De Goudse Sint-Janskerk was tot 1573 een rooms-katholieke kerk, met alle daarbij behoren altaren, beelden, geuren en geluiden. Met de doorvoering van de Reformatie werd deze ‘santenkraam’ geheel opgeruimd, omdat voortaan niets mocht afleiden van het Woord Gods, dat gepredikt werd naar de nieuwe – calvinistisch-gereformeerde – snit. Gelukkig bleven de fraaie gebrandschilderde ramen (vrijwel) onaangetast. Voor katholieken was dit een hard gelag. Zij verloren hun vertrouwde Godshuis en waren voor hun geloofsuitoefening aangewezen op huis- en schuurkerkjes in het verborgene. Maar de grote parochiekerk van weleer bleef wel toegankelijk voor hen. Het was en bleef een publieke ruimte die voor elke Gouwenaar openstond om er te wandelen, mensen te ontmoeten en hun doden te begraven. Het gebouw zelf was en bleef gemeenschapsbezit en werd geen bezit van de nieuwe gereformeerde gebruikers.
De toegankelijkheid van de kerk maakte het voor katholieken mogelijk toch ook in deze sacrale ruimte stilletjes hun geloof te belijden, bijvoorbeeld door er in een hoekje te gaan bidden of bij graven in stilte bezig te zijn met het zielenheil van hun dierbaren. Prior Wouter Jacobsz van het Regulierenklooster aan de Raam, die in 1572 naar Amsterdam gevlucht was en vanaf dat moment nauwgezet een dagboek bijhield, kwam in 1577 voor het eerst terug in Gouda. Hij zag “daer veel goet volcks, die van hartseer verdwijnden ende voer religie oefenden op heylige dagen smorgen vrouch op het kerckhof om die kercke te gaen ende oeck haer in den kerck te begeven om het choer, mids daer in stilte haer devotie te plegen, maer en bleven daer niet als die calvinisten daer yet deden”. Alles in stilte dus.
Openlijk knielen, hardop zingen of bidden was taboe, want dat stuitte onmiddellijk op bezwaren en tegenwerking vanuit de gereformeerde kerkenraad. Deze kerkvergadering kwam er tot haar grote ergernis op zeker moment achter, dat de katholieken een creatieve manier hadden gevonden om ook binnen de Sint-Jan hun geloof uit te dragen. In diverse grafstenen van katholieke Gouwenaars bleken de letters BVDZ gebeiteld te zijn, wat stond voor “Bid voor de zielen”. Aangezien de gereformeerden leerden dat achterblijvers niets konden betekenen voor het zielenheil van een dode, omdat God in zijn almachtige wijsheid allang besloten had welk heil hem of haar ten deel zou vallen, zagen zij dit als een daad van afgoderij en een vorm van ‘paepsche stoutigheid’, waartegen opgetreden moest worden. Toch liggen echter er nog steeds diverse stenen in de kerk met die lettercombinatie.
Ter gelegenheid van Gouda750 is geprobeerd de Sint-Janskerk dit jaar voor enkele maanden de uitstraling te geven van de voor-reformatorische kerk van weleer. Daarvoor zijn alle bewaard gebleven altaarstukken vanuit het Museum Gouda weer teruggebracht naar de kerk waar ze oorspronkelijk voor gemaakt zijn en gehangen hebben. De ambities waren groot. De Sint-Jan zou een middeleeuwse sfeer krijgen, maar in de praktijk viel dit toch behoorlijk tegen. Dat heeft diverse oorzaken. Anders dan beweerd werd, zijn de altaren niet op hun oorspronkelijke plek geplaatst (het koor en de dwarsbeuk), maar in de gang naast de 18de-eeuwse protestantse ‘preekbak’. In het koor, op de plek van het hoofdaltaar, is wel een groot horizontaal scherm geplaatst waar een impressie van het (deels verloren gegane) retabel te zien is. Het staat zo ver weg van de overige altaren dat het er maar verloren bij staat. Op het laatste moment blijken de samenstellers af te hebben gezien van het in verband brengen van drie bewaard gebleven panelen met dit hoofdaltaar. Ze zijn helemaal achterin het koor wel te zien in een kast, met de volgens mij niet onderbouwde bewering dat het onderdelen zouden zijn geweest van de preekstoel.
Storend is ook de keuze van de altaren onder de altaarstukken. Die zijn modern en in felle kleuren. Kennelijk een bedenksel van het vormgevingsbureau, dat blijkbaar geen enkele kennis of voeling heeft met kerkelijke objecten of sferen. De felle kleuren vormen een hinderlijke afleiding van de kunstwerken zelf en doen in niets denken aan een tafel des Heren. De ruim voorhanden zijnde paramenten en kerkelijke gewaden komen er ook bekaaid af, met een kleine vitrine die min of meer tegen de protestantse kerkbanken aangedrukt staat.
De bezoeker van de tentoonstelling Het wonder van Gouda moet het hiermee doen. Plannen om ook op andere manier de voor-reformatorische kerk tot leven te brengen – besproken in de wetenschappelijke voorbereidingscommissie waar ik deel van uit mocht maken – zijn niet uit de verf gekomen. Mogelijk had dit te maken met het voortijdig vertrek van de museumdirecteur, die overhaast koos voor eenzelfde functie in Haarlem.
Steeds is het ook de bedoeling geweest het wonderdoende Mariabeeld dat ooit in de Sint-Jan zou hebben gestaan en nu te bewonderen is in Waddinxveen, ook een plek te geven in deze expositie. Op dit punt botsten de inzichten van historici en kerkhistorici. Het beeld is volgens overlevering begin 17de eeuw gevonden op een zolder in de Peperstraat en zou volgens beweringen van toenmalig pastoor Cornelis de Jager afkomstig zijn uit de Sint-Jan. Hij ontwikkelde rond dit beeld een devotiecultus en liet zelfs een kerk voor deze Maria bouwen, net buiten het rechtsgebied van Gouda op Waddinxveens grondgebied. Dit alles tot grote ergernis van de Goudse kerkenraad, die midden 17de eeuw steen en been klaagde bij de overheid over deze ‘paepsche stoutigheden’. Nauwkeuriger onderzoek deed kunsthistorici op basis van stijlkenmerken twijfelen aan de ouderdom van het beeld, terwijl dit voor historici van ondergeschikt belang was, omdat Maria niet mocht ontbreken in een voor-reformatorische kerk en dit verhaal van het beeld juist een prachtige aanvulling zou bieden op het vertelde.
Uiteindelijk leidde deze discussie ertoe dat werd afgezien van een tijdelijke plaatsing van het Mariabeeld in de tentoonstelling. De teleurstelling bij degenen die zich hadden ingespannen voor het naar Gouda terugbrengen van het beeld was enorm. Deze mensen – zonder uitzondering met rooms-katholieke wortels – grepen daarop terug op een oude strategie. Zij besloten Maria dan maar op een andere manier heimelijk een plek te geven in de kerk waar Zij ooit uit verdreven was. Op 15 augustus – Maria Hemelvaart (beter gezegd Maria-ten-Hemelopneming) – ondernamen zij een ‘paepsche stoutigheit’ door met een clandestiene actie een groot aantal Mariabeeldjes overal in de kerk neer te zetten.
Het duurde ruim een dag voordat de medewerkers van de Sint-Jan onraad roken. Beelden van de beveiligingscamera’s hielpen daarbij. Hun zoektocht leidde tot de vondst van in totaal elf Maria’s. Op Twitter reageerde Sint-Jan-directeur Jaap van Rijn heel sportief, met een verwijzing naar Cornelis de Jager.
Hij dacht dat ze de beeldjes toen op-een-na gevonden en verwijderd hadden. In werkelijkheid werden er veel meer beeldjes verstopt, die de komende tijd zorg zullen dragen voor een permanente Mariapresentie in de kerk. Het echter Wonder van Gouda kreeg zo zijn beslag en een verslag in de Goudse weekkrant Kontakt.