Franciscaans erfgoed overgedragen aan het museum

Het unieke verhaal van de Goudse schuilkerken is vandaag gecompleteerd – of in elk geval een stuk completer gemaakt – met de overdracht in van twee zeventiende-eeuwse ‘portretten’ uit de statie van de minderbroeders of franciscanen. Vorig jaar schreef ik hier al over. Beide objecten dat met goedkeuring van het Bisdom Rotterdam door de Sint-Jozefparochie in bruikleen afgestaan aan Museum Gouda. Ter gelegenheid van de overdracht heb ik voor geïnteresseerde parochianen en andere belangstellenden in de Gasthuiskapel het verhaal van de vijf Goudse staties verteld, met de nu bijeengebrachte kunstwerken als leidraad.

De statie van de minderbroeders werd gesticht door pater Gregorius Simpernel, een zuiderling die met hulp van een vermogend klopje, Anna van Geffe, een kerkzaal kon inrichten aan de Hoge Gouwe. Beide personen zijn afgebeeld op de nu overgedragen werken. Het ene is een portret van het klopje, in zeer sobere – op dat van een begijn gelijkend – habijt. Het andere betreft Simpernel op zijn sterfbed, een schilderijtje van de hand van de Gouwenaar Jan Ariansz Duyf (1617-1647), een weeskind met artistieke kwaliteiten, die leerling was van zijn neef Wouter Pietersz Crabeth. Laatstgenoemde is weer de schilder van het meest bijzondere schilderij uit de Goudse schuilkerken; de Bekering van Willem van Aquitanie door Bernardus van Clairvaux. Op dit historistuk zijn drie Goudse wereldlijke priesters te zien, met Petrus Purmerend, pastoor van de Kleine Sint-Jan aan de Hoge Gouwe, als Bernardus en zijn twee kapelaans als assistenten. Achter hen vijf klopjes, onder wie de kapitaalkrachtige Marie de Licht die het kunstwerk financierde. Dit schilderij is te beschouwen als de Nachtwacht van de Nederlandse schuilkerkenkunst, en verdient een prominete plek in de kapel in plaats van in een zijkamertje, zo heb ik vanmiddag nog maar eens betoogd.

Beiden nieuwe aanwinsten zullen ook een logische plek in dit beeldverhaal moeten krijgen, tezamen met een ander schilderij dat nu nog in het magazijn staat: een ander schilderij van Duyf, met een portret van een nog jonge Simpernel. Dit portret kende ik alleen in het zwartwit als illustratie in de boeken van pater Dalmatius van Heel over de Goudse minderbroeders uit 1947. Dankzij conservatrice Julia Zwijnenburg van het museum kreeg ik van dit portret vanmiddag ook een kleurenafbeelding. Het portret laat zien dat Duyf geen groot schilder was – met name de gevouwen handen zijn onbeholpen – maar ook dit is een uniek historisch document in het Goudse schuilkerkenverhaal.

Dat in Gouda zoveel objecten uit de schuilkerken bewaard zijn gebleven en ook alle altaarstukken uit de Sint-Janskerk, meen ik vooral toe te kunnen schrijven aan het bijzondere politiek-religieuze klimaat dat de stad in de vroegmoderne tijd heeft gekend, met een nadruk op vrijheid van consciëntie en afkeer van gewetensdwang. Hierdoor kregen katholieken meer dan elders in Holland de ruimte hun religie te belijden en de daarvoor benodigde voorzieningen in te richten. Het aandeel van katholieken in de stad is mede hierdoor met ruim 30% een stuk hoger dan in andere steden. Maar ook hier kalft de rooms-katholieke kerkgemeenschap snel in omvang af. Des te belangrijker is dat haar erfgoed bewaard blijft en verteld wordt aan het nageslacht. Zonder dit verhaal is veel in deze stad niet te begrijpen.

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.