Heeft tolerantie christelijke wortels?

[Tekst uitgesproken in het Sint-Jansdebat met Bart-Jan Spruijt op 16 januari 2015]

jansdebatVandaag precies over een maand, wordt hier vlak naast, in het Museum Gouda, een tentoonstelling geopend, die gewijd zal zijn aan Het Boek. Ik heb de eer als gastconservator een van de vier zalen te mogen inrichten. Dat biedt mij de kans de schijnwerpers te richten op een episode uit de Goudse geschiedenis die ik De Goudse Vrijheid heb gedoopt en die uniek is in Nederland. Het is de periode tussen 1572 en 1618, waarin het stadsbestuur de Vrijheid van Consciëntie als basisprincipe hanteerde en hier ook consequent naar handelde, binnen de marges die daarvoor binnen de bredere Hollandse context gegeven waren. Aan die koers dankt deze St.- Janskerk ook het glas Vrijheid van Consciëntie uit 1596, dat niet voor niets in de rangorde der glazen het nummer 1 draagt. Het glas werd geschonken door de Staten van Holland en is geïnspireerd op het gedachtegoed van Coornhert. Deze consequente strijder voor de gewetensvrijheid vond in Gouda een gastvrij onthaal, nadat hij elders verdreven was. Hier voerde hij zijn laatste belangrijke pennenstrijd, tegen Justus Lipsius, die vond dat een overheid in het belang van rust en vrede het recht had om ketters te doden. En hier, in deze kerk, vond Coornhert ook zijn laatste rustplaats. Geen passender omgeving dus om te spreken en na te denken over concepten van vrijheid en tolerantie.

Het boek van Bart Jan Spruijt en de door hem gekozen teksten moeten zijn stelling onderschrijven dat tolerantie oude christelijke wortels heeft en niet pas door de Verlichting in beeld kwam. Sterker nog: dat tolerantie niet mogelijk zou zijn geweest zonder christelijk geloof. In het huidige tijdsgewricht ziet hij een tegenstelling tussen die oude principiële tolerantie en moderne tolerantie die zou voortkomen uit – wat hij noemt – relativisme en onverschilligheid. Bij principiële tolerantie wordt het uitdragen van een eigen, rotsvaste, overtuiging begrensd door het onwrikbaar principe dat – hoezeer je ook overtuigd bent van je eigen gelijk – je de eigen overtuiging nooit met geweldsmiddelen aan anderen mag opleggen. Met de aanslag in Frankrijk van vorige week zijn beide tolerantieconcepten weer eens indringend op de proef gesteld. Ik kom daar aan het eind op terug.

Ik denk dat Bart Jan en ik het er snel over eens zijn dat tolerantie veel oudere wortels heeft dan de Verlichting. Ik vind wel dat we verschillen van inzicht hoe christelijk geïnspireerd die tolerantie door de eeuwen heen geweest is. Overheden noemden zich in de vroegmoderne tijd uiteraard ‘christelijk’. In de Nederlanden was vanaf 1573 slechts één christelijke variant – de gereformeerde – officieel toegelaten en bevoorrecht. Zij werd ook geacht normstellend te zijn. De andere kerken waren niet alleen ‘nonprivilegiato’ , maar de publieke uitoefening was ook wettelijk verboden. De 2 tolerantie beperkte zich officieel dus tot het gedrag achter de eigen voordeur van burgers. De garanties die zo plechtstatig in officiële documenten als de Unie van Utrecht uit 1579 zijn vastgelegd, klinken fraai. Daarin staat immers dat ‘eenyder in sijn religie vrij sal mogen blijven’. De praktijk was weerbarstiger, als je ten minste geen aansluiting zocht bij die officiële gereformeerde kerk. Rooms-katholieken, doopsgezinden, remonstranten en de talloze ‘Chrétiens sans église’ die er toen ook al waren, bleven veroordeeld tot een kerkelijk leven op het achtererf en een tweederangs burgerschap. Zij waren uitgesloten van publieke ambten en moesten hun vrijheid letterlijk duur kopen. Is dit wat we onder christelijk geïnspireerde tolerantie verstaan Bart Jan? Hoe konden de heersende christenen deze ongelijkheid met hun geweten in overeenstemming brengen?

We kunnen het erover eens zijn dat hun vorm van tolereren niet voortkwam uit onverschilligheid. Uiteraard waren zij ervan overtuigd de Waarheid (met een hoofdletter) in pacht te hebben. Een harde kern van gereformeerden was zelfs bereid zeer ver te gaan om anderen hun wil – of liever Gods wil – op te leggen, bij voorkeur met hulp van de overheid. Denk bijvoorbeeld aan de stroming van wat in latere tijd ‘de Nadere Reformatie’ is gaan heten. Zij bestookten de overheden met uitvoerige reformatieprogramma’s en eisten dat van alles en nog wat aan banden werd gelegd, in het bijzonder de gruwelijke paapse afgoderij, zoals dat heette, en ook de openbare godsdienstuitoefening van andere groepen. Bovendien werd geprobeerd alle burgers via wetgeving te disciplineren tot een door God gewilde levenswijze. Deze gereformeerde theocratische aspiraties leken werkelijkheid te worden toen de contraremonstrantse stroming met militaire hulp van stadhouder Maurits in Dordt het geschil met de remonstranten in hun voordeel wisten te beslechten. Maar de in Dordrecht aangenomen kerkorde werd nooit door de overheid aangenomen. En Maurits verloor op slag zijn belangstelling. Elke hoop dat de theocratie met behulp van de harde hand van de overheid werkelijkheid zou worden, verdampte als sneeuw voor de zon.

Om maar eens een oude zwartwit-tegenstelling van Enno van Gelder van stal te halen: het waren dan ook niet de dominees, maar de regenten die het Nederlandse tolerantieconcept vorm en inhoud gaven. Hun officieel verwoorde motivatie was christelijk. Uiteraard. Maar in de praktijk was de belangrijkste drijfveer het bewaren van rust en orde in de samenleving. Je kunt dat plat eigenbelang noemen, om economische of machtspolitieke redenen. Wat dat betreft kwamen eerdergenoemde regenten van de Goudse Vrijheid nog het dichtst bij een vorm van principiële tolerantie. Wie de standpunten van Gouda in de Vroedschap, in de Staten van Holland en de 3 Staten-Generaal analyseert ziet hier daadwerkelijk een consequente afkeer van gewetensdwang. Een afkeer die zijn oorsprong vindt in zoiets vaags als een Erasmiaanse geest – hoe moet je die als historicus trouwens in hemelsnaam vangen? – en in de gruwelijkheden van inquisitie én gereformeerde geuzen. Maar zelfs die principiële tolerantie kwam onder druk, toen de Goudse regenten in de gaten kregen dat hun machtspositie ondermijnd werd door – nota bene – ‘buitenlanders’ – dat wil zeggen strenggereformeerde Vlamingen – die stiekem contact zochten met prins Maurits. Op dat moment was het even gedaan met de tolerantie en werden hoge boetes en verbanningen opgelegd. Dat alles werd teruggedraaid toen prins Maurits hier de Wet had verzet en de Sint-Jan in handen werd gegeven van deze orthodox-gereformeerden. De theocratische ambities van de kerkenraad werden niet onder stoelen of kerkbanken gestoken, maar dan zie je dat ook de bestuurders die nieuw op de kussens waren gekomen en streng gereformeerd heetten te zijn, al snel bereid waren veel door de ogen te zien – anders gezegd – tolerant werden tegenover andersdenkenden. Als katholieken maar hoge bedragen aan de baljuw wilden betalen, liet deze oogluikend toe dat de pastoors weer een tijdlang hun gang gingen. Tot afschuw van dominees als Jacobus Sceperus – binnenkort hoofdpersoon in mijn deel van de tentoonstelling. Hij bleef op allerlei manieren de overheid bestoken met pleidooien tot het inperken van vrijheden van katholieken en van – om hem te citeren – “arriaensche, samosateniaensche, sociniaensche, sociniano-pelagiaensche en andere diergelijcke dwaelingen ende ketterijen”.

Ik wil maar zeggen; tolerantie als betwist concept is van alle eeuwen. Bart Jan en ik hebben beiden stevige wetenschappelijke wortels in de kerkgeschiedenis en kennen van daaruit ook de worsteling van destijds van zeer nabij. Maar wij hebben beiden ook in de actualiteit direct te maken met deze worsteling. Bart Jan als conservatief politicus/publicist, ik als veiligheidsadviseur bij het Ministerie van Veiligheid & Justitie. Dagelijks hebben wij te maken met de vraag hoe de overheid en de samenleving om moeten gaan met groepen die afwijkende opvattingen koesteren over fundamentele uitgangspunten als scheiding van kerk en staat, gelijkheid van mannen en vrouwen, homoseksualiteit of huwelijksethiek. Hoe tolerant moet een overheid zijn ten opzichte van deze opvattingen, waar worden grenzen getrokken en met welke consequenties?

Hedentendage worden de discussies en afwegingen nog eens extra belast, omdat binnen deze groepen kleine delen hun gelijk met niets ontziend geweld willen opleggen aan de rest; terrorisme vormt momenteel de grootste bedreiging voor alle tolerantieconcepten. Het zal opnieuw aan bestuurders zijn – zoals regenten tegenwoordig genoemd willen worden – 4 om dergelijke theocratische ambities in te perken, zonder groepen tegen elkaar op te zetten of uit elkaar te drijven. Zonder ook de eigen principes van vrijheid en gelijkheid geweld aan te doen. Theocratie en andere vormen van onverdraagzaamheid moeten steeds opnieuw ingekapseld worden – met het liefst zo weinig mogelijk geweldsmiddelen. Dat kan alleen als tolerantie principieel blijft en niet de vorm heeft van onverschilligheid, dwingend moralisme of wegrelativering van de verschillen. In dat principiële van de tolerantie schuilt tegenwoordig het grootste probleem. Dat heeft Bart Jan terecht geconstateerd. In tegenstelling tot onze voorouders is er nu geen ‘leitcultur’, geen gereformeerde maar ook geen humanistische. Artikel 1 van de Grondwet, het non-discriminatiebeginsel lijkt het enige en allesbepalende uitgangspunt te zijn, dat elke normatieve stellingname door een overheid verder uitsluit. Dan is het onvermijdelijk dat de indruk gaat ontstaan van onverschilligheid of cultuurrelativisme. Met tolerantie heeft deze houding in mijn beleving ook niets te maken. Tolerant ben je pas als je ook als overheid zelf een helder normatief kader hebt. Een democratisch rechtsordelijk kader, waarnaar je vervolgens ook handelt. Het hedendaagse terrorisme en extremisme daagt ons indringend uit tot het begrenzen van onze tolerantie, hoezeer dit ook een contradictie lijkt. Helder maken waar je voor staat en daar ook consequent naar handelen. Doe je dat niet, dan geef je tegenstanders van het tolerantieconcept munitie in handen om dit principe aan flarden te schieten.

Dames en heren. Het zal u duidelijk zijn. Ik ben het dus oneens met Bart Jan; tolerantie is in de kern noch christelijk, noch Verlicht, maar wel principieel. Dus ook geen vorm van onverschilligheid. Tolerantie is in mijn beleving een weldoordacht bestuurlijk instrument om verschillen en tegenstellingen in een samenleving te managen, zodat minderheden niet het slachtoffer worden van de dictatuur van de meerderheid en dat burgers zoveel mogelijk ruimte hebben om te leven en te handelen conform hun eigen levensovertuiging. In mijn ideale tolerante samenleving is dan ook geen plek voor moralistische dwang – zoals het wegwerken van weigerambtenaren of Zwartepiet – geen collectieve uitsluiting – zoals een moskeeverbod – en geen gelijkheidsdwingelandij, zoals bij partijen als D’66. Een tolerante – beschaafde samenleving blinkt uit in het vinden van intelligente oplossingen om juist aan degenen met wie je fundamenteel van mening verschilt, toch de ruimte te bieden om zoveel mogelijk zichzelf te zijn. Ik kan niet nalaten daarvoor ter afsluiting een mooi voorbeeld uit de zeventiende eeuw aan te halen. Doopsgezinden wilden uit principe geen eed aan een overheid afleggen en geen wapens dragen. In plaats van dwang om dit toch te doen, boden de Hollandse regenten deze groep destijds vrijstelling op grond van gewetensbezwaren. Kom daar tegenwoordig maar eens om.

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.