De Goudse pijp als historische bron

Roker op schilderij van Pieter de Hooch

Eerder in dit weblog heb ik uitvoerig aandacht besteed aan de waarde van tegels als historische bron. Een ander – meer nog dan tegels – Gouds product dat een historicus interessante informatie verschaft is de kleipijp. Bewoners van de binnenstad van Gouda weten dat je geen spade in de grond kunt steken, zonder dat er een pijpenkop of pijpensteel mee naar boven komt. Vanaf de introductie van deze pijpen met lange steel, door Engelse migranten in de stad in het begin van de zeventiende eeuw, – de eerste was William Baerneltss in 1617 – ontwikkelde het ambacht van pijpenmaker zich steeds meer als een belangrijke pijler onder de stedelijke economie. Aanvankelijk was het een nevenproduct van de plateelindustrie, omdat pijpenmakers op de arbeidsluwe uren gebruik konden maken van de ovens van de pottenbakkers.

In de loop van de achttiende eeuw nam het pijproken een hoge vlucht en werd de pijpmakerij bijna synoniem met Gouda. In 1713 telde de stad al meer dan driehonderd pijpenmakersbazen. Het was een industrie die in zekere zin zelf zorgdroeg voor een blijvende vraag, omdat het een uiterst kwetsbaar product betrof, dat snel aan vervanging toe was.

Niet voor niets worden de meeste pijpenkoppen gevonden op de bodem van (voormalige) grachten. Zij knapten snel van de lange dunne steel af bij het uitkloppen van de asresten op de achterkant van de schoen.

Die kwetsbaarheid bleef nog lang een wezenskenmerk van de Goudse pijp; nog mijn moeder, opgegroeid in West-Brabant, wist te vertellen dat jongens uit haar dorp er een sport van maakten om ’s winters bij het schaatsen een pijp te gaan halen in Gouda. Die werd op de rug gebonden en de schaatser die de pijp zo heel in West-Brabant wist af te leveren was de gevierde held.

Verkoper van Goudse pijpen. Tegel uit het midden van de zeventiende eeuw.

Bijzonder aan de Goudse pijpen is dat de producent een ‘handtekening’ achterliet op het zogeheten hielmerk van elke pijp. dat biedt de mogelijkheid om pijpenkoppen niet alleen te dateren, maar ook te lokaliseren qua productie. Aanvankelijk waren de pijpenkoppen klein en zonder versiering. Na verloop van tijd werden ze iets groter en vaker versierd met afbeeldingen. Ook di afbeeldingen geven bijzondere historische informatie. Zo zijn er in de patriottentijd – toen de Goudse pijpenindustrie door het nagenoeg wegvallen van de internationale markt fors was ingekrompen – pijpen veelvuldig voorzien van teksten en portretten die de partijkleur (patriot of orangist) van de roker moest duidelijk maken.

Goudse pijpenkop frontaal stadswapen met zes sterren en de wapenspreuk Per aspera ad astra

Mijn interesse voor dit voor nog onbekende domein van de pijpenkoppen werd onlangs geprikkeld door de verwerving van een achttiende-eeuwse , die het toonbeeld is van Goudse stedelijke trots. Prominent aan de voorzijde is het stadswapen met de zes sterren aangebracht, geflankeerd door twee Hollandse leeuwen. Daaromheen is in een tekstbanderol de wapenspreuk van Gouda te lezen: Per aspara ad astra (door de doornen naar de sterren).

Hielmerk van landman met schop

Het hielmerk toont een landman met schop. Dat was het pijpenmerk van pijpenmaker Jacobus van der Draaij (1782-1803). De pijp is waarschijnlijk in 1785 geproduceerd, tien jaar voor het Ancien Regime ten einde kwam. Zo bezien hebben we hier te maken met een late demonstratie van stedelijke autonomie, die met de komst van de Fransen in rook opging.

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.