In 1963 werd in Gouda-Noord een voor die tijd zeer modern nieuwe kerkgebouw ingewijd, met als patroonheilige Sint-Jozef. Deze gebeurtenis vond plaats terwijl in Rome het
Tweede Vaticaans Concilie nog in volle gang was, dat onder aanvoering van de populaire paus Johannes XXIII zou besluiten tot een ingrijpende hervorming van de Rooms-Katholieke Kerk. Het kerkgebouw aan het Aalberseplein ademde deze geest van vernieuwing in al zijn vezels uit. Gekozen werd voor een grote kerkzaal zonder pilaren en met lange, gelijkvormige kerkbanken. Het altaar was niet meer dan een kleine verhoging over de volle breedte van het gebouw en de muren waren egaal wit. Met zijn soberheid, nederigheid en gelijkheid werd dit gebouw destijds gezien als een eigentijdse vertaling van de opvattingen van de Heilige Franciscus, de inspiratiebron van de religieuze orde van de franciscanen (ook wel minderbroeders genoemd) die 330 jaar eerder de grondslag voor deze Goudse parochie had gelegd en waarvan haar paters eeuwenlang de zielzorg hadden verrichten.
In weinig deed deze twintigste-eeuwse kerk meer denken aan haar directe voorganger, de Sint-Josephkerk aan de Hoge Gouwe, die in 1979 werd overgenomen door de Johan Maasbach Stichting en in de volksmond Gouwekerk wordt genoemd. Deze door de Goudse architect C.P.W. Dessing ontworpen neogothische kerk met 80-meter hoge torenspits werd in 1902-1904 gebouwd. Het interieur was allesbehalve sober, maar vormde als het ware de architectonische vertaling van de vreugde over het wederopluikend katholicisme. Het contrast met de twee opeenvolgende kerkjes die eerder op dezelfde plek hadden gestaan diende aan het begin van de 20ste eeuw dan ook zo groot mogelijk te zijn, want die representeerden de eeuwenlange achterstelling van de katholieken, die alleen in ver van de straat gelegen schuilkerken bijeen mochten komen.
Het begon allemaal met één minderbroeder, die in 1633 in opdracht van zijn overste vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar Gouda was getrokken om hier zielzorg te gaan verrichten. Volgens zijn ordeleiding waren de Nederlanden missiegebied geworden omdat de gereformeerden alle kerkgebouwen hadden overgenomen en er geen bisschoppelijk bestuur meer bestond. De betreffende pater, Gregorius Hendricksz Simpernel,[1] die in Sint-Truiden tot het klooster was toegetreden, arriveerde tegen de avond met alleen een simpele knapzak op zijn rug in de stad. Volgens overlevering rustte hij in de Naaierstraat even uit op een stoepje van een huis, waarna hij door de bewoners werd uitgenodigd de nacht bij hen door te brengen. Al snel kon hij een huis huren in de Groenendaal, dat de naam “De Pijpkan” droeg, waar hij zijn eerste missen opdroeg. Lang zou hij daar niet blijven, want ondanks tegenwerking van de reeds in Gouda werkzame pastoors – die niet gediend waren van een dergelijke ‘buitenlandse’ concurrent in de zielzorg – wist Simpernel met hulp van enkele medestanders een huis te kopen, ten zuiden van de Aaltje Bakstraat aan de Hoge Gouwe. Op deze plek richtte hij een schuilkerk in, waar hij in de daaropvolgende jaren vele Goudse gelovigen aan zich wist te binden, inclusief enkele tientallen klopjes. Deze ongehuwde geestelijke dochters ondersteunden hem niet alleen bij de pastorale taken, maar de kapitaalkrachtigsten onder hen verschaften hem ook voldoende middelen om het gebouw in te richten en te verfraaien. Aan het vermogende klopje Anna van Geffe, van wie ook nog een portret nog in het bezit is van de Sint-Josephkerk, had Simpernel het te danken dat na zijn overlijden een grote geldschuld kon worden weggewerkt.[2]
Opmerkelijk is dat van deze grondlegger van de Sint-Josephparochie maar liefst drie geschilderde portretten bewaard zijn gebleven. Museum Gouda heeft een unieke collectie schilderijen en voorwerpen die de rooms- en oud-katholieke kerkgeschiedenis van Gouda illustreren. Dat verhaal wordt ook op prachtige wijze aan het publiek getoond, met in de Gasthuiskapel alle altaarstukken die tot 1573 stonden in de (in herbouw zijnde) grote Sint-Janskerk, aangevuld met kunstwerken uit de drie seculiere Goudse staties (schuilkerken) en de statie van de Jezuïeten uit de Keizerstraat. Tot nu toe ontbrak in de collectie-uitstalling het laatste stukje van het verhaal, namelijk de statie van de minderbroeders (rechtstreekse voorganger van Gouda’s grootste rooms-katholieke kerk in onze tijd). De drie werken, die nu in bruikleen zijn afgestaan aan het museum, maken dit verhaal compleet en zullen hopelijk op termijn een plekje krijgen in de vaste opstelling. Daarbij gaat het om:
* Een portret van Gregorius Simpernel (zie boven). Dit schilderij is reeds in bezit (en in het magazijn) van het Museum Gouda en toont een nog jeugdige pater. Hij is geheel in de stijl van de minderbroeders gekleed in een eenvoudige bruine pij en heeft zijn handen vroom gevouwen. De handen zijn tamelijk primitief geschilderd, maar het hoofd van de pater is beter getroffen en is zeker karaktervol te noemen. Oorspronkelijk was dit schilderijtje in het bezit van het Weeshuis van Gouda. Vreemd is dit niet, want het portret is hoogstwaarschijnlijk rond 1640 vervaardigd door Jan Ariansz Duyf (1617-1647), een weeskind met artistieke kwaliteiten, die leerling was van zijn neef Wouter Pietersz Crabeth.
* Jan Duyf was ook de schilder van een tweede, nog opmerkelijker, portretje van Simpernel. Het toont de pater ten voeten uit, opnieuw gekleed in zijn franciscaner pij, maar nu liggend op zijn doodsbed, met een crucifix in de hand. Onder zijn hoofd ligt een korenschoof en hij is omgeven door tal van symbolen die verwijzen naar de tijdelijkheid van het leven en de redding die nabij is door het offer van Jezus. De korenaren zijn bedoeld als een verwijzing naar de ‘hemelse wedergeboorte’. Verder is een Mariabeeldje te zien in een stralenkrans, met onder haar voeten een tekstrol uit 1649, met als opschrift: Pater Gregorius Simpernellius XXVI Februarii in Deo obiit (Pater Gregorius Simpernel overleed in de Here op 27 februari).
Nadere beschouwing leert dat Maria een zwaard in haar borst heeft. Dit is een verwijzing naar de profetie van Simeon: “Ook door uw ziel zal een zwaard gaan”. In witte schrijfletters wordt in dichtvorm de lof gezongen op Simpernel, die in vijftien jaar tijd honderden zielen gewonnen zou hebben voor het geloof. Van dit doodsportretje zouden meerdere exemplaren hebben bestaan, die bedoeld waren als devotionalia (ter stimulering van de vroomheid van de gelovigen). Het schilderijtje van Simpernel op zijn doodsbed heeft altijd een plek gehad in de pastorie van de Sint-Josephkerk; al aan de Gouwe en nu nog steeds aan het Aalberseplein. Het is in de vorige eeuw opnieuw ingeraamd, waarbij op de lijst in sierlijke letters de belangrijke jaartallen en activiteiten van de minderbroeders in Gouda zijn geschreven. Mogelijk is dit gebeurd door of op initiatief van pater Dalmatius van Heel, een van de laatste bruingepijde paters die te zien was in het straatbeeld in Gouda en die kort na de Tweede Wereldoorlog de Geschiedenis van de Minderbroeders te Gouda te boek stelde. In dit boek, maar ook in andere publicaties, zijn foto’s van beide schilderijtjes afgedrukt, maar alleen in tamelijk eenvoudige zwartwit-opnames.
* Het derde portret betreft een portret van een klopje uit het midden van de zeventiende eeuw. Afgaand op de provenance (afkomstig uit en bewaard in de St-Jozefparoche en de minderbroederstatie van Pater Simpernel) wordt ervan uitgegaan dat het om een minderbroederklopje gaat. Simpernel zelf had al zeker dertig klopjes – ongehuwde vrouwen die hun leven volledig wilden wijden aan Jezus en zijn kerk – in zijn entourage en dat gold ook voor zijn opvolger Joannes van der Elst. Gelet op de belangrijke rol die een specifieke klop bij de financiering van de minderbroederstatie in deze jaren heeft gespeeld (zij bestemde 4000 gulden voor de kerk), het formaat en de uitvoering, wordt ervan uitgegaan dat het hier om Anna van Geffe gaat. Het betreft een vrouw op middelbare leeftijd, afgebeeld tegen een donkere achtergrond. Zij kijkt de toeschouwer recht aan en heeft een boekje in haar hand. Mogelijk is het een kloppenboekje of bijbel, waarmee de onbekende schilder verwijst naar de religieuze identiteit en wijsheid van de vrouw. Hoewel het om een traditioneel kloppenportret lijkt te gaan (in de Republiek waren er na het kloosterverbod geen nonnen meer), zijn er geen eenduidige religieuze verwijzingen zoals een heiligenbeeld, crucifix, rozenkrans etc. op het schilderij te zien.
[1] Bijzonderheden over Simpernel zijn te vinden in Dalmatius van Heel, De Minderbroeders te Gouda, deel II, (Gouda 1947) 18-30; J. Schouten, Wie waren zij? Een reeks van Goudse mannen en vrouwen die men niet mag vergeten (Alphen a/d Rijn 1980) 91-97; X. van Eck, Kunst, twist en devotie. Goudse katholieke schuilkerken 1572-1795 (Delft 1994) 97-103 en P.H.A.M. Abels e.a. (ed.), Ignatius Walvis. Goudsche en andre daartoe dienende katolijke kerk-zaaken (1525-1712) (Delft 2012) passim en Paul H.A.M. Abels, ‘Portretten van Peter Simpernel, de grondlegger van de St.-Josephkerk, in: De Tidinge 31 (2013) 66-68. ‘Peter is een drukfout van de drukker van de Tidinge; lees Pater)
[2] Zie over de klopjes en Anna van Geffe: M.A.W.L.M. Abels, Tussen sloer en heilige. Beeld en zelfbeeld van Goudse en Haarlemse kloppen in de zeventiende eeuw (Gouda 2010).