overleden was eenen Willem Jan van der Goude, wesende oeck balling als catholiick doer desen swaere beroerte. Dese was ter Goude sijnde geheel rijck, maer hadde doer armoede hem begeven om op doorlichscepen als soudaet te dienen. Men sach hem ghaen verdwijnen, maer is te laetsten al verlost. [Heer ontferm u] [p. 456]
26 november 1574
[prior van Sion begraven, in bijzijn van onder meer:] broeder Gerrit Jansz, broeder Cornelis Adriaensz tsamen wuyt Steyn (…) die pater van sint Magdalenen binnen der Goude (…) [p. 457-458]
26 november 1574
(…) ontfingen wij tijding van der Goude, hoe daer gepractiseert werde tconvent van de Goude het leprooshuys te maeken ende te imploëren het Magdalenenconvent tottet groete gasthuys. [noot: op 12/11 besloten SvH dat mrs. Catharinagasthuis alle goederen van het Magdalenaklooster mochten aanvaarden, mits de nonnen alimentatie kregen] [p. 458]
28 november 1574
(…) gaven wij heer Aert Claesz [Cocus], schoelmeester, eertijts van der Goude, maer nu doer desen turbele balling woonachtiog ter Lely, sijn wuyterste sacramenten ende deden dit in de kerck voer het hoochoutaer, doerdien want hij nu mede met die pest bevanghen was. [p. 458]
30 november 1574
(…) rustede in den Heere binnen tconvent ter Lely tot Amsterdam heer Aert Claesz Cocus, eertijts schoelmeester binnen der Goude, nu balling, ende hadde int convent voers. sijn logiis gehadt ontrent een jaer. Dese goede heere is van pest gesturven, wesende binnen drie daegen gesont ende doot. [p. 458]
15 december 1574
(…) hoorden wij, dat er Goude die Matgoods coppelle [noot: Noodgodskapel: op 19-12-1574 besloot vroedschap kapel af te breken en stenen te gebruiken voor het maken van een sluis buiten de Dijkspoort (vr.boek, fol.87vo). Op 1-9-1576 besloot vroedschap opnieuw dat de kapel afgeborken zou worden (vr.boek, fol.154). De kapel werd uiteindelijk pas op 17-9-1578 geveild voor afbraak; Walvis II, 180] soude ofgebroken werden, dat den leprosen haer woonplaets geschickt waer het convent der minrebroeders, dat het gasthuys soude hebben tconvent van den Magdaleenen ende dat die weeskinderen nu woenden int Collaciebroedersconvent. Ende werde noch vertelt, dat daer gheen politie altijts gehouden werde, maer ygelick leefde soe hij wilde mids onbecommert te sijn van alle vrees, oeck wat boosheyt yemant mocht bedriven. [p. 462]
17 december 1574
Van der Goude hoerden wij hier, dat daer veel vrijbeuters als conincskens domineerden ende ghingen met silver behangen niet anders dan of sij groete montsuers geweest waeren, hebbende niet anders dan sij den goede menschen ontnaemen, ende werde nyemant van sijn roverie gestraft, maer // ontfing daer meer eer ende prijs of hoe die oeck meerder scelmerie bedreven hadde. Ende was te verwonderen, dat men oeck in dese confuyselicke tijt vonde onder die met den geschickste wilden gerekent wesen, die haer mede tot alle lichtvaerdicheyt begaven mets hoveren, drincken, clincken ende desergelijck, wesende geheel sonder achterdacht van soe swaer dangier als nu alle menschen over thooft hing, mids oeck haer vrijharticheyt doer boden den verlopen catholiicken bekent te maeken, ontbiedende dat sij wel tevreden waeren ende gheen vrees hadden van tot eenige noot te coemen. [p. 462-463]
19 december 1574
(…) quame Huych Jansz. van der Goude binnen Amsterdam ende vertrock ons nae veel ander swaricheyden, die niet al te vertellen en sijn, dat hij niet anders conde vernemen dan dat wij deser oerlogen noch gheen eynde souden hebben, seggende dat die articulen der guesen, welck sij wilden haer geconsenteert te werden eer sij tot accordt wilden verstaen, te grof ende te ondoochdelick waeren dan men daernae behoorde te luysteren. [p. 463]
25 december 1574
(…) sterf binnen Utrecht die rectoir vant scool tot sinte Hieronimus aldaer, wesende een Gouwenaer, genaemt meester Dirrick, ende rustede dese doer de pest. [p.464]
27 december 1574
(…) quame bij ons een jongen van Utrecht, wesende een Gouwenaer [wegens geweld uit Utrecht geweken]. [p. 465]
1575
8 januari 1575
(…) was een wuyt der Goude binnen Amsterdam gesonden om sekere bootscappen onder vrienden over ende weder over te bestellen ende seyde dese, dat in de weeck voerleden binnen der Goude gehuylyckt waeren wel vijftien religiose professide susteren, stellende dese haer niet anders dan die waenden dat haer sulx wel betaemde als sij deden, sonder te peynsen dat dese beroerte een wederkeer soude mogen crigen. [p. 467]
9 januari 1575
(…) verhoorden wij, dat tot Sevelt achter Woerden gevangen gelegen hadden die nu gelost waeren sommige van der Goude tot Amsterdam woenachtich. Dese claechden, dat sij in een toorne aldaer hadden moeten leggen mets grooten honger te lijden ende was het rantsoon voer een van dien seven ponden Vls. Dese een was een swaeger van den procurator tot sGravezant, die oeck dese voirn. somme verschoot, ende seyde dat groete sorge was voer eene Gielis van der Aer, die ons meenich bootscap ter Goude gedaen hadde, dat dese van den guesen vernielt was, want hij bij hem gevangen geseten hadde, ende met hem wuyt den toorn gehaelt werde, maer wist voert niet waer hij geeynt mocht sijn. [p. 467]
4 februari 1575
(…) werde geseyt, dat een wuyt der Goude gecomen was, affirmerende dat daer nu die priesters wederom onbecommert vrilick over straet mochten gaen ende dat die borgerie grotelick geaffectioneert was die kercken ende die goodshuysen wederom te restaureren. [p. 472]
21 februari 1575
Van der Goude ontfingen wij tijdinge, dat noch al twee vaendel soudaeten in haer stadt hadden ende dat die goede menschen daer sonderling veel leeden, soe doer die swaere scattingen, daermede sij dachlix overvallen werden, als doer den latigen dueren tijt welck daer was. Ons werde geseyt, dat men gave voer een pint slecht biers seven deuts, voer een pint suete melcks een blanck, voer een pont witte butters vijftalf ende vijf st. ende overal in de guesesteden die gemeente seer hartelick nae vrede hoepte, dat des nochtans niettemin die verkeerde haer bitterheyt altijts verder sochten te vertoenen. [p.475]
22 februari 1575
(…) reysde van Amsterdam nae Utrecht deersaeme Elyzabeth Gerrits, huysvrou van Jan Gerrit Stempelsz, burgemeester van der Goude, ende hadde dese binnen Amsterdam geweest bijnae twee weken, blivende hier langer dan sij gemeent hadde, alleen om oersaeck want sij vreesde van den guesen genoemen te werden, sulx binnen die voirn. tijt van 14 daegen wel ses schuyten genomen waeren. Het is te verwonderen tgunt wij an haer saegen ende wuyt haer mondt hoerden. Als sij in haer possessie plach te sijn, soe overvloyde sij genouch in allen ende ontfing meenich eewich vreemdelick, sonderling die priester of geestelick waeren, in haer huys, dien sijs eer wel ende vrundelick dede. Ende was dese nu tot soe groete benautheyt gecoemen, dat sij opelick belede, dat sijs onder hulp van goede menschen niet mocht etende bliven. Sij seyde haer cost dachlix te sijn als sij thuys waer: erweten, boonen, bouckweytebruy met andere diergelijck slechte ende sobere dingen, sulx haer die heel arme luyden mede behelpen. Ende begave haer seer goetwillichlick om gast te wesen van dengeenen, die haer begeerden, geen onderscheyt maekende of die oeck ballingen arm ofte rijck waeren, eetende vrijmoedich ende drinckende soe wat haer daer voergeset werde, niet eens warderende wat spijs ende dranck tselfde wesen mocht, soe lief scarrebier ende arme cost als het rijckelickste, met opelick wuytspreken dat sij daer beter welvaert // ende smaecke in hadde dan sij plege te hebben in haer overvloedicheyt als alle dinck bij haer goet was. [p. 475-476]
25 februari 1575
(…) quame binnen Amsterdam een schip met Engels bier, daer veel spraecks of ghinck. Die schipper seyde, dat hij doer der Goude gepasseert was sonder dat hem yemant hierinne hinder gedaen hadde. Vertelde mede dieselfde, dat in gueselant ygelick die mont vol hadde van pays, dewelck voer die door stont ende onlanx gehoept werde dat comens oude. [p. 476]
22 maart 1575
(…) ontfing ikck een brief wuyt Haerlem, inhoudende dat het convent der Agnieten binnen der Goude, nu tsamen haer imboel ende mobele goederen gedeelt habbende, onder malcander haer gemeen leven gelaeten hadden ende dat ygelick van hem nu op haerselven woende, besorricht ygelick voir sijnsselfs profijt. [p. 483]
25 maart 1575
(…) was wederom een van der Goude gecoemen, die bootscapte hoe sommige vandaen, tot Dordrecht geweest sijnde, den vrienden tot Amsterdam ontboden hadden dat sij ymmers goede moet houden souden, want voerseker een vaste pays op hande stonde ende niet lange lijden soude of sijs ouden met vrijheyt voertan bij malcander mogen coemen. [p. 484]
31 maart 1575
(…) sprake ick een maecht, die van der Goude quame, ende seyde die mij, dat die burgemeester aldaer bij haer opelick wuytgesproken hadde, dat hij liever Turcks werde dan men met den coninck pays maeken soude, ende sprake daertoe dat sij die dijcken wederom doersteken wilden, want sij met sulcks te doen Hollant onwinber meenden te maken, oeck hoeveel volcks die coninck daerinne brengen wilde. [p. 485]
1 april 1575
Van der Goude hoerden wij oeck, dat die wethouders aldaer haer nu die conventen goeden ende huysen onderwonden an te slaen ende te imploëren tot behoeve van den gasthuyse ende dit in gheen ander maniere dan of haer dit wel geoerloft waer ende toebehoorde. [noot: dit slaat uiteraard op de bezittingen van het St. Maria Magdalenaconvent, vgl fol. 230ro] [p. 485]
13 april 1575
(…) hadden wij versouck bij ons van sommige vrouwen, die nu van der Goude quamen, ende seyden die ons, dat tegenwoerdelick bij haer met edickt ofgeroepen waer op peyne van verlies alle haer goederen, dat yegelick, soe wie yemant dergeenen die haer possesse verloepen waeren eenige renten oft yet anders sculdich waer, dieselve mosten anbrengen ende den prinsch betaelen. Ende werde om dese penningen te lichter wuyt die sculdenaeren handen te crigen sonderlinge clouckheyt gebruyckt, te weten dat men haer een deel quijtschulde ende nochtans volcomen quitancie van als dede, met belofte dat sij voerts vrijgehouden souden werden van alle ansprake ende moyte, welck haer doer yemant wuyt oersaeck van dese in toecomende tijde mocht overcomen. [noot: Het aanbrengen van schulden door burgers te Gouda aan personen, wonende in plaatsen die de gemene zaak niet waren toegedaan, was al verordend op 21-7-1572 (rek van Schawijck, fol 1vo). Omtrent het kwijtschelden van een gedeelte van de schuld blijkt niets. Toch is het mogelijk dat dit bericht een grond van waarheid bevat en wel dat men de leningen, gedurtende de oorlog voor de gemene zaak gedaan, voor een gedeelte mocht aftrekken, zoals in 1576 blijkt (De Jonge van Ellemeet, 71)], [p. 488]
23 april 1575
(…) hoerden wij, dat ter Goude ofgelesen waer, dat alle verloepe wel vrij in mochten coemen, sonder dat yemant eenich verdriet soude mogen doen. [p.491]
17 mei 1575
(…) reysde mijn nichte Aluydt Zandersdr., religioes van sint Margrietenconvent binnen der Goude, Van Amstelredam nae Gouda. Dese hadde bij mij geweest ontrent ellif verndel jaers in groeter benautheyt, winnende haer cost seer suerlick met spinnen. Ende naeme voer die oersaeke van haer vertreck, dat sij van haer vrienden ontboden werde om sulck erfnisse te ontfangen gelijck haer opgesturven was doer versturven van veel vrienden. Haer propoost was oprecht ende goet ende meende met den eersten wederom tot haer oude benautheyt te comen. Ick bade God, dat hij haer bewaeren ende geleyden wilde tot sijns naems glorie ende haer salicheyt. [p. 497]
20 juni 1575
Van der Goude en hoerden wij hier oeck niet veel goets, maer werde vertelt, dat daer niet dan alle rebellicheyt bedreven werde, mids opelick an tafelen oeck onder dengheen die geschickt plegen te wesen wuyt te spreken: “Tis bij ons een rijm, soe lief ander luyden goet als het mijn”, hiermede te kennen gevende, dat sij van roeven ende steeleng heen swaericheyt en maeckten. [p. 505]
21 juni 1575
[margetekst: Sommige wuyt der Goude hebben te veel profijts dan sij tot vrede spreken soude] Waeren oeck op dese tijt twee scepen met hout wuyt der Goude verbij Enckhuysen, daer sij het hout gelaeden hadden, binnen Amsterdam gecoemen. Ende seyden dese, dat haer docht weynich hope te sijn van pays te coemen, doer oersaecke want die dese rebellicheyt dreven teveel profijts genoeten dan sij tot accort raeden // souden. [p. 505-506]
6 juli 1575
Van der Goude hoerden wij, dat men daer voer sint Jan [24 juni] bij ordinancie van de magistraet gevast ende gebeden hadde in de gemeent ende dat daer onder malcander hantsgemeen wordende, alsoe sij toch partiëch waeren, van malcander scheydende niet al ongequetst thuysghingen. [p. 509]
19 juli 1575
Quaeme mede op desen dach bij ons één wuyt der Goude, genoemt Heynrick Proost. [noot: op 11-12-1576 werd Heynric Proost als verrader uitgezonderd van het pardon na de pacificatie te Gouda, vr.boek, fol. 176). In 1581 werd een graf overgeboekt op de kinderen van Hendrick Jansz Proost, grafboek, fol. 80] Dese was een wuyt den catholiiken van de confederatie om den stadt van der Goude te wederbrengen tot des conincks obediëntie, maer wat verdriet hij hierom geleden heeft en is niet wel te bescriven. Men vinge hem ende werde in scarpe gevangenisse bewaert meer als een vol jaer met menichfuldige dreygemente dat men hem soude wredelicken om hals brengen. Hij werde oeck deerlick gepinicht ende ongenadelick ghetracteert. Ende nae alle vyleynicheyt hem angedaen is hij te laetsten sijn gevangenisse ontslaegen, maer werde wuyt den lande die prinsch toegedaen verbannen ende ontfing int laetste ordinantie, dat hij hem wuyt den stadt most versien binnen sekere tijt of dat men hem ophangen soude. Werde voorts geseyt, dat in dien tijde veel scippers conspireerden ende opstelden om desen Heynrick voers. sijn vertreck waer te nemen ende dan te doersteken, maer heeft God gracie gegeven, dat hij van dien niet bescadicht en is. Ende is te verwonderen, dat ons lieve Heer met alle dese // swaericheyt en desen goede man hem niet heeft willen laeten paeyen maer hem noch verder heeft willen tempteren, want dese soedrae wuyt den goesen tyrannie niet is verlost geweest of hij is terstont wederom gevallen in de ongenaede van des conincks soudaeten, die hem vingen, veel leets andeden, voer een verraeder scelden, van als beroofden ende gevangen brochten tot Utrecht opt casteel, daerwuyt hij niet mocht werden verlost dan doer voerspreken ende bidden van veel goede menschen van der Goude, die daer als ballingen nu lang tijt gedwaelt hadden. Der waeren veel, die haer sonderling verblijden in desselfs sijn verlossinge ende troosten haersleven, mids bedencken dat sij soe dese wuyt soe wonderlick verdriet boven sijnsselfs ende veel alre hope te laetsten verlost was, dat die Heere oeck te laetsten over alle bedruckte ende benaude harten die oogen sijnre ontfermherticheyt soude nederslaen ende dien verlossen. [p. 512-513]
21 juli 1575
(…) verscheyden wuyt den convente ter Lely binnen Amsterdam die twee religiose susteren, conventualen van den convent der Magdalenen binnen der Goude, om tot Haerlem te gaen ende daer haerselfs cost te winnen. Sij hadden nu ter Lely gewoont wenich min als twee jaeren ende ghingen selver wech, doer oersaeck – soe sij seyden – dat sij wel vermerckten die benautheyt van het convent. [p. 513]
[moord en doodslag te Oudewater]
23 juli 1575
Van der Goude hoorden wij, dat die capiteyn Wijngaerden daer verset sijnde nu Swieten [noot: op 18-7-1575 wordt Adriaan van Swieten weer als voorlopig gouverneur van Gouda benoemd, omdat Wijngaerden enige zaken met de prins had te behandelen en misschien enige tijd weg zou zijn, vr.boek, fol. 101, Waarschijnlijk was hij dit geworden n.a.v. geschillen tussen Wijngaerden en burgemeesters van Gouda, RH, 21-4-1575, 251, ook worden andere redenen genoemd, Walvis I, 140 en 273] daer wederom was, dat men daer seer schansten ende het minrebroedersconvent, sonderling haer kerck, nu ofbraeken om daer een blockhuys of te maeken. Ende dat die verkeerde haer daer altijts meerder tot rebellicheyt bekeerden, opelick roupende dat sij liever haer laetsten droppel bloot wuytstorten wilden, dan sij haer onder den Spaengers souden moeten begeven. [p. 514]
25 juli 1575
Men hoorde hier veel verdriets van der Goude, hoe nu daer veel volcks gevangen, benaut ende gedoot werde, oeck met dien te quartieren ende alle ongenaede an te doen, twelck al geschiede soe men seyde met fame datter verraet soude op hant geweest hebben. [In de vergadering van SvH wordt 15-7-1575 melding gemaakt van een aanslag op Gouda, R.H., 501] [p.514]
29 juli 1575
(…) werde ons geseyt, hoe wuyt het leger voer Oudewaeter sekere ruyteren met ses vaendel Spaengers ontrent nae der Goude getrocken waeren om te keeren sulcke ses vaendel guessen als daer vertrocken werde dat tegen hem opquaeme. Ende werde gesien, dat daernae grooten roock opghinck als van brant daer gesticht. Wij ontfingen vrees, dat het in Steyn ende tot Haestrecht mocht sijn, maer en vernaemen niet sekers. Ick sprake een op desen dage, die haer man staensvoet van Oudewaeter quaeme, seggende dat hy sceydende vandaen [r? P.A.] selver gesien hadde, dat voer Oudewater quamen hondertveertich waegens gelaeden met cruyt, clooten ende andere munitie van oerloge. [p. 515] [langzaam wordt duidelijk dat zich in Oudewater een tragedie afspeelt]
4 augustus 1575
Op den Ven sceyde die procuratrix van sinte Agnieten binnen der Goude, S. Machtelt Jans, als sij bijnae een jaer tAmsterdam geweest was, wuyt den convent ter Lely ende begave haer om te dienen twee huysbegijnen. [p. 515]
7 augustus 1575
Men seyde oeck hier, dat die dijck ontrent ter Goude was doersteken. [p. 518]
11 augustus 1575
(…) hadden wij tijdinge, dat die van Schoonhoven an den coninck haer weder bekeert hadden, dat die prinsch ter Goude waer gecoemen ende delibereerde om daer leger te slaen. [wordt geen geloof aan gehecht] [p. 518]
21 augustus 1575
(…) quaeme binnen Amsterdam een priester van der Goude, die tot deser tijt toe geweest was binnen Delft in groete benautheyt ende pericule, heymelick veel goede catholike anrechtende die heylige sacramentenende twoort Goods. Dese was sijn naeme heer Frans Joppensz ende was doer gebot met paspoort wuyt Delft geleyt ende bedwongen doer den burgemeester om wuyt den prinschenlant te scheyden. [p. 521]
22 augustus 1575
Men vertrock oeck hier, dat die prinsch binnen der Goude was ten dage als Oudewaeter overvallen werde ende metten gemeente bitterlick bescreyde die nederlaege ende onderdruckinge van die stadt. [p. 521]
3 september 1575
(…) werde bij ons verseyt, dat wuyt der Goude an die van Amsterdam doer sommige versocht werde om assistentie [om] wuyt der Goude te mogen coemen ende begeerde dat om doerdien te moegen ontcoemen sulcke overlast als den goetwilligen daer angedaen werde, bedwongen om gestadelick den stadt binnen te begraven soe hier soe daer ende te bolwercken, sonder dat haer eenige ruste gegunt werde. Men seyde, dat die goesen daer nu lasterlicker tyranniseerden dan sy oyt gedaen hadden ende den catholiken, die ten besten rieden dat sij haer den coninck onderworpen souden om verder desolatie te ontcoemen, wilden wuyt den stadt quijtweesen, met crijten ende roupen dat sij haer gheensins overgeven wilden maer vromelick vechten ende niet anders sochten dan doot te slaen of doot geslaegen te werden. [p. 524]
5 september 1575
Van der Goude werde geseyt, dat daer veel volcks wuyt verloepen was, wesende van de principaelste guesen. [p. 524]
7 september 1575
(…) quame binnen Amsterdam wuyt der Goude ons geprofesside leeckbroeder, broeder Cornelis Jansz [Cornelis Jansz Volpers, broeder van Stein]. Dese scheyde wuyt der Goude wuyt vreese van tgunt daer gesorricht werde, dat haer van conincks volck soude overcoemen. [p. 525]
14 september 1575
Op dese tijt spraken wij sommige, die nu wuyt der Goude qaumen, ende vertrocken die van ons van de groete verbittertheyt der Gouwenaers, die nu in haer stadt hadden seven vaendel knechten ende noch meerder verwachten. [p. 527]
17 september 1575
Tot Utrecht was op dese tijt ten huyse van deerbaere Jan Hey Gerritsz s.m., sijn huysvrou die pest, daer gesturven sijnde sijn jonxte dochter, genaemt Cathariin Jansd. [zij had lijfrente op Gouda, rek. 1572, fol 65-66v] [p. 527]
23 september 1575
(…) hoorden wij, dat die van der Goude nu genouch een moertcuyl geworden waeren doer haer vrijbeuters, die alt lant doerliepen ende oeck die vaert tusschen Utrecht ende Amsterdam gheheel onveylich maeckteden, brengede soe wien sij wisten te becomen gevangen binnen der Goude. [p. 528]
8 oktober 1575
(…) werde bij ons vertelt, dat binnen der Goude groete beroerte was tusschen den soudaeten ende den burgeren. Men seyde, dat die burgers tstadhuys met den kerck inhadden ende dat die soudaeten het ander van den stadt behielden. [p. 531]
12 oktober 1575
(…) verhoorden wij, dat oeck voerseker tot Utrecht deser werlt overleden was doer die pest die seer eerbaere weduwe Lucia Paeuwen, huysvrou geweest van Jan Gerrit Hey Daemsz, burgemeester eertijts ter Goude.Wiens verdriet soe groet verlies in goet ende bloet, dat hetselfde van nyemant wutgedruckt mach werden, maer is evenwel te laetsten wuyt alle desen verlost. [p.532]
13 oktober 1575
(…) hadden wij niet altijts dan dat wij allen menschen benaut ende beswaert vonden, maer werde vertelt van een vrou, die seyde haerselven geboert te wesen staende dese verkeertheyt, hoe sekere soudaeten op eenen Goede Vrijdach tot haer huys in Steyn gecoemen waeren, daer sij veel overtallicheyt in spijs ende dranck bedreven. Ende was onder dese die soon van Wouter die kouckebacker ter Goude. [Wouter Leendertsz kouckebacker, bezat huis in Gouda] Dese tendeerde die // vrou vant huys, dat sij mede met haer vleys eeten soude. Twelck naedemael sij eerstmael met reden ontseyde ende weygerde ende int laetste ymmers niet doen en wilde, soe is die kouckebackerssoon toegegaen ende heeft haer met gewelt die mont opengebroken ende als hy daer vleys in gesteken hadde, soe heeft hij haer die mont wederom toegehouden, bedwingende haer sulx te doen tgunt dat sij gheensins en consenteerde noch en wilde. [p. 532-533] [NB: vastenregel op Goede Vrijdag met dwang gebroken, P.A.]
14 oktober 1575
Hoorden mede hier loepende wuytset, hoe der Goude onder den coninck gecomen was doer den burgeren, die in seditie met den soudaeten een poert tot haer cregen ende daerdoer den Spaengers, die nu van Swijndrecht quaemen, in den stadt lieten. [p. 533]
16 oktober 1575
(…) werde binnen tconvent sint Agnieten tAmsterdam gecleet een maechdeken wuyt der Goude, die wuyt Poel doer dese verstroytheyt – daer sij om nonne te werden een deel tijts gewoont hadde – tot dit convent ghecomen was. Sij hietde S. Duyfken Jansd. [geb. 1556/7 te Gouda] [p. 533]
25 oktober 1575
(…) hoorden wij van der Goude, dat daer groet verdriet was doer onverstant tusschen soudaeten ende schippers, die tsamen eens waeren ende hadden dese tslot inne, daer sij alt geschut op gebrocht hadden, dwingende den gemeente met dreigemente, dat sij den stadt eer wilden in brant stellen dan sij dien souden overgheven. Een pondt butters most men negen st. voer gheven. [p. 536]
28 oktober 1575
(…) verhoorden wij, dat op den 24sten deser maent tot Utrecht gesturven was Jan Bosch, als daer onlanx tevooren gesturven waeren Jan Baerentsz ende eene Sebastiaen, broeder van den pastoor tot Wensveen, tsamen drie eerlicke goede mannen, borgeren van der Goude, als ballingen dwalende achter lande doer desen tegenwoordigen turbele om haer stantachticheyt tot den catholike religie. [p. 536]
30 oktober 1575
(…) was mede binnen Vyanen gesturven haer pastoor, heer Jan Fransz, eertijts schoelmeester van der Goude, tegenwoerdich balling, omdat hij priester was ende bij sijn priesterdom ende den catholike religie wilde bliven. [p. 537]
5 november 1575
(…) reysde Cornelis Jansz, leeckbroeder, van ons convent binnen der Goude nu verloepen, nae Utrecht daer een cellebroeder te werden, doende dat alleen, omdat hij socht sijn hongerigen buyck te spijsen, alsoe hij binnen Amsterdam groet gebreck leedet. [538]
12 november 1575
Men seyde hier mede, dat onlanx binnen der Goude die hondertste penninck gecolligeert werde doer een bode met soudaeten, waermede die onwillich waeren gedwongen werden. Ende worde niet dan groet verdriet ende bangicheyt aldaer gesien. [p. 539]
19 december 1575
(…) ontfingen wij tijdinge, dat tot Schoonhoven gesturven was Cornelis Dirrixz van der Goude, genaemt ondert volck; die Hongerige Vliech. Dese was een treftelick, eerlick man, kerckmeester van de Goudtse kerck, die oeck sijn rijckelicke possessie verloepen hadde doer verdriet van alsulcke ongeschicktheyt als hij gesien hadde dat die guesen over haer hadden. [p. 547]
20 december 1575
(…) [Men begin ter Goude die confessie van Ausburch] werde ons vertelt, dat die van der Goude nu haer in de religie verdeelden, soedatter sommige ophieven die confessie van Ausburch ende exerceerden dese religie in de Natgoods kerck. [p. 547]
21 december 1575
(…) hoorden wij, hoe tegenwoerdelick Huych Jansz, soone van den oude Jan Huygensz van Oudewaeter, tot Woorden gevangen sat ende dat die van der Goude veel deden om hem tot haer te crighen, souckende hem wuyt bitterheyt te vernielen. [p. 547]
31 december 1575
Van der Goude seyde men oeck, dat daer het soute waeter was ende datter veel swaer verdriet geleden ende gesien werde. [p. 549]
1576
2 januari 1576
Hoorden nocht, dat Huych Jansz van der Goude, daer voerens of geteykent staet dat die van Woorden gevangen hadden, nu tot den prinsch gebrocht was ende nu beswaert werde met die opsette van der Goude in subjectie te brengen onder den coninck, daerom Adriaen Pietersz ende Pieter Jansz, s.m., eertijts ter Goude scandelick gedoot waeren. [p. 550]
19 januari 1576
(…) scheyde van tconvent ter Lely die procuratrix van den convent sint Agnieten ter Goude, bij haer hebbende haer medesuster Maria Govertsdochter, ende ghingen tsamen woonen op een gehuyrde camer // in een waerlick huys, doende dit doer oersaeck want sij wel saegen, dat sij over hie hant waeren. Dus swerfden die goede religiosen achter lant ende vonden haer in alle benautheyt, scarp wetende waer sij haer bekeeren souden. [p. 553-554]
6 februari 1576
(…) quame binnen Amsterdam een missive van Huych Jansz Wijngaerden, Jan Huygen van Oudewater, die Jan Heyen s.m. suster heeft, sijn soon, daer voerens of geteykent staet dat tot Delft gevangen wuyt Woerden gebrocht was, inhoudende dat hij Huch Jansz tot Delft deerlick gepinnicht was in bijwesen van twee burgemeesters wuyt der Goude, alsoe hem te laste geleyt werde, dat hij in de conspiratie geweest was vant opstel, daermede gesocht werde der Goude onder des conincks obedientie te brengen, ende was bedwongen Claes Dirricksz Craeck te scriven, dat hij scicken soude, dat tot Harlem ontslagen werde van sijn gevangenisse // eene wuyt die Vosgis daer geapprehendeert [noot: op 12-2-1576 besloot de vroedschap te Gouda het verzoek van Willem Heynricx de Vosch om aan de huisvrouw van Gerrit Heyndircxz Schaeck, die gevangen was door de vijand, te beloven, dat haar man tegen Huych Jansz zou worden geruild, niet in te willigen en aan de Staten van Holland, die daarover geschreven hadden, te berichten, dat men dit niet moest doen. Op 5-3-1576 wees de vroedschap dit verzoek definitief af. Op 17-5-1576 werd opnieuw in de vroedschap een missive van de prins, die op uitwisseling aandrong, besproken. (vr.boek fol. 121v, 124 en 138v) Ten slotte vond de uitwisseling toch plaats (dagboek). Gerrit Heyndricxz Schaeck en Willem Heyndricxz de Vosch waren broers (dagboek). De eerste was prior van Leiden en pachter van de accijns op de bieren en maalderij aldaar 1575/76] of dat met hem qualic geleeft soude werde. Werde oeck met dieselfde missive dese voirn. Claes gewaerscuwet, dat hij ymmers voersichtich wesen soude om niet van den guesen gevangen te werden, overmids dat quaet is wuyt haer handen te geraeken. [p. 556-557]
12 februari 1576
(…) hoerden wij van sekere placaten tot Delft afgeropen contrarie geheel den catholike, daermede geboden werde, dat soewie sonder solempnele trou op der gueser manier bij malcander waeren gecomen, oeck heymelick getrout bij een priester staende desen turbel, dat die haer scicken souden nae haer constitucie te trouwen, ofte dat sij comen souden opt stadthuys om haer daer te doen teykenen op peyne van geschent ofte gerekent te worden als in onecht ende hoorderie te sitten. [Kort voor 11-12-1575 was deze keur in delft afgekondigd. Op 2-2-1577 besloot Gouda deze te publiceren, waarbij men wel het woordje ‘papistige religie’ veranderde in ‘Roomsche religie’ (vr.boek 187v)] [p. 558]
13 februari 1576
(…) vertelde men ons, hoe onlanx geleden binnen der Goude veel te doen geweest hadde met die clock te cleppen ende alarm te slaen, twelck gesciede doer vrees van sommige provandescuyten, die nae Crimpen wuyt Schoenhoven binnendoer niet verde van der Goude reysden, daer die binnen der Goude sorch of hadden, dat om haer te beleggen quamen. [p. 558]
17 april 1576
(…) quame bij ons sprake, hoe Gerrit Reyersz [hij werd gevangen genomen door Jan Rook, Walvis, I, 374], broeder van den burgemeester Jan Reyersz [dit moet zijn Jan Reyniersz Swaen], Gouwenaer, nu tot Schoonhoven gevangen // sat. Ende was gevangen int reysen tusschen der Goude nae Dordrecht. [p.568-569]
[WOUTER JACOBSZ HEEFT AMSTERDAM VERLATEN (reisde via Utrecht, 26-4, naar Schoonhoven, dat toen in Spaanse handen was, P.A.]
29 april 1576
(…) als ick daechs tevoeren tot Schoonhoven gecomen was, vonde ick Gerrit Reyersz, een treftelick borger van der Goude, gevangen sittende ten huyse van de guvernoor van Schoonhoven. [naam onbekend. Op 24-3-1576 berichtte hij door bemiddeling van Cornelis Henderycxz aan burgemeesteren te Gouda, dat hij drie gevangenen, twee Goudse poorters en een derde van Aarlanderveen, zonder rantsoen te vragen naar Gouda zou zenden, vertrouwende op de verklaring van de stad Gouda en van Van Swieten van 16-3-1576, dat zij in ruil daarvoor een gevangen Spanjaard en twee Walen uit Gouda zouden vrijlaten (ing.st. 24-3-1576). Of dit misschien toch de op deze folio genoemde Goudse burgers betrof, is niet uit te maken] Dese goede man hadde seer benaut geweest, ten tijde als hij gevangen werde, bevreest om gedoot te werden, waerdoer hij hem gedreven vonde om veel te beloven ten minsten dat hij sijn leven soude mogen behouden. Ransoneerde hierom hemselven voor 24 C R.gl. maer waeren voirwaerden, dat hij tijt hadde om sijn goet tot gelt te brengen. p.570]
30 april 1576
(…) sage ick binnen Schoonhoven die dochter van Gerrit // voinr., Clara Gerritsdr., met Witte Goverts [zoon van Govert Witte Govertsz] sijn swaeger, maer quaemen dese sonder gelt, versouckende om die voirn. somma wat te verminderen ende werde ofgeslagen 4 C R gl., soedat men hem nu lossen mocht met II M R.gl. [p. 570-571]
2 mei 1576
(…) quame binnen Schoonhoven wuyt Utrecht die pater van de Clarissen binnen der Goude, alleen om te intercederen voer den voirn. Gerrit, meenende noch meerder nederslach te verwerven, maer en vercreech op sijn peticie niet mendallen ende werde van den Spaengers wel spitich toegesproeken boven der Spaengers manier, die den minrebroeders altijts plegen te eeren ende in waerde te houden. [p. 571]
3 mei 1576
(…) werde dese voirn. Gerrit Reyersz wederom op die poort scelmsgewijs gebrocht ende geschiede dat doer oersaeck want het rantsoongelt niet opgebrocht en werde.
Op dese tijt spraeke ick noch andere, aldaer gevanckelick op die poort leggende, wesende poorters van der Goude, daeronder was een genaemt Jan Dul. [p. 571]
5 mei 1576
(…) ontfingen wij wuyt Utrecht sekere schriftueren van den stadthouder, daerin waeren autentike copien van een missive bij den coninck wuyt Madrid gescreven ende een ander van den Staeten, guvernoors tegenwoerdelick over dese Nederlanden [op 24-3-1576 had de koning de Raad van State authoriteit gegeven om de voorlopige regering uit te oefenen], nedergesonden, met ordinancie dat wij denselfden souden doen coemen binnen der Goude om den goeden burgers te adverteren, dat sij weten souden, hoe die coninck geneycht is om sijn steden tot gerusticheyt te brengen. [p. 571]
6 mei 1576
[Bergambacht in de as gelegd door de geuzen en de klokken binnen Schoonhoven gebracht] [p. 571]
7 mei 1576
(…) screven wij an die van der Goude ende sonden aldaer die voorseyde missiven. Ons brief was onderteykent doer mijn, doer meester Jacob Heynrixz ende Willem Vroesen. [p. 571]
12 mei 1576
(…) quame binnen schoonhoven tijdinge wut der Goude, dat Zirckzee hem onder den coninck met tractaet gegeven hadde, maer werde tselfde logentail bevonden. [p. 572]
[WOUTER JACOBSZ REIST TERUG NAAR AMSTERDAM, P.A.]
24 mei 1576
(…) quame binnen Amsterdam wuyt der Goude an den pater der Magdaleenen ter Goude een brief, gescreven van den gasthuysmeesters aldaer, daermede sij lieten weten, hoe die prinsch met octroy tMagdalenenconvent hadde opgedragen ten behoeve van sint Catharynengasthuys, ende versochten an denselfden pater aviis tegens des convents provenier, die van tconvent eystede hondert ponden Vls. [p. 573]
27 mei 1576
(…) quaeme bij ons een wuyt der Goude, die ons vertelde dat die copien van des conincks ender der Staten missiven, daer boven of geteykent staet, dat doer den stadthouder in de revolteerde steden gesonden sijn, aldaer groet rumoer beoersaeckt hadde, soedat daerdoer die stad met meerder soudaeten belast ende oeck veel burgeren gevangen waeren. Hij seyde, dat die gemeente haer daer sulx benaut vonde, dat sij niet en wisten werwerts sij haer keeren souden. [p. 574]
28 mei 1576
(…) werde ons geseyt, hoe clouckelick die van der Goude guesesoudaeten tegen wille van den gemeente ingecregen hadden. Der quamen eerst sommige guesen ontrent die stadt, veynsende haer conincks volck te sijn, hebbende verstant met die rebelle daerbinnen. Ende scoeten die wuyt den stadt daertegens, maer saegen wel werwerts die clooten loepen souden. Dit gesciet sijnde, maeckten hiernae rumoer, roupende dat men meerder soudaeten hebben most, ofte dat sij den stadt niet houden mochten, want seyden sij: “siet die paeupouwen ende rusten niet om ons laegen te leggen”. Ende quamen die verkeerde hierdoer tot haer wille, sulx datter ingevoert werden drie vaendelen boven dengeenen, di’er tevoeren waeren. Die arme gemeente moste het hiernae al mogen, men benaude haer, men vinge haer ende men dede haer alle leedt, maer mosten die pacientie hebben. [p. 574]
30 mei 1576
(…) hadden wij bij ons een wuyt der Goude, genaemt Aluydt Heynrix, een dochter van Proost, oeck wuytlandich ende eertijts lange op sijn lijf gevangen omsaeke van de confederatie den stadt in des conincks handen te leveren. Dese seyde ons, dat die fame van apprehensie gedaen an veel borgeren – soe voerens geteykent staet – wuytsel was, maer dat waerachtelick Jan Reyniersz [op 16-4-1576 hadden burgemeesters aan vroedschap aangediend, dat Jan Regniersz, Regnier Jansz, zijn zoon en Gerrit Pietersz ongeregeldheden hadden gepleegd bij de verpachting van de geannoteerde huizen. Besloten werd Jan Regniersz en Gerrit Pietersz in verzekerde bewaring te stellen en de zaak aan de prins voor te leggen; vr.boek, fol. 130] burgemeester, gevangen sat ende gelast werde op te brengen duysent R.gl. voer hem ende voer sijn soon III C R.gl., met dreigemente dat sij hem bannen soude wuyt prinschen lande ende dan al sijn goet houden als geconfiskeert. Die oersaeck hiervan was niet anders dan dat dese goede man, ten tijde als die consistorianten doende waeren om der goeder verloepe menschen haer huysen te verhuyren ende haer goederen te vercoepen, maer vraechde wuyt diens naeme, van des coninx ofte des prinschen wegen, dese vercoepinge ofte verhuyringe ge//daen werde, mids dat hierdoer meerder redenen gebruyckt werden. Die leeser mach oeck dit overpeynsen ende des tijts boosheyt anmercken. [p. 574-575]
7 juni 1576
(…) quame Huych Jansz, die soon van den oude Jan Huygensz van der Goude, wuyt der guesen gevangenisse, nadiemael hij binnen Delft lange geweest was ende veel swaer verdriets geleden hadde. Het hadde hem weynich min als seven hondert R.gl. gecost ende quame evenwel een groet goes, broeder van de Vosgis ter Goude, tot Haerlem gevangen, tegen hem wuyt, sulx dat hij maer als een raubaut gewardeert en werde. [p. 576]
27 juni 1576
(…) werde Claes Dirrickz Craeck van sijn huysvrou binnen Amsterdam gemist. Hij hadde op dach tevoeren in een herberch geweest om te accorderen sommige pertie ende was vandaer gescheyden tsavonts ontrent achten, maer hij quaeme niet thuys ende conde nyemant weten, waer hij geeyndet mocht sijn. Dese was van der Goude ende hadde hem sonderling wel gehad tegens alle verdreven goede menschen, die bij hem mochten coemen. [p. 579]
28 juni 1576
(…) sprake mij een religioos wuyt Heyloo, pater eertijts van Driel, die nu van Schoonhoven quaeme, ende vertrock die wonderlicke dingend ie hij gesien hadde. Aldereerst, dat binnen Schoonhoven twee wuyt der Goude, gevangen aldaer gebrocht, doer den Spaengers bedwongen werden dat die een d’ander most ophangen ende verworgen, met belofte dat dat die twerck vant verwergen dede, soude sijn lijf behouden, maer falgeerde tselfde, want die ten tijde als hij meende wech te ghaen doerschoeten werde.
Ende quaemen dese Gouwenaers in dit deerlick verdriet, doerdien dat sommige Spaengers, wuytgetrocken om te roeven, doer die van der Goude in Stolck [Stolwijk] besingelt, overvallen ende tot ontrent ses of seven toe doorsteken ende deerlick mishandelt waeren. [p. 579]
29 juni 1576
(…) werde binnen Amsterdam tot sinte Agnieten begraven die voirn. Claes Dirrixz van der Goude, als hij daechs tevoeren gevonden was, verdroncken int water voer S. Cecilienconvent, maer en werde niet vernomen doer wat middelen dese goede man tot dese misval mocht gecomen sijn, ende was noch tsavents tot acht uwren gesproken als hij voert achterbleef ende van sijn volck gemist werde. [p. 579]
15 juli 1576
(…) ontfing ick een missive wuyt Utrecht ende vermelde die, dat bij hem sprake was hoe der Goude nu belegen was. Andere seyden dat die tocht scheen te willen vallen op Gousluys. Ende en quame niet sekers, maer stelden veel alleen haer fantasien voert, ygelick nae hijt begeerde (…) [p. 582]
16 juli 1576
(…) verhoerden (…) hoe ter Goude groet rumoer geweest had met dooden ende vanghen van veel goede catholiken, sonder eenich bescheyt waerdoer sulx geschiet mocht sijn. Ende hoe dese voirn. sprake van tleger voer Woorden of der Goude geheel falgeerde, met nu te seggen dat daerwerts noch maer vij ofte ses vaendels knechten gereyst waeren. [p. 582]
18 juli 1576
(…) spraeck men, dat binnen der Goude gecomen waeren acht vaendel knechten behalven vijf andere vaendelen, die daer tevoeren in waeren, ende gesciede dit om den gemeente te bedwingen, dat sij haer des conincks armey niet overgeven souden, soe sij nu vrees hadden dat het leger daer comen soude. [p. 583]
22 juli 1576
(…) quame tot Amsterdam wuyt der Goude die suster van ons medebroeder heer Cornelis Adriaensz ende vertelde ons die, dat binnen der Goude tegenwoerdelick ofgebroken werden die conventen van den minrebroeders [op 11-6-1576 besloot de vroedschap het hele convent der minderbroeders af te breken, vr.boek fol. 141] ende Regulieren aldaer, doende dat om daer een bolwerck te maeken tegens des conincks heercracht. Sijs eyde, dat sijselfs veel loots gesien had, twelck daervan gebroken was. [p. 583]
30 juli 1576
(…) werde binnen Amsterdam een missive getoont, inhoudende hoe binnen der Goude gevangen waeren vier burgeren, [op 29-7-1576 besloot vroedschap dat men Van Swieten zou verzoeken de vier door hem gevangen genomen schutters onder cautie vrij te laten. Op 12-8, nu hun vrijlating, besloot vroedschap hen aan te raden om zich volgende de eis van de SvH voor dit college te verantwoorden (vr.boek fol 148v en 149v). Uit de resoluties van de SvH van 29-7 blijkt dat zij idd schadelijk werden geacht voor de gemene zaak) daeronder een was die soon van Evert Claesz, s.m., genaemt Dirrick Evertsz. Ende werden noch wel twalif andere gesocht om oeck gelijck tractament te ontfangen, die nu al soudaeten in haer goet mosten lijden, gelijck die lijf ende goet verbeurt hebben. Altwelck hem overquaeme, om saeke want sij naerstich geweest waeren tot persuasie om te accepteren sulcke presentacie als haer nu op een nieuwen bij missive van den coninck ende die guvernoer ofte die Staten van de landen betreftende die pacificatie gedaen waere. [p. 585]
31 juli 1576
(…) spraeke mij een weduwe, in Oudewater deerlick bedurven, die nu binnen acht daegen binnen der Goude geweest was. Dese affirmeerde, dat waerachtelick binnen der Goude sulck volck gevangen was als op dach tevoeren geteykent staet ende dat daerinne noch soudaten coemen souden tot 18 vaendelen toe. Sij seyde mede, dat men daer seer spraeke van pays. [p. 585]
8 augustus 1576
(…) hadden wij tijdinge, dat die guesen binnen Woerden, ter Goude, tot Dordrecht ende tot andere plecken geviert hadden tot een triumphe van sulcke faeme als bij hem liep, dat Vlaenderen ende anderen lantscappen mids oeck ale die Staeten nu goos geworden souden sijn doer oersaeck van der Spaengers rebellicheyt. [p. 587]
10 augustus 1576
(…) quaeme bij ons een wuyt Delft, die ons vertelde dat hij binnen Delft vervolgende tijdinge verhoort hadde, dat die van der Goude op den V-en [augustus] onder des conincks obedientie soude gecoemen hebben bij overleveringe van den Scotten. [op 7-8-1576 beloten SvH de advocaat-fiscaal en een raad van het Hof van Holland nog Gouda te sturen om na examinatie de executie van de Schotse soldaten, daar gevangen, te bevorderen], die van des prinschen wegen daerinne laegen, maer werde tselfde openbaer den guesen die hier tegen deden sulx dat het onderweechs bleve tot groet verdriet van den verdruckte goede, die lange hiernae gewenschet hadden. [p. 587]
14 augustus 1576
(…) quame tAmsterdam Catharijn Cornelis, huysvrou van // Heynrick Proost van der Goude, eertijts in dese turbele wuyt der Goude verjaecht, doer oersaeck want hem te last geleyt werde tverraet van den stadt, waerom hij oeck over een vol jaer genouch op sijn hals gevangen gelegen hadde. Dese seyde ons, hoe ons convent geheelick ghedemolieert werde, dat buyten die Tiendewechspoort groot bolwerck [op 5-7-1576 besloot vroedschap aan gecommitteerden tot het bolwerken over te laten of men het bolwerk buiten de Tiendewegspoort zou vergroten of niet, vrboek, fol. 144) met veel gravings gemaeckt werde ende dat binnen der Goude niet dan verdriet ende jammer gesien werde. [p. 587-588]
19 augustus 1576
(…) hadden wij tijdinge, hoe binnen der Goude een groete beroerte geweest was onder die soudaeten, d’een pertie tegen den andere, sulx datter bij de twintich persoenen geslaegen waeren. Men seyde, dat die oersaeke gecoemen was doer sommige gevangens daer ingebrocht, welcke ygelick an sijn side – gemerckt daer nu nieu volck ingecomen was, die daer niet en meenden die heere Van Swieten subject te sijn – geweldelick wilden behouden. [’t is me wat] [p.589]
23 augustus 1576
(…) quame binnen Amsterdam die procuratrix wuyt Poel, S. Margriet Jansd [Grietgen Jansd, geb te Gouda 1514/15] van der Goude, nu onlanx wuyt Leyden gescheyden. [p. 590]
24 oktober 1576
(…) Ontfingen oeck op desen dach tijdinge, dat S. Eypgen Volpertsd., moeder van sint Agnieten binnen der Goude, in groeter bangicheyt ter Goude in den Heer gerust was. Men screve ons, dat haer veel leets angedaen was om haer susteren, maer sij wast nu al doer ende overgecomen. [p. 605]
7 november 1576
(…) quaeme binnen Amsterdam Claer Wouters, die dochter van Wouter Jacopsz wuyt der Goude, ende vertelde ons deerlicke saeken binnen der Goude geschiet, seggende mede dat die gemeente bij hemluyden groetelix hem verhoeptede op de pays, die sij niet en twivelden of stonde voer die doere. [p. 609]
19 november 1576
(…) quaeme binnen Amsterdam een burger van der Goude, genaemt Vlack [Cornelis Jansz Vlack, korenhandelaar, speelde rol bij overgang (Walvis, I, 340 en 352); dit bericht kan echter ook slaan op een van zijn zoons, Jan of Cornelis] Dese had geweest een van de meeste oproerders binnen der Gou, trouwende een huysvrou in de kerck op die Goede Vrijdach, alleen om te toenen dat hij den heylich kerck contrarie was, want hij haer al in de vastenavont genoemen had. Hij seyde, dat hij op de pays binnen Amsterdam quame, met presentacie dat hij der sijn leven onder setten wilde, waert saeke yet misschiede, die heel Suythollant wilde doerreysen.
Op dese tijt werde mij voer seker vertelt, dat Aert Jan Teeuwenz, slootmaeker, over een deel tijts ter Goude wuyt die gevanckenisse gebroken, nu wederom te Utrecht gevangen genomen was. [niets in Utrechtse bronnen hierover terug te vinden] Ter Goude was hij gevangen, omdat hij naersticheyt gedaen hadde den stadt onder die obedientie van den coninck te brengen. Ende naemen die van Utrecht haer oersaeck van hem te apprehenderen, omdat hij somwijlen wat vrij was tegen dese rebellicheyt te spreken ende overmids dat hij veeltijts gesien werde te converseren in den minrebroedersconvent aldaer, beducht of hij met dien eenige conspiratie mocht hebben. Dit werde ons voer dese tijt geseyt ende oeck, dat al binnen Utrecht nu mocht coemen wie wilden, sij waeren kercksmiters, kelckdiefs ofte anders quaetdaeders, wi sij wesen mochten. [p. 612]
20 november 1576
(…) ontfingen wij tijdinge, dat die voirn. Aert Jansz tot Utrecht in sijn verdriet gecomen was doer anbrenginge an de wet bij sijns huysvrouwen broeder gedaen over haestige woerden, welck sij in narrenmoede tsamen gehad hadden, alsoe hij nu wuyt der Gou om sobere minne en hadde beter thuys gebleven, dan hij onder bedecksel van vrienschap sijns susters man soude verhissende tot haesticheut ver//wecken ende sulx voert in pericule van lijf en goet an den officier brengen, maer soe die tijt was, sulcke vruchten sach men. [p.612-613]
30 november 1576
(…) verhoerden wij, hoe wuyt der Goude missive gecomen was, inhoudende dat die burgemeesters aldaer lieten weten: wilden yemant van Amsterdam bij hem coemen om sijn dingen te doen, dat dien van hem niet anders dan vrienschap gedaen soude werden, maer sonderden wuyt die ballingen, die sij niet ontfangen noch sien en wilden, houdende voer ballingen die goede verloepe catholike, die van selfs, om sulck overdaet als daer bedreven werde niet te sien, haer goet waeren geweken ende hem tot vreemde menschen bekeert hadden. op 15-11-1576 besloot vroedschap dat gevluchten alleen mochten terugkeren, nadat op een request daartoe positief was geoordeeld (vr.boek, fol. 171v). [p. 616]
11 december 1576
(…) reysden veel religiose maechden, tot noch toe ballingen, wuyt Amsterdam, ygelick nae sijn stadt, om te sien of sij wat alimentacie wuyt den haeren mochte verwerven [op grond van art 21 van de pacificatie], onder denwelcken oeck reysde ons medebroeder heer Gerrit Jansz, mids hebbende een missive van mij an ons broeders, tot noch toe ter Goude gebleven. [p. 619]
15 december 1576
Ontfingen (…) bedroufde tijdinge, daermede geseyt werde dat Aluydt Zanders, Marritgen Goverts, Marritgen Leonairds met ons heer Gerrit Jansz, alle religiosen binnen der Goude, int reysen van Amsterdam nae Leyden om voert ter Goude te coemen, onderweechs in vrees sijn gecomen door een, die met een scuytgen wuyt Leyden quaeme, waerschuyende tselfde volck dat sij ymmers tot Leyden niet wilden reysen, overmids die bitterheyt die tegenwoerdelick in die stadt gesien werde, waerwuyt te [stapten tegen de raad van de schipper over op klein schuitje om naar Amsterdam terug te keren, maar er is nog niets van hun vernomen] [p. 621]
16 december 1576
Hoorden oeck hier, dat ons volck voirn. tot Aelsmeer gevangens ijnde, nu tot Leyden met haer sevenen gebrocht waeren. [p. 621]
12 december 1576
(…) hadde Aluydt Zanders, mijn nichtgen, tot die Nieuwe Nonnen tgemeen gebet doer vermaeninge van die priorinne aldaer in haer kerck, dat die Heere haere wilde verleenen in soe swaere bangicheyt, als sij nu inne was, sijn godlicke versterckinge ende vertroostinge. [Bid ook voor] mijn medebroeder heer Gerrit Jansz, voer mijn goede geestelicke dochter Maria Govertsd. En die ander (…) [p. 622]
20 december 1576
Ontfingen oeck op desen dach tijdinge, dat die voirn. gevangens, heer Gerrit Jansz, Aluydt Zanders, mijn nicht, met die andere, haer gevangenis ontslaegen sijnde, op maenendach voerleden van Leyden ter Goude gereyst waeren. [p. 623]
1577
14 januari 1577
(…) was ons medebroeder, heer Gerrit Jansz, wederom wuyt der Goude gecoemen ende hadde sijn passagie gehadt over Utrecht, daervan hij bootschapte dat noch veel verdriets te verwachten is, overmids dat daer nu groot apparaet gemaeckt werde om tcasteel te beschieten ende te bederven. Dese brocht ons tijdinge, hoe deerlick ons conventualen haer ter Goude gelaeten vonden, wesende daer sonder eenich ontfang. Sij mosten lijden, dat die huysen van ons convent ofgebroeken [ op 15-11-1576 besloot vroedschap het achterhuis van het Regulierenconvent aan het bolwerk af te breken (vr.boek, fol. 171v)] ende vercoft werden. Ende als sij an den burgemeesters versouck deden om enige penningen tot haer nootlicke alimentacie wuyt die vercoepinge hem toegeleyt te werden, sowe ontfingen sij quaet antwoert, of die burgemeesters weygerden haer spraecke ende mede soe weken sij hem dickmaels die wech als sij desen saegen tot hem te coemen, bevreest dat sij van sulx souden gemolesteert werden. [p. 631]
21 januari 1577
Op dese tijt waeren wederom bij ons gecomen wuyt der Gouwe van denghenen, daer voerens of staet dat tot Aelsmer gevangen werden, Maria Goverts, Maria Brunen [zuster van broeders Ewout, procurator van Stein], met andere, ende seyden dese dat die guesen geheel verwoost sijnde in haer plaetsen overal opelick wuytriepen, dat sij Amsterdam sulx wilden vernielen, dat die een steen op die ander niet soude bliven. [p. 633]
27 januari 1577
(…) sprake ick een, die wuyt der Goude quaeme, die mij vertrock, dat daer nu open vrede was in allen, als wesende sonder wacht in poorten, daer ygelick onbecommert mocht inne ende wuyt ghaen, maer die goede catholike bleven daer noch in gelijcke ende in meerder bedrouftheyt als oyt tevoeren, doerdien dat sij saegen die verstoete religie niet alleen niet gerestaureert te werden, maer noch altijt meerder verdruckt te werden met wuytroyenge van die mueren ende fundamenten der conventen, die noch tot dese tijt overgebleven waeren. Sij riepen , dat sij nu haerer vijanden verde haer meester waeren ende den bast, daer sij voerens mede wat gedreycht waeren, nu doergebeten hadden. Dat sij verhoerden van dom Johan sijn coomst tot het guvarnament deser landen, dit rekenden sij licht, seggende: “Wij waenden dat conincks broeder coemen soude tot pacificatie deser landen ende vernemen, dat hij mede papou is. Hierom soe en staen wij in hem niet. Ende wat sal ons Dom Johan mogen doen? Dom Johan is dom Jan. Op hem en passen wij niet. Hij is een hoerenkint, wat can een hoerekint doen. Laet hem sijn beste doen?”. Dese ende desergelijc vermetelheyt werde binnen der Goude tot verscheyde plaetsen op dese tijt gesproken. [p. 635]
4 februari 1577
(…) ontfing ick versceyde missiven van der Goude, daer mij in gescreven werde, hoe nu vandaen verloepen waeren twee jonge religiose maechden, verleyt van jonge gesellen, die haer trouwen souden soe men seyde. Dus rees die boosheyt tot deser tijt noch altijt hoeger.
Van Haerlem screef mij onse supprior, dat hij sorch hadde van die plaets te moeten verlaeten, ende versocht an mij, dat ick hem wilde plaets bij ons verwerven om sijnselfs cost te soucken, maer ontseyde hem dat ende riede hem, dat hij ter Goude soude trecken om oeck daer sijn alimentacie te vereyschen. [p. 638]
13 februari 1577
(…) Sulx dat op desen dach reysende nae der Goude Annitgen Bruynen, moeder van ons heer Ewout, die nu twee daegen bij // ons geweest had, int sceyden haer heel gestarckt vonde, seggende: “Nu hoepe ick, dat alle dinck wel sal sijn, want ick sie dat alle die menschen seer wel getroost sijn ende ick reyse nu met goede tijdinge wech”. [p. 642-643]
13 februari 1577
(…) quame binnen Amsterdam met een nieu IJselschuyt, die hij met sijn soon selver royde, eene Jan Adriaensz van der Goude, soon van Adriaen die backer s.m. Dese hadde voertijts welvaerende geweest ende doerdien want hem nu ontbruyck gemaeckt waeren doer branden ende vernielen sijn huys, hof, lijnbaen ende anders, soe seyde hij, dat hij hem benarret vonde ende practijck most soucken om wederom wat te winnen wilde hij doer die werlt coemen. [p. 643]
15 februari 1577
(…) hadde ick bij mij die voorn. Jan Adriaensz van der Goude ende vertelde die mij, hoe ter Goude nu ofgebroken werde sint // Anthonis cappel met alle die anhang van deselfde cappelle [op 7-2-1577 werd deze kapel verkocht aan Cornelis Jaspersz van Leiden (Walvis, II, 183)] Verhaelde oeck, dat die spraeck seer liep, dat men onlanx daer noch vercoepen ende vernielen soude die kerck van het Magdalenenconvent. Ende seyde mede dat die goos bij hemluyden noch alle daechs alle dinck verkeerder maeckteden ende dat die burgemeester Cornelis Woutersz int verwoesten van het gunt die geestelickheyt anghinck, twaer kerck, huys, hof of lant doer te graeven die werckluyden of die authoors van die overdaedicheyt stijfden ende moet ghave mids spreken: “Laet ons hiermede doerghaen ende ons gaenck doen, te wijle wij die meesters noch zijn”. [643-644]
16 februari 1577
(…) quame mijn nichte Aluydt Zanders wederom wuyt der Goude binnen Amsterdam niet sonder groete moelickheyt van verscheyde soudaeten, die haer onderweechs tot drie versceyde stonden gelt ofdwongen ende dreychden gevangen wech te voeren. Dese vertrock ons mede van groete verwoostheyt, welck ter Goude gesien werde, ongelijck swaerder dan oyt tevoeren. Sulx dat nu an ende an vrootschap gehouden werde oick onderwijlen seer laet in den avont, haer niet anders en toenende dan die geheel desperaet waeren, besorricht dat haer overdaedicheyt niet lange soude staen. Ende practizeerden hierom teenemael te niet te doen al, soe waerdoer die verwurpe christelicke religie eenichsins wederom soude mogen angevaert werden. Der liep spraeck, dat sij nu geslooten waeren alle die conventen binnen der Goude met die coppellen tsevens te vercoepen, demolieren ende of te doen breken. [op 24-1-1577 besloot vroedschap dat de kerken, kapellen en conventen zouden worden geinspecteerd en naar bevinding zouden worden afgebroken; vr.boek fol. 183v], waertoe nu oeck die inwoenders van der conventen huysen nu gewaerschuwet waeren om haer van andere woonplaetsen te versien. [op 28-1-1577 besloot vroedschap onderzoek te doen naar woonplaatsen van hen wier huizen buiten de stad waren afgebroken en die daarvoor plaatsen in de oude conventen hadden gekregen, om na te gaan of ze niet teveel ruimte hadden gekregen, vr.boek, fol. 185] [p.644]
17 februari 1577
(…) quaemen van der Goude twee schuyten met raepolii bevracht. Daerbij waeren verscheyde persoonen oeck van der Goude, twelck den burgeren tot Amsterdam dede hoope ontfangen, dat der noch wel pays soude mogen coemen. [p. 644]
24 februari 1577
(…) hadden wij tijdinge wuyt der Goude, dat daer vercocht was om of te breken die coppelle van sint Anthonis met alle die huysingen daeran. Ende waeren die vercoepers al int ofbreken, maer werde nu tselfde ghesurseert doer dese tijdinge van accort tot mey toe. [p. 646]
8 maart 1577
Quame oeck (…) bij ons tot Amsterdam S. Cornelia Vrederixdochter, nonne van sinte Margrieten binnen der Goude metterwoon tot Amsterdam te reysen, maer werde onderweechs gevangen ende van als berooft, sulx dat sij van noods wegen nae der Goude reysde. [p. 648]
12 maart 1577
(…) reysde mijn nichte Aluydt Zanders met alle haer gewae, cleeder ende diergelijck wuyt Amsterdam om ter Goude wederom te ghaen woenen. [p. 649]
14 maart 1577
(…) Quaeme (…) tot Amstelredam van der Goude heer // Vrederick Gerritsz ende vertelde die, dat ter Goude niet dan verdriet ende verkeertheyt gesien werde. Van de verkeerde scippers vertelde hij dat sij nu tegenwoordelick seer rumoorden om alle overblijf vant gunt dexercitie des catholiike religie anginck te ruyneren ende te niet te brengen. Ende bleeck dit merckelick an tgunt sij op dese tijt bedreven an t hoege outaer [reeds op 24-12-1573 was het hoogaltaar afgebroken; Kesper, 427] van sint Jans kerck, twelck tot noch toe met sijn tafel – soe alst nieu ende ongescildert was – gestaen hadde ongequetst, waertoe sij haer nu bekeerden om te vernielen, die tafel te bescriven met den tien geboeden ende den voet geheel wech te doen, bedrivende dit tegen verbot van de overicheyt, van den guvernoer oeck van des conincks weghen an haer gedaen. [p. 650]
16 maart 1577
(…) spraeke ick Gerrit Lourisz [was in 1576 thesaurier] van der Goude, die nu tot Amsterdam gecomen was. Dese hadde een seer verwerrit wesen ende socht den pater van den Magdaleenen ter Goude om hem te vragen nae sommige stucken van privilegien, tgemeen lant van Bommendail [polder ten zuiden en oosten van Stein] angaende, seggende dat die pater met die brief voer hemselven niet mocht beholpen werden ende tlant daerdoer veel bescadigen. Ick antwoerde hem, dat die pater hooptede tlant noch selver te besitten ende daerom voerseker niet van meeninge ende was tlant te vercorten. Ende seyde ick hierbij niet sonder crop, soe mijn moet tegen mij wille in mij opliep, dat men niet dencken en soude, dat sij ons goet, soe geweldelick genomen, tot haer wille souden houden. Twas dus scarp van mij wuytgespoken, soe wordet mij terstandt leedt, maer tmost sulx bliven ende ick sceyde van denselfden seer ontroert sijnde. [p. 650]
30 maart 1577
(…) sprack ick een, die nu wuyt der Goude quaeme, die mij vertelde, hoe binnen der Goude, noch tegenwoerdelick seer werde ghscanst. Ende hoerden dat desghelijcks mede al die goosesteden doer weet gedaen werde, wil yemant bolwercken, dat die tot Woorden comen mocht ende soude te werck gestelt werden. [p.651]
24 maart 1577
(…) werde bij ons geseyt, dat tot der Goude het convent van sint Agnieten te coop stonde met een brief daervoer als een gemeen mans huys dat men vercoopt. Dit maecktede ons geheel wedemoedich (…) [p. 652]
7 april 1577
(…) werde bij ons vertrocken, hoe nu onlanx geleden ter Goude wederom rumoer gheweest hadde van den verkeerde, die subitelick met sommige in den kerck coemende groete gereetschap maeckteden om den back van het hooge outaer [op 31-3 gaf vroedschap aan kerkmeersters autoriteit om met het altaar te doen wat zijn wilden, vr. boek fol 195], twelck tot noch toe gestaen hadde, wech te doen. Ende hadden die doeren daervan al wechgedaen, maer en mochten tselfde niet volcomelick nae haer wille te werck brengen, want die burgemeesters hem tselde met dreygementen van peynen strengelic verboden doer haer bode eerst ende naemaels doer den schoudt. Soe was dan dit werck al met reepen soe als ment oftillen soude gegort, laetende dat sulx alst was ende daerbij oeck haer gereeschap. [p. 655]
6 mei 1577
(…) reysden nae der Goude onse medebroeder, heer Ewoudt, met pater Claes, rector van den Magdalenen binnen der Goude. [p. 662]
30 mei 1577
(…) werde bij ons vertrocken, dat den burgemeesters van Amsterdam reysende opwerts nae Bruysel binnen der Goude, waerdoer sij reysden, van den schuytvoerders ende andere ongeschickt volck aldaer veel leeds ende spijts gesciedede, noemende denselfde Moortdammers ende bloethonden, niet sonder dreygementen haer beroupende mids seggen: “Waeren wij tien daegen ouder ende hadden wij u dan sulx hier soe wij nu doen, ghi soudet ons niet levendich ontcoemen” . [p. 666]
9 juni 1577
(…) spraeke ick sommige wuyt der Goude nu coemende ende boetscapteden die, dat tegenwoordelick wederom soudaeten geleyt werden in sommige Suydhollantsche gosesteden ende dat oeck voer der Goude een vaendel lage met versouck om binnen den stadt geforeert te werden, maer en wilden die burgers tselfde niet gehengen. [op 11-6 werd in vroedschap gesproken over binnenlaten compagnie van kapiteit Cressonnière, vr.boek, fol. 201] (…) [p. 668]
12 juni 1577
(…) reysde ickselver met veranderinge in mijn habijt nae der Goude ende quame daer doer Goods gracie met goede voorspoedicheyt. Mijn gesciede van nyemant eenich leedt, maer vonde veel minlickheyts, oeck bij die sonderling voer groete goos gehouden werden. Ende sage groete desolaetheyt an conventen ende kercken, die meest al geheel vernielt oft bedurven waeren. Die stadt toochde niet anders dan een zeestadt, alsoe sach men die riviervisch, zeelden ende snouck daer te drooch hangen in de sonne, welcke visch daerom nu daer overvloedich gevangen werden, omdat die dijcken veel te niet waeren ende die landen gestadelick wuyt ende inne vloyden. Men vonde daer veel goet volcks, die van hartseer verdwijnden ende voer religie oefenden op heylige dagen smorgen vrouch op het kerckhof om die kercke te gaen ende oeck haer in den kerck te begeven om het choer, mids daer in stilte haer devotie te plegen, maer en bleven daer niet als die calvinisten daer yet deden. Veel religiosen vonde ick seer verkeert in ongeschicktheyt, gehilickt, quaet regement te houden ende den ketterie seer toegedaen, maer waeren onse broederen noch sulx doer Goods gracie gebleven, dat haer van nyemant eenich oneer opgeleyt werde.
Als ick ter Goude geweest hadde seven daegen, daernae reysde ick tot Schoonhoven ende saege onderweech groete desolatie van kercken ende huysen, die veelal tot niet bedurven ende verbrant waeren.Ick voer over lant ende wegen als over de IJsele. Ende vername, dat doen die lantluyden haer goet wederom vluchteden in Schoonhoven ende der Goude doer forsch van de soudaeten, die nu veel doer tlant liepen, met fame datter wederom vergaderinge gemaeckt werde om Amsterdam te benauwen. Binnen Schoonhoven bleve ick drie daegen (…). [p. 669]
22 juni 1577
(…) reysde ick van Schoonhoven ende quame wederom te Goude, daer ick veel quade tijdinge van Amsterdam hoorde (…) [p. 669]
24 juni 1577
(…) wast ommeganck ter Goude, maer liep alle dinck recht contrarie dan nae ouder gewoonte, om wel te vertoenen dat sij seker vijanden waeren van alt gheen hoer voorouderen eertijts gehanteert hadden. Naer die middach speelden die rethorikers seer spitige spelen in schomp van den catholike religie. [p.670]
25 juni 1577
(…) sach men binnen der Goude soe hier soe daer gaen een jonckgesel, die scheen van ouder te wesen in de twintich jaeren. Dese hadde veel liedekens bij hemselven gemaeckt van de versmaetheyt des werlts ende andere simpele goede leeringen, welck hij voer die burgers dooren songe ende wechdeelde, sonder dat hij daervoer yet wilde hebben ende terstont wederom den armen deelde soe wat hem met moelickheyt om te ontfangen over den hals gedrongen werde. Hij ginck geheel armelick gecleet met minrebroedersgraeu op schipperscleder manier gemaeckt, blootsvoet in toffelen. Ende seyde selve, dat hij lange tijt een ongeschickt leven in dronckenschap ende anders geleyt hadde, maer hem nu vonde doer Goods gracie van den werlt getogen, voertan seer geneycht om selver alle penitentie te doen ende andere tot doechde te eeren Goods te brengen. Daer waeren veel menschen oeck onder die rijckste, die desen gaern hoorden spreken ende daerom hem te gast noeden ende tot haeren huysen dede coemen, daer oeck veel andere bij vergaderden, waerdoer oeck veel gedwee werden ende mede die vuericheyt begonnen te anvaerden, sulx dat dese goede knecht een groete hope van hem gave om bij die van der Goude wat goets te verwerven, maer werde tselfde doer vijants ingheven verhindert, want die magistraet aldaer, verbittert wesende tegens alle doochde, desen dit werck heeft verhindert, mits hem gebiende dat hij den stadt soude wuytgaen. [p. 670]
1 juli 1577
Op den eersten dach Julii reysde ick wuyt der Goude ende quame des avonts tot Leyden, in welcke passagie ick oeck onderweechs veel verderfs van kercken ende huysen saege. [p. 670]
24 juli 1577
(…) reysde ons medebroeder heer Cornelius Adriaensz nae der Goude om daer te vernemen, of hij daer niet noch wat vinden soude mogen van sulck huysraet oft boucken als hij tot dier plaetsen, vandaen sceydende met heymelick wech te loopen, gelaeten mocht hebben. [p. 673]
24 juli 1577
(…) quame binnen Amsterdam metterwoon een religiose maeget van S. Agnietenconvent binnen der Goude, die nu heel op den doelwech geweest had, achter lant al tot Wesel toe, met fame dat sij met vruchten waere, verselschapt met haer medesuster Marritge Louris, die vervoert ende getrout was an eenen lapsalver. Dese religiose was haer naeme Margriet Jacopsdr ende betoonde metterdaet, dat sij overloegen was angaende haer ontsuyveringe. [p. 673]
29 juli 1577
(…) quaeme ons medebroeder heer Cornelis Adriaensz van der Goude nu wederom tot Amsterdam ende vertrock ons, dat die van der Goude dom Johan [Don Juan] seer lasterden, hem sceldende als een verraeder, als een bloethont ende tyranne. Sij stroyden onder die gemeent van hem veel quaets, pratiserende om der menschen harten van hem te recken ende hem odioes te maeken. (…) [p. 674]
5 augustus 1577
(…) quaeme bij mij S. Adriaentgen Bouwensdochter, religiose nonne van sinte Margrietenconvent binnen der Goude, die op dach tevoeren tot Amsterdam gecomen was om in sinte Agnietenconvent te gaen woenen. Dese vertrock ons, hoe binnen der Goude haer seer ontraeden werde tot Amsterdam te reysen, overmids last welck sij niet en twivelden of desen stadt soude overcoemen. (…) [p.676]
11 augustus 1577
(…) spraeke ons een an, die nu wuyt der Goude quaeme, ende vertelde ons, hoe hij veel reden gebruyckt hadde met sommige wethouders aldaer, die al haer reden nieuwerts anders toe en liep dan dat sij nu geheel sonder vrees waeren van alle verder laste, vestigde tselfde mids seggen dat die van Amsterdam gheen vrijer plaets en wisten om haer goet te betrouwen dan daer waer sij nu soeveel wel gebrocht hadden, als bevreest sijnde voer haer stadt, soe der noch in Amsterdam mocht sijn. [p. 677]
[rest van 1577 en begin 1578 behandelt Wouter Jacobsz alleen nog de perikelen en de Alteratie in Amsterdam, P.A.]
1578
4 maart 1578
(…) begonnen die religiosen ende catholiken haer goederen te packen ende van Amsterdam te versenden, bevreest om van den quaetwilligen berooft ende gepilgeert te werden, sulcx ick scriver van desen oeck selver dede, bestellende het ons nae der Goude, daer ick ’t met groete moyte ende swaere oncost vandaen gecregen hadde. Het swerven ende het daelen van de goede menschen was te deelick, want ygelick hem verbaest vonde, al hadde hij het lijf quijt geweest. [p.708]
13 maart 1578
(…) werde ick scriver van desen selver doer goede vrienden gewaerschuwet, dat ick ymmers ter Goude niet soude coemen, met angeven dat men mij daer socht in haer handen te crigen om doer alle manieren oeck mij met tormenteren mij soe verde te brengen, dat ick haer soude bestellen onses convents brieven, die ick nochtans niet en wist, waer sij waeren, hoewel mij naegegeven werde, dat ick die hadde. Werde oeck om gelijke saeke pater Claes Zuermondt , rectoir van den Magdaleenen ter Goude, gewaerschuwet om mede nyet ter Goude te coemen. [p. 709]
13 maart 1578 [I.m.: Ter Goude doet een jonckheer sijn eerste misse]
Hoorden noch, dat op dach voerleden, wesende S. Gregoriusdach, ter Goude een jonckheer, wesende een religioes van de Collaciebroeders aldaer, sijn eerste misse gedaen hadde tot verwonderinge van veel dien dit tevoeren quaeme. [Misschien was dit heer Jan Cornelisz, de laatste van de overlevende collaciebroeders. Op 28-4-1579 legde hij de eed op de pacificatie af, ing.st.] [p. 709]
14 maart 1578
Scheyden oeck op desen dach van Amsterdam sommige priesteren om te ontcomen die swaericheyt van eedt te doen, waertoe sij gedreven werden doer een mandament van den biscop van Haerlem, twelck nu in den kerck an de sacristie stonde. Ende reysden een van deselfde priesters ter Goude om daer int heymlick te sitten ende sijn cost met sijn priesterlick exercitie te vercrigen. [p. 709]
16 mei 1578
(…) ontfinck ick wuyt der Goude een missive, daerinne ick gewaerscuwet werde, waert saeke, dat ick versouck dede om alimentacie te hebben op mijn convent, dat mij dan soude voer het eerste opgeleyt werden ons convents brieven van landen, renten ende diergelijck te leveren in handen van de magistrat aldaer, mids, waert saeck ick mij hiertoe onwillich vouchde, dat men mij dan daertoe vervolgen soude, soe waer ick mij sochte te bekeeren. [p. 723]
5 juli 1578
(…) quame bij mij S. Marritgen Goverts, die nu van mijnen wegen tot Montfoort geweest ende daer een huys voer mij gehuyert had met goetwillicheyt om int selfde met mij te gaen woenen ende mij te dienen als een goet kint sijn vader. [p. 729]
6 juni 1578
(…) scheyde ick met dese voirn. Marritgen, religioos van sint Agnieten ter Goude, van Leyden, als die goede religiose Poelse susteren mij tevoeren vriendelick getracteert ende minlick hadieu geseyt hadden.
[onderweg veel spotternijen over de religie]
Ende seude een van hem allen doer oorsaeck want die Goude daer bij geval gementioneert was: “ist saeck dattet coemt waervan wij niet eens beducht en sijn, dat wij geraeken dom Johan noch eens maer van achteren te sien, soe willen wij ’t ter Goude sulx opschicken. [is: inpeperen. Waarom gouda hier een verwijt wordt gemaakt is niet duidelijk], dat men over lange jaeren // of sal weten te seggen” . Hetwelck mij hart was om hooren, want ick der Goude noch seer beminde overmids goede vrienden die ick daer noch inne hadde, maer mostet lijden. [[p. 729-730]
8 juni 1578
(…) ontfinge ick smorgens vrouch een missive van ons broeders, inhoudende dat die van der Goude, doer requeste van hem ende mij versocht om alimentatie te ontfangen wuyt onse goederen, voer antwoort hadden gegeven, dat sij ons goederen in pandtschap hadden [de stad had de goederen in pandschap gekregen als vergoeding voor het geld, dat zij had geleend aan de SvH] tegens veel geleende penninge ene niet genouch waeren haer daermede te heelen ende ons te alimenteren ende daerom genootsaeckt waeren, souden sij ons voeden, dat sij van ons lant vercochten om haerselven met die penningen hierwuyt comende te vrijen ende soe voert tot ons leven lijfrenten te coepen om daerwuyt ons alimentacie te hebben. [p. 731]
21 juni 1578
(…) quaeme een van der Goude, die mij vertelde, dat die verkeerde thooft daer seer opstaeken met oelicke dreygementen, dat sij nu met haer adherenten voerhadden op sint Jansdach [24 juni] naestbij, daerop wuyt dese Nederlanden bescreven waeren ygelick soe wie wilde met schieten nae prijs staen om ses papegaeyen te schieten, wuyt den stadt te verdriven ende verjaegen allen priesteren, religiosen ende goede catholike menschen. [p. 732]
22 juni 1578
(…) Ende werde dese faeme bevesticht met wuytspreken, dat nu ter Goude het schietspel wuytgestelt was om saeke want alle dese overgegaen steden nu ordinancie hadden van vasten ende bidden, dat sij ymmers victorioes souden mogen werden. [p. 733]
27 juni 1578
(…) quaemen bij mij die prior wuyt den Hem van Schoonhoven ende des rentmeesters Dirrick Cornelisz huysvrou, Aechte Jans, met Cornelis Dirrickszoon ende Pieter Ariaensz Collert, swaeger van Dirrick Cornelisz voirs., wuyt der Goude ende en brochten dese tot mij noch gheen andere nieuwe maere dan dat noch weynich hope waere van stilte of gerusticheyt desen landen te overcomen. Merckelicks vertelden sij, dat bij haerluyden die faeme liep hoe die Staeten nu wederom bij malcander vergaderen souden om te bestellen, dan ygelick stadt, die nu goos sijn, souden toegelaeten werden een catholike kerck, mids condicien dat den steden boven daertegen souden toegelaeten werden een calvinistenkerck. [p. 735]
27 juni 1578
Op deselfden dach hoorde ick ende werde voer seker geseyt, dat nu tot Amsterdam gesturven was onse medebroeder, Br. Claes Allertsz., pater van den convente der Magdaleenen binnen der Goude. Dese goede heere hadde ter Goude geweest om alimentacie te versoucken op ons convent ende als hij daer coemende eerst veel spijts ende dertenheyt hadde moeten lijden, soe werde hij int scheyden om nae Amsterdam te reysen sulx beroepen ende gedreycht, dat hij doerdien die sieckt om den hals ontfing, waerdoer hij tot sijn eynde gecomen is. [p. 735]
6 juli 1578
(…) sage ick, dat binnen Montfoort gecomen waeren twee besloete nonnen van tconvent op die Gouwe ter Goude, genaemt Maria Claes ende Maria Dyonijs [deze beide zusters kregen in 1587 alimentatie, rek. De Lange, fol. 40v-41; Marritje Dionysz leefde nog in 1602, Walvis, II, 164], om hier Goods dienst te hooren ende mede haer medesuster Maria Thymans [dochter van de koster te Montfoort, zuster van OLV op die Goude, st. Montfoort 1578; dagboek], welck hier woonde, oeck nonne desselfs convents, te besoucken. Het was mij een oorsaeck om te verwonderen van die groete veranderinge, welcke ick hier vermercktede, want noyt yemant voer desen troble gehoort hadde, dat dusdanige besloten persoenen sonder groete nooidsaecke haer dus openvaer onder den menschen // in den werlt begeven hadden, maer was dit nu heel gemeen, sonder dat hierinne yemant verwondert werde, als niet anders wetende of ten waer wel gedaen. [p. 737-738]
7 juli 1578
(…) quame bij ons Machteltgen Goverts van der Goude ende vertrock die ons, dat binnen der Goude noch niet anders gesien oft gehoort werde dan dat dese geweldischeyt haer sulx anstelde als die haerselven diens maeckteden, dat sij nu van nyemant meerder geperst oft ondergebrocht soude mogen werden. [p. 738]
28 juli 1578
(…) quamen bij mij binnen Montfoort drie religiosen van Machlen, wesende tsamen geprofisside susteren van het looflicke convent van sint Maria Magdalenen binnen der Goude. Dese beclaechden haer van haer deerlicke desolacie, dat sij dus lange geweest sijnde verstoeten wuyt haer convent ende dwaelende onder vreemde menschen noch noyt vernomen hadde dat haer yemant eenich bijstant dede ofte nae haer eens ommesaege, maer hadde tot noch toe selver hem moeten voeden ende van ander nootruft moeten besorgen, wesende in swaere periculen als die haer vonden tot allen plecken onder den werlt, die nu vol boosheyts, ketterie ende andere dertenheyt onde ongeschicktheyt overal gevonden werde. Haer naemen waeren S. Maria Fransendr, Adriaenken ende Anneken Vlaminxdochter [het convent had op naam van Anna Vlamincks, dochter van Neeltgen Wans, een rente op Goude sedert 156l Taal, reg. 944; idem haar zuter Adrianetken]. Sij toonden haer noch seer religioos te sijn ende begeerte te hebben om onse lieve Heer getrouwelick te dienen, maer quaemen nochtans sonderling curioes gecleet voort, verde anders dan haeren staet betaemt, twelck sij mij seyden dat sij alleen deden omdat sij anders onder den menschen sonder groete spiticheyt niet souden mogen converseren. S. Anneke hadde al tot Aken gewoont, maer woonden nu binnen Antwerpen. S. Maria ende Adriaentken woonden tsamen binnen Machlen. [bang voor hun toekomst aldaar] [p. 742]
10 augustus 1578
(…) saege ick smorgens binnen Montfoort een heer Vrederick, soon van Gerrit Gerritsz, burgemeester ter Goude, priester sijnde, die dese voerlede jaeren balling geweest was, wuyt oersaeck want hij een catholiick priester was, binnen Amsterdam. Die goede heere quaeme oeck binnen Montfoort woonen, houdende hem noch als een ghewillich balling, versceyden wuyt sijn ouders erfnisse, alleen omdat hij den calvinisten niet toegedaen en was ende bequaemheyt beminde om met rust God op der catholiken maniere te dienen ende te eeren. [p. 745]
13 augustus 1578
(…) quaemen bij mij drie van de outste religiosen des convents sinte Maria Magdalenen binnen der Goude, genaemt Maria Huberts, Neel Jans [zij was procuratrix van het convent] ende Trijn Goverts. [In 1576 trok Jan Jansz Diert een rente op Gouda ten lijve van Cathrina Govers]. Dese vertrocken ons veel, hoe haer int gasthuys // daer sij nu woonden veel onwaerdicheyts angedaen werden, in tijden sonderling als haer van buyten overquaemen eenighe van haer verstroyde susteren om bij haer oeck ontfanghen te werden. Seyden dese mij oeck, hoe die regierders van tselfde gasthuys, vaders genoomt, den priesters met gewelt van den siecken hielden, nomende dieselfde priesters eerloosde scelmen ende verleyers oft zielverliesers. Het is wonder, dat ick dit scrive, maer is nochtans soe dit hier gescreven werdet geschiet. [p. 745-746]
15 augustus 1578
(…) saeghen wij over den dach veel goet volcks wuyt der Goude binnen Montfoort, sommige te voete, sommige te schuyt gecoemen, alleen om den dienst ter eeren die feest van onser Vrouwen Assumptie, twelck nu was, hier te hoeren ende devotie te plegen. Wij presen dieselfde van haer goodsvruchticheyt ende oordelden haer als gesont in der zielen overmids honger, welck sij toonden te hebben tot den godlicke catholike religie, daerom sij veel wechs quaemen gereysen. [p. 746]
19 augustus 1578
(…) quaem binnen Montfoort Gerrit Gerritsz van Amsterdam, boeder van heer Federick van der Goude, nu hier woenachtich sulx // boven geteykent staet. [vertelde over wapenschouw in Amsterdam op Mariahemelvaart] [p. 746-747]
4 september 1578
(…) hadden wij tijdinge, dat die van der Goude op den anderden deser maent des nachts wuyt der Goude getogen waeren nae Schoonhoven om daer die kerck weder te smijten, sulx sij oeck effectueerden tot groet beclach van alle goede menschen. Men quame bij nacht in den stadt ende werde doer die glasen in de kerck geclommen, mids dat die goos wacht om den kerck gestelt hadden ende bedurven daer al soe wat sij daer vonden ende deden sonderlinge boosheyt ant hoochwaerdich heylich sacrament, twelc sij daer vonden. [p. 749]
6 september 1578
(…) hoorden wij, hoie dat grave Jan, de sprinschen broeder, nu met die grave van Cuylenberch binnen Amsterdam, ter Goude ende tot andere plaetsen in Hollant gheweest hadden ende meer als conincklick ontfangen waeren. [p. 749]
8 september 1578
(…) quamen sommige wuyt der Goude, die ons seyden dat de rebelle wuyt Hollant die van Montfoort seer dreychden om haeren kerck oeck an stucken te slaen ende den priesters vandaen te verdriven. [p. 749]
19 september 1578
(…) waeren bij mij wuyt der Goude gecoemen heer Herman Blij met heer Ewout, mijn medebroeder. Sij en wisten mij noch niet anders te vertellen dan dat dese verwootheyt noch geen eynde te verwachten en stonde. [p. 752]
20 september 1578
(…) waeren tot Montfoort gecoemen om voort ter Goude in de merckt te reysen sommige wuyt Cuylenberch [haastig terug omdat er onrust in Culenborg was] [p. 752]
23 november 1578
Op desen tijt naemen die van der Goude wederom die wapenen an ende mosten haer scutters voorts niet meer sonder geweer lange straets gaen op sekere boeten te verbeuren. [p. 756]
1579
2 februari 1579
(…) werde ons vertrocken, dat nu ter Goude die weeskinderen bedwongen werden om oeck tsamente gaen ten sermoene der calvinisten, twelck daer noyt tevoeren gesien was, waerdoor menich goet mensch seer bedrouft werde. [p.758]
20 februari 1579
(…) vonden wij binnen Montfoort twee religiose susteren wuyt // der Goude, alleen hier haestelick gecoemen wuyt oersaeck van de faem welck ter Goude gestroyt werde, hoe Montfoort tegenwoordelic belegert was, die welcke dit deeden om ons ende ander vrienden dien sij hier hadden behulpelick te wesen sulck goet als wij wilden gebercht hebben nae haer te nemen. [p. 759-760]
23 februari 1579
(…) hadden wij tijdinge, dat binnen der Goude een nieuwe rumoor opgeresen was, doer oersaeck want nu daer in sinte Catharynenconvent misse ende sermoen gedaen was in presentie van wel driehondert catholiken. Dit werden die magistrat angedient, die den priester weder hierom bedwongen op een nieuwen eedt te doen. [Toen met a.g.v. de pacificatie de uitgewekenen moest toelaten in Gouda besloot vroedschap 28-1-1577 ws. wegens komst heer Aert Gijsbrechtsz, dat ook de priesters de eed op de pacificatie moesten doen of binnen 24 uur de stad verlaten. Nog dezelfde dag legde bovengenoemde priester de eed af, vr.boek 185, ing.st. 29-4-1579] Ende werden den Catharijnensusteren verboden op peyne van haer alimentacie te derven, dat sij voertan bij haer sulx niet mosten toelaeten. [p. 760]
27/28 februari 1579
(…) was bij mij gecoemen onse medebroeder, conventuaal van Steyn, heer Adriaen en quame om te consulieren wat sij die wethouders van der Goude soude voer antwoort geven op haeren eysche, daermede sij versochten, dat men haer geven soude des convents brieven, op peyne dat men den broeders ontrecken wilde haer alimentacie soe lange sij die brieven [niet] over en gaven. [p. 760]
21 maart 1579
(…) begonnen wij binnen Montfoort ons goet wederom te vluchten ende nae der Goude te seynden wuyt vreese, dat dese stadt oeck van den goosen soude werden overvallen. [p. 763]
3 april 1579
(…) verhoorden wij, dat binnen der Goude veel volcks, wut Brabant ende Amsterdam geweken doer benautheyt van de beroerte, haer behielden als daer haer dochte dat het voer dese tijt het rustichste waer. [p. 764]
14 april 1579
(…) hadden wij tijdigne, dat binnen der Goude wederom gebolwerckt werde. [p. 766]
1 mei 1579
Op die Meydach werde ons geseyt, dat nu wederom binnen der Goude die priesters benauwet werden, soedat sommige van dien eedt ofgenomen werde, dat sij niet meer predicken souden, sulx sij nu een deel tijts voer veel goede catholike met groete vriheyt gedaen hadden. Ende was eene heer Dirrick die Bruyn, omdat hij dusdanige eedt niet doen wilde, wederom wuyt den stad vertrocken, soe sommige seyden, maer meenden andere, dat hij hemselven binnen den stadt verburgen hiel op een caemer totdat het rumoer wat overginck. [p. 767]
2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 mei 1579
(…) hoorde men niet dan van benautheyt over die catholike, hoe men den priesters noch sochte te verdriven ende alle practijck te soucken om die oefeninge van de catholike religie in als te verdrucken. Ende hoewel somtijts wat goets voergestelt werde van pays oft diergelijck, soe vernamen wij meest altijts dat hetselfde maer wuytstel ende logentael was. [p. 767]
27 mei 1579
(…) quaeme bij ons een wuyt Amersfoort, die ons voer die waerheyt vertelde, hoe binnen Amersfoort oeck tot der goosen sermoen ghinck eenen Aert Jansz van der Goude, die voortijts bij den catholiken groete glorie hadde gehadt overmids sijn vromicheyt, welck hij voer haer hadde gedaen. [Bedoeld is zijn deelname aan de aanslag op Gouda in 1574] [p. 768]
1 juni 1579
(…) reysde van Montfoordt nae der Goude om daer weder te woenen deersaeme heer Vrederick Gerritsz priester, naedemael hij nu over die ses jaeren om Goods wille tot Amsterdam ende Montfoort balling geweest hadde. [p. 769]
[NB: mededelingen door Wouter Jacobsz worden steeds korter, P.A.]
19 juli
[hier breekt het dagboek plotseling af, midden in een zin. P.A.]
ADDENDUM
[De heer Helbers vond in gemeentearchief te Gouda kist met ongeordende lijfrentekwitanties (thans behorend tot de bijlagen van de stadsrekeningen) een kwitantie voor de ontvangst van de rente verschenen ten lijve van de op 5-9-1587 overleden Alluydt Zanders, geschreven en getekend door “B. Wouter Iacopsz Maes”. Op latere leeftijd heeft Wouter Jacobsz dus inderdaad zelf deze naam gevoerd].
[1] Volgens P.J. Margry, Teedere quaesties, 175 is dit de vroegste manifestatie van een stille omgang in de Noordelijke Nederlanden.