Bij de dood van Wiebe Bergsma. Het (te) korte leven van Friese historici

Friesland en de Friese geschiedenis hebben mijn bijzondere belangstelling vanaf het moment dat ik de markante arts en pastoor-predikant Pibe Wytthiesz (Ovittius) van Abbema in de bronnen tegenkwam. Jarenlang ben ik de gangen nagegaan van deze zestiende-eeuwse Grouster charlatan, waarbij ik elke denkbare archiefsnipper heb bekeken om meer over hem aan de weet te komen. Uiteindelijk was het Wiebe Bergsma, historicus bij de Fryske Akademy, die mij ertoe aanzette om na 25 jaar eindelijk een punt te zetten achter deze speurtocht en de resultaten vast te leggen in een boek. Het boek, met als titel Ovittius’ metamorphosen‘  verscheen in 2003 en werd uitgegeven in de Fryske Histoaryske Rige (nummer XVIII) van het genoemde prestigieuze Friese onderzoeksinstituut. Bij de presentatie van het boek in Leeuwarden en later in de kerk van Aldeboarn (Oldeboorn), onder het tegeltableau dat herinnert aan mijn Friese held, was Wiebe aanwezig, net als twee andere historici die mij hebben geholpen en geïnspireerd bij het onderzoek: Onno Hellinga, kenner van de Friese archieven, en Sjouke Voolstra, doopsgezind hoogleraar en mijn medebestuurder van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis.

Wiebe_c18-e1435742445145

Vorige week ontving ik het droeve bericht dat Wiebe Bergsma was overleden. Zijn overlijden komt veel te vroeg, want hij was nog maar net zestig jaar oud. Daarmee is hij de vierde Friese historicus die ik mocht leren kennen en waarderen om een enorme kennis van de Friese (kerk)geschiedenis, die de afgelopen vijftien jaar op veel te jonge leeftijd is overleden. De eerste was in 2001 Samme Zijlstra, een zwijgzame man die zeer doorwrochte boeken en artikelen schreef over de dopers en doopsgezinden. Hij werd slechts 48 jaar oud. Drie jaar later, in 2004, verongelukte Sjouke Voolstra op tragische wijze toen hij zijn zeilboot naar de stalling bracht. Hij was pas 62 jaar. In 2011 werd Onno Hellinga op zijn studeerkamer dood tussen zijn boeken aangetroffen. “Nu maakt hij zelf deel uit van het verleden, waarmee hij zich zo graag bezig hield”, luidde de zeer toepasselijke tekst op zijn rouwkaart, uiteraard in het Fries.

En dan nu dus het verscheiden van Wiebe Bergsma, waarmee voor mij de laatste van het kwartet zeer bijzondere ‘vroegmoderne’ historici uit Friesland ook tot dat verleden is gaan behoren. Wiebe, die ik in 1992 leerde doorgronden tijdens een internationaal congres over Europees calvinisme in Oxford. Uren hebben wij toen – samen met andere ambitieuze jonge kerkhistorici zoals Ton Wouters, Marcel Backhouse (beiden ook veel te jong overleden), Owe Boersma, Guido Marnef en Christine Kooi – gediscussieerd over de vroege reformatie, de spanning tussen publieke kerk en keuzekerk, de betekenis van vluchtelingengemeenten en aantallen lidmaten. Ton en ik zaten toen midden in het schrijfproces van ons dubbelproefschrift en konden op deze manier onze inzichten scherpen. Dat deden wij ook in de bijeenkomsten van de Werkgroep Zestiende Eeuw, onder leiding van prof. J.J. Woltjer, waaraan Wiebe een actief deelnemer en sfeerbepaler was.

Ook na afronding van mijn dissertatie heb ik altijd goed contact gehouden met Wiebe. Vaak belde hij onverwacht, meestal laat op de avond, om met zijn kenmerkende Fries-nasale stemgeluid zijn licht te laten schijnen over een interessant historisch vraagstuk. Zoals over het thema onkerkelijkheid in de zeventiende eeuw, dat hij uit de schaduw van de verzuilde geschiedschrijving wist te halen door aan te tonen dat dit veel omvangrijker was dan altijd is aangenomen. Veel inzichten deed hij op bij zijn onderzoek naar de Reformatie in Drenthe, dat hij deed in het kader van een bundel uit 1998 van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis (VNK) over dit gewest. Het resultaat kreeg niet alleen een plek in dit boek, maar verscheen ook in een afzonderlijke publicatie.

Wiebe1

Wiebe2Zijn belangrijkste werk, over de Reformatie in Friesland (Tussen Gideonsbende en publieke kerk, 1999), had een lange voorgeschiedenis, Ook in dat kader hebben wij vaak inzichten uitgewisseld. Met zijn aandacht voor het kleinmenselijke detail en – bovenal – de verhalen over klein leed, toonde hij zich een leerling van prof.dr. A.Th. van Deursen – Arie voor hem – met wie hij veelvuldig contact had over het onderzoeken en die hij naar mijn mening uiteindelijk in analytische scherpte overtrof.  Het spanningsveld in hun opvattingen heeft Wiebe aan – naar nu blijkt – het einde van zijn leven indringend blootgelegd in een artikel in het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, onder de Wieberiaanse titel “Gepredestineerde kolen en dieven. Naar aanleiding van Van Deursens Bavianen en Slijkgeuzen” (september 2014).

Wiebe Bergsma heeft zijn plaats in de Friese historiografie ten volle verdiend. Met zijn heengaan verliest Friesland andermaal een cultuurdrager van formaat. Het is aan een nieuwe generatie om het stokje over te nemen en – als het even kan – beter op hun gezondheid te letten.

 

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.