Wie weet waarom het joodse schooltje is afgebroken?

Een luchtfoto van de binnenstad die gemaakt werd in 1978 riep bij mij de vraag op of er rond de synagoge geen waardevolle joodse stenen herinneringen zijn verdwenen. De foto laat achter het gebedshuis enkele oude gebouwtjes zien met een puntdak. Volgens de website van de huidige eigenaar van het complex, de Vrije Evangelische Gemeente, werden de oude gebouwen achter de kerk als joodse school gebruikt en stond helemaal achterin de tuin ook nog een reinigingsgebouw.

synagoge

Deze gebouwtjes stonden er dus nog in 1978. Als ik nu uit mijn achterraam kijk zie ik een uit goedkope witte steenblokken opgetrokken bijgebouw met plat dak en een dito modern vierkant gebouw met puntdak op de plek waar het lijkenhuisje stond.

schandvlek

Wat is hier gebeurd? Kan iemand mij meer informatie verschaffen wat hier tussen 1978 en nu is gebeurd? De troosteloze aanblik van deze nieuwbouw laat schrijnend zien hoe onzorgvuldig in Gouda is omgegaan met het joodse erfgoed. Gelukkig lijkt het tij te keren. De plaatsing van zogeheten Stolpersteine, die herinneren aan de joden die in de oorlog zijn weggevoerd, vormt is dit opzicht een keerpunt ten goede.

Een joods wijkje
Sinds bijna vijf jaar woon ik aan de Turfmarkt, twee huizen verwijderd van de voormalige 260px-Turfmarkt_Gouda_met_voormalige_synagogesynagoge. Een joods gebedshuis is het allang niet meer. Vrijwel alle Goudse joden werden tijdens de oorlog op transport gesteld en overleden in de vernietigingskampen van de nazi’s. Slechts een enkeling kwam terug. Aan het joods gemeenteleven kwam daarmee op de meest ruwe wijze een eind en het gebedshuis werd na de oorlog verkocht aan de Vrije Evangelische Gemeente, die daar tot op de dag van vandaag haar zondagse kerkdiensten houdt. Aan het gebouw herinnert weinig meer aan de oorspronkelijke bestemming. De Hebreeuwse spreuk op de gevel werd verwijderd. Dat was een voorwaarde van de joodse gemeente bij de verkoop. Het enige dat nog aan de synagoge herinnert is het kleine monumentje van de kunstenaar Ralph Prins, dat in 1997 op de deur is aangebracht, en beeldend uitdrukt hoe een van de zes sterren uit het stadswapen van Gouda is weggevallen als symbool voor de uitroeiing van de joden uit deze stad.

De synagoge
De joodse geschiedenis van het pand gaat terug tot 14 december 1798,  toen Abraham Sanders en Simon Joseph het kerkgebouw van de Doopsgezinde Gemeente kochten, dat op deze plek aan de Turfmarkt 23 stond. Doopsgezinden waren altijd zeer gering in aantal in Gouda, maar aan het begin van de negentiende eeuw waren er zo weinig meer over dat zij niet meer in staat waren hun kleine kerk of vermaning te onderhouden. Een groeiende joodse gemeenschap nam het kerkje graag van hen over. De koopsom bedroeg 800 gulden, waarvan er 350 moesten worden geleend.  Daarvan werden er 50 tegen een rente van 4 % jaarlijks afgelost, voor het laatst op 1 mei 1806.

De behoefte aan een groter en beter onderkomen werd al snel gevoeld. Op 28 november 1823 verzochten twee gemeenteleden aan Gedeputeerde Staten de bouwvallig geworden kerk/synagoge te mogen verkopen en een nieuwe te bouwen. Het bij de sloop van het gebouw vrijgekomen materiaal bracht ƒ 510,- op. Door middel van collecten, inschrijving en voorschotten was op dat moment al ƒ 5000 bijeengebracht. De leraar Mozes Monasch ging zelfs op zoek naar buitenlandse financiering en reisde daarvoor naar Engeland om gelden in te zamelen. Na verkregen toestemming door het gemeentebestuur, kon met de bouw van een nieuwe synagoge worden begonnen. Tijdens de bouwperiode fungeerde de  Looihal aan de Jeruzalemstraat (de voormalige kapel van het Collatiehuis) als tijdelijk onderkomen.

Dankzij de op deze wijze bijeengebrachte middelen kon de nieuwbouw worden afgerond, waarna op 14 september 1827 de nieuwe synagoge plechtig kon worden ingewijd. Daarvoor werden ook burgemeester en wethouders van Gouda door de parnassijns (kerkmeesters) van de Nederlandsch Israëlitische gemeente  uitgenodigd. Het nieuwe gebedshuis werd het geestelijk middelpunt van een langzaam maar gestaag groeiende joodse gemeente in Gouda. Veel leden daarvan vestigden zich in de daaropvolgende jaren in de nabijheid van dit gebedshuis, waardoor delen van de Turfmarkt, de Naaierstaat en de Lange Groenendaal zich min of meer ontwikkelden tot een joods buurtje. Aan de Turfmarkt 164a werd zelfs een Israelitisch Mannen- en Vrouwenhuis gevestigd (dat later verhuisde naar de Oosthaven, waar een Centraal Tehuis voor Israëlieten werd gesticht) .

Een joodse leraar
In ons eigen huis, op nummer 15, woonde in het midden van de negentiende eeuw lange tijd ook een voornaam lid van de joodse gemeente, namelijk de leraar Benjamin Samuel Bleekrode. Hij woonde hier samen met zijn vrouw Engeltje Jacobs de Vries. Bleekrode, op 15 februari 1795 geboren in Groningen, was in 1838 als godsdienstleraar al aanwezig bij de inwijding van de Israëlitische school. Hij zou tot zijn overlijden op 25 februari 1872 als voorganger aan de gemeente verbonden blijven.  Het Nieuw Israëlitisch Weekblad maakte uitgebreid melding van zijn verdiensten:

“Maandag den 17 Adar Rie’sen 5632 ontviel onzer gemeente haar waardigen leeraar en herder. De wel-eerw. zeer geleerde heer Benjamin Samuel Bleekrode is niet meer; een langdurig en smartelijk lijden maakte een einde aan zijn voor de gemeente zoo dierbaar leven en het behaagde den Heer van leven en dood den braven, godvruchtigen en waardigen [Hebreeuws] in den hoogen ouderdom van 77 jaar, tot zich te roepen.

Bijna 35 jaar stond hij der gemeente als vaderlijk leidsman en voorganger met raad en daad bij. Bijna 35 jaar was hij onophoudelijk voor de armen een toevlugt in den nood, voor de instandhouding onzer dierbare godsdienst een der hechtste steunpilaren, voor de weduwen en weezen, ten spijt van alle tegenkantingen, een [Hebreeuws], een vader der weezen en “een regter der weduwen” en voor hen, die in zijn huis dierbaar waren, een 2de vader, daar hij aan drie meisjes, welke opvolgend bij hem in dienst waren, het [Hebreeuws] in den volsten zin des woords op zeer loffelijke wijze voltrok.

De vereeniging [Hebreeuws], ten doel hebbende hulpbehoevenden geld te leenen, alsmede de vereeniging [Hebreeuws], welke thans nog in eenen zeer bloeijenden staat verkeert, hebben haar ontstaan te danken aan den eerw. B.S. Bleekrode z.g.

Van 1837 tot 1870 vervulde hij de betrekking van voorzanger bij deze gemeente op uitstekende eervolle wijze. Hij was de ware vertolker der verheven gebeden en hymnen bij deze gemeente in gebruik. Zijn lezen der [Hebreeuws] was uitmuntend, als een goede exegeet, verstond hij den Bijbel, niet alleen het woord, maar ook den geest die er in leeft, terwijl hij bijzonder ervaren was in de Hebreeuwsche taal en letterkunde, waarin hij ook met goed succes onderwijs gaf en, onder medewerking van den onvergetelijken wel-eerwaarde heer [Hebreeuws], zoon van den [Hebreeuws], vele jongelingen tot uitmuntende onderwijzers vormde.

Hoe bemind hij was door zijne geloofsgenooten, en geëerd door zijne medeburgers, bewees genoegzaam de belangstelling van verschillende zijde bij zijne ter aarde bestelling, welke door de loffelijke maatregelen der heeren L.S. Cats, Iz. Trijbits en M.B. van Leer op de volgende wijze geschiedde. Nadat de Leeraar der [Hebreeuws] eene lijkrede had gehouden naar aanleiding der woorden [Hebreeuws], werd de lijkbaar (voorafgegaan door het kerkelijk koorpersoneel, oud-leerlingen en de tegenwoordige leerlingen der godsd.-school en gevolgd door den geachten opperrabbijn van het ressort a.i. den welerw. heer B.S. Berenstein, den leeraar der [Hebreeuws], de directeuren der [Hebreeuws], leden van den kerkeraad, armbestuur, schoolcommissie en andere corporatiën, alsmede de kerkelijke ambtenaren en een aantal vrienden, zoowel uit deze als van andere gemeenten, langs de synagoge gedragen, alwaar het gebed [Hebreeuws] met geopende deuren werd gelezen; vervolgens werd de lijkbaar door dragers die in 8 partijen verdeeld waren, om beurtelings elkander af te lossen, met de grootste orde en plegtigheid naar den Godsakker gedragen, alwaar de weleerw. heer B.S. Berenstein eene lijkrede hield naar aanleiding der woorden [Hebreeuws].

Hoe treffend, hoe aandoenlijk, hoe declamend waren zijn woorden, den geliefden vriend toegesproken; met hoeveel gevoel schetste z.wel-eerw. den levenswandel en de loopbaan van zijn ontslapen vriend; met hoeveel talent paste hij op den zaligen man toe de woorden [Hebreeuws]

Alle aanwezigen, door die welsprekende en hartroerende woorden getroffen, volgden na het einde de rede, met diep geschokt gemoed de lijkbaar van hun leidsman in het leven, om hem naar zijne laatste rustplaats te brengen, en zoo eindigde de treurige plegtigheid ter eere van [Hebreeuws], wiens ligchaam wel tot stof moge teruggekeerd, maar wiens naam onsterfelijk zal zijn bij deze gemeente [Hebreeuws]”. Tot zover het krantenverslag.

De grafsteen van Bleekrode werd in 1976 na het ruimen van de joodse begraafplaats aan de Boelekade overgebracht naar de Algemene Begraafplaats aan de Oude Diedenweg te Wageningen. De tekst op de steen is deels vervaagd. Te lezen is: ” PN / (B) in synagoges een man groter dan zijn broeders / (N) hij leidde de h(eilige) g(emeente) Gouda met wijze hand (vgl.Ps.78,72) / (I) meer dan vier en dertig jaar / (M) …. met een oprecht hart / (I) …. / (N) zijn stem wordt gehoord in het heilige …. / de hr. …. / hij overleed .. Adar I ? en hij werd begraven de 18e? ervan / het jaar 632? / TNSBH (18 Adar I 632 = 27-2-1872).

Weinig respectvol
Het ruimen van genoemde begraafplaats aan de Boelekade en die aan de Bloemendaalse DePotOpweg gebeurde naar verluid  vanwege de hoge waterstand, waardoor stoffelijke resten in het water waren komen te liggen. Een andere overweging zou zijn dat er geen gemeente meer was die de hoge onderhoudskosten voor haar rekening kon nemen. Deze beslissing lijkt opmerkelijk, aangezien in veel andere steden en dorpen in Nederland – bijvoorbeeld in Schoonhoven – dergelijke begraafplaatsen nimmer geruimd zijn, ook niet toen er geen joodse gemeente meer was. Het poortje van de begraafplaats aan de Boelekade kreeg een plek in het Raoul Wallenbergplantsoen, achter het koor van de Sint-Janskerk. Getuigt het ruimen al niet van een respectvolle omgang met het joodse erfgoed, ook met het poortje wordt niet altijd zorgvuldig omgesprongen.

Dat geldt ook voor andere herinneringen aan het joodse leven in de stad. Illustratief daarvoor is ook de afbraak, in 1984, van de zogeheten “Jodenfarm” aan de Ridder van Catsweg, ook wel bekend als de Catharinahoeve. Op deze boerderij werden voor de oorlog zogeheten pioniers voor het Heilige Land voorbereid. Sommigen van hen wisten aan deportatie te ontkomen door te vluchten, maar anderen werden door de Duitsers weggevoerd.

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.