Gouds drukwerk voor Koppermaandag

Gouda is altijd een stad van boekdrukkers geweest. In de vijftiende eeuw was Geraert Leeu hier de eerste die dit ambacht uitoefende. Na hem volgden nog velen die als drukker en typograaf in zijn voetsporen traden. Dat leverde de stad niet alleen werkgelegenheid en inkomsten op, maar ook reclame. De naam van de stad prijkte op het titelblad en de omslag van menig boek dat zijn weg vond naar kopers en lezers in binnen- en buitenland. Zo leverde niet alleen de kaas, maar ook het gedrukte boek Gouda veel naamsbekendheid op.  Van de vele persen die in Gouda door de jaren heen hebben gedraaid, zijn ontelbare druksels gekomen, van Statenbijbels tot miniatuurboekjes, van prentenboeken tot leesboeken. Verantwoordelijk hiervoor waren honderden drukkers, lettergieters, zetters, drukkersgezellen, vormgevers, boekbinders, uitgevers et cetera. Zij waren concurrenten van elkaar, maar wisten elkaar ook te vinden als gezamenlijke belangen behartigd moesten worden. Aanvankelijk gebeurde dit in de klassieke vorm van een gilde. Niet dat de sector in Gouda groot genoeg was om een afzonderlijk boekdrukkersgilde in het leven te roepen, maar al op 31 januari 1487, toen het St. Lucasgilde werd opgericht voor “scilders, beeldesniders, glaes-maeckers, burduerwerckers en andere cunsteners”, sloten zich daarbij ook “prenters” aan.[1] Dat is nauwelijks tien jaar nadat Geraert Leeu zijn eerste boek in deze stad van zijn pers had laten komen en vier jaar nadat hij zijn werkplaats had verplaatst naar Antwerpen.

Over georganiseerde belangenbehartiging van ambachtslieden uit de drukkerswereld in Gouda is helaas bijzonder weinig bekend. Van specifieke gildebijeenkomsten of gilde-activiteiten is in geen enkele bron sprake. Wel zien we soms samenwerking tussen drukkers en drukkerijen, alsmede de nodige familiale dwarsverbanden. In de negentiende eeuw, als de gilden zijn verdwenen en de vakbonden opkomen, lopen de Goudse drukkers ook niet over van enthousiasme voor dit soort samenwerkingsverbanden. Bekend is dat de grote drukkerij van G.B. van Goor nog in 1869 geen vakbondsleden in dienst wenste te nemen of te houden. Wel kenden de drukkerijen in de stad hun eigen interne opleidingen, die de vorm hadden van een leerling-gezel-meester-verhouding.

In Gouda ontbrak dus een specifieke belangenvereniging voor de Goudse boekdrukkers, zoals die vanaf 1830 wel werden opgericht in diverse andere steden. Een voorbeeld

Lofzang op de vermeende uitvinder van de boekdrukkunst, Laurens Jansz Coster uit Haarlem

Lofzang op de vermeende uitvinder van de boekdrukkunst, Laurens Jansz Coster uit Haarlem

hiervan is “Door Eendracht ‘t Zaam Verbonden”, waarin Haagse drukkers elkaar in 1843 vonden.[2] Dergelijke verenigingen hielden elk jaar voor hun leden op zogeheten Koppermaandag, de eerste maandag na Driekoningen (6 januari), een groot feest, waarop de lof gezongen, het glas geheven en toneel gespeeld werd van, op en over de boekdrukkunst. Vaak werd daarbij een episode uit het leven van de veronderstelde uitvinder van de boekdrukkunst, Laurens Jansz. Coster, uitgebeeld.[3] De “Typographische toonneelvereeniging Coster” ontleende zelfs haar naam aan deze Haarlemmer. In de Vaderlandse Letteroefeningen, een tijdschrift uit 1841, wordt met instemming een gedicht aangehaald van de gezellen van boekdrukkerij C.A. Spin, met de aansporing dat “drukkers zich moeten bedenken dat hun vaderland tevens het Vaderland is van den Vader der drukkunst”. De verering van Coster, waarvan de oorsprong ligt in Petrus Scriverius’ Laure-crans voor Laurens Coster uit 1628, vormt een constante in alle Koppermaandagfestiviteiten.

Hij lijkt aannemelijk dat Goudse drukkers en hun gezellen ook dergelijke Koppermaandagfeesten in naburige steden als Rotterdam of Den Haag hebben bezocht. Het begrip Koppermaandag als ‘toogdag’ van de boekdrukkers was ook in Gouda in elk geval niet onbekend. Koppermaandag kende een Middeleeuwse oorsprong, maar was aanvankelijk een veel breder feest. Zo was het in Amsterdam de dag waarop de leprozen mochten bedelen in de stad. Daarnaast is bekend dat diverse andere ambachtsgilden op deze dertiende dag na Kerst feesten organiseerden voor hun leden. Pas in de achttiende eeuw eigenden de boekdrukkers zich Koppermaandag steeds meer exclusief toe. Wilhelmus Goeree merkte in 1700 met enige spot op, dat Koppermaandag:

Verloore Maandag in de wandeling [heet]; maer om te-bet een sweem van ‘t oude hoerdom te staaven; nu Koppeltjes-Maandag genoemd word. Vallende altijd korts naa Nieuw-Jaar in Loumaand. Alhoewel de almanak-drukkers door onkunde in de oorsprong deezer benaaming, quaalijk Kopper-Maandag zetten. En veele dezelve geern in Koster-Maandag (ter eeren van den Haarlemzen Laurens Koster, als vinder der drukkonst) en zoo tot een slemp-dag zouden willen vermompen.[4]

Het citaat van Goeree stipt vele aspecten aan die in de eeuwen daarna een rol hebben gespeeld in deze traditie. Het begrip Verloren Maandag, door anderen weer verbasterd tot Flora Maandag of Verzworen Maandag, wordt door sommigen verklaard uit het feit dat deze eerste werkdag van het nieuwe jaar niet productief was door allerlei formele plichtplegingen. Anderen veronderstellen dat dit de dag was waarop drukkers buiten de stadspoorten trokken om daar lijm en roet te verbranden voor het maken van inkt. Dit ‘uitje’, noodzakelijk om stankoverlast in de stad te voorkomen, zouden zij graag aangegrepen hebben om een stevig glas te drinken. Drankmisbruik (‘slempdag’) en losbandig gedrag (‘koppeltjes-maandag’) gingen volgens Goeree vaak hand in hand en deze bewering kan menigmaal in de bronnen worden gestaafd, tot in de negentiende eeuw toe. Dat verklaart wellicht ook dat vele historici en etnografen de oorsprong van de naam Koppermaandag etymologisch zoeken in het woord ‘copper”, dat in de middeleeuwen feestmaaltijd betekende.[5] Dat de boekdrukkers de dag ook wel omdoopten tot Kostermaandag is ook verklaarbaar, gelet op de reeds genoemde verheerlijking van deze Haarlemmer in kringen van typografen.

Wat in de door Goeree beschreven traditie nog niet genoemd wordt als onderdeel van Koppermaandag is de vervaardiging van een bijzonder drukwerk voor deze speciale gelegenheid. Het lijkt erop dat dergelijke Koppermaandagprenten pas begin negentiende eeuw in zwang raakten, al zijn er ook enkele achttiende-eeuwse exemplaren uit Amsterdam bekend. Dergelijke prenten waren oorspronkelijk bedoeld om bij wijze van Nieuwjaarswens door drukkergezellen te laten afgeven bij voorname burgers in de stad, in ruil waarvoor zij een klein bedrag kregen ten behoeve van een te organiseren feest. Een dergelijk gebruik was eind achttiende eeuw populair in veel bredere kring. In Gouda liet de schutterij rond de jaarwisseling bijvoorbeeld ook voor een soortgelijk doel steevast een fraaie prent met gedicht drukken, die langs de deuren verkocht werd.[6]

De kalenders van Van Goor

Voorzover valt na te gaan verscheen de eerste Goudse Koppermaandagprent in 1843.[7] Verantwoordelijk hiervoor waren de “Gezamenlijke Gezellen” van boekdrukkerij G.B. DSC05904van Goor, gevestigd aan de Kleiweg in Gouda. Conform het gebruik in die jaren schonken de drukkersgezellen hiermee een proeve van hun ambachtelijke vaardigheden aan de patroon van hun firma, de heer Gerrit Benjamin Van Goor. Deze eerste prent kent nog een zeer eenvoudige uitvoering: het gaat om een dubbel te vouwen afbeelding van de boekdrukkerij, getekend in strakke lijnen, en in twee kleuren gedrukt. Op de getekende gevel staan onderaan de aanduidingen “boekhandel” en “leesbibliotheek”. Onder de afbeelding is een gedicht afgedrukt, met een lofzang op de boekdrukkunst in Gouda (“Moog’ zij bloeijen, welig tieren, Hier ook aan den IJsselboord!”) en uiteraard op haar uitvinder Coster.

Het is onduidelijk of de gezellen van Van Goor in de daaropvolgende jaren ook weer zo’n prent hebben vervaardigd. De volgende van de bewaard gebleven Koppermaandagprenten dateert van 1847.

DSC05906

Deze editie heeft een heel ander karakter. Het grote vel papier is in drie kleuren bedrukt en vormt een soort collage van titelpagina’s van boeken die in de drukkerij van de persen gekomen waren, waaronder het Jaarboekje van de stad Gouda van 1847. In het hart van de prent staat een klein gedicht, ook weer opgedragen aan Van Goor. Uit de tekst kunnen we opmaken dat de baas van de drukkerij voor de eerste keer een locatie heeft afgehuurd ten behoeve van een groot Kopperfeest voor zijn personeel. Ook in Gouda werd deze maandag dus feestelijk luister bijgezet, tot grote vreugde van de drukkersgezellen:

Ja, wij willen luide zingen u ter eere, Schutspatroon
Die in Vrouw Jacoba’s veste, Koster’s vinding spreidt ten toon
U, wiens zorg voor ons, Gezellen, heden ons voor de eerste maal
‘t Vrolijk Kopperfeest doet vieren in een overschoon Lokaal.

Een jaar later verschijnt er weer een Koppermaandagprent bij Van Goor. Dit keer heeft deze de vorm van een groot blad dat dienst kan doen als wandkalender; een vorm die ook in de jaren daarna werd gekozen. Daarmee heeft de prent een karakter dat ook de uitgaven van de vele andere drukkerijen in Nederland kenmerkte en was daarmee niet langer alleen bedoeld voor de baas, maar ook voor de voornaamste klanten van de drukkerij. Vaste onderdelen van dergelijke, als “Almanak-Kalender” aangeduide prenten waren de twaalf zogeheten maandtafels en het Koppergedicht met loftuitingen aan het adres van Coster en de patroon van de drukkerij. De gedichten geven een aardige inkijk in de patriarchale arbeidsverhoudingen in het midden van de negentiende eeuw. De gezellen putten zich keer op keer uit in superlatieven om hun werkgever te prijzen:

Als vader van de drukkerij
Moet elk hem hulde toonen
Ons voegt het steeds, dat wij altijd blij
Hem jaarlijks juichend loonen.

In de negentiende-eeuwse Koppermaandagprenten ligt de nadruk nog sterk op de tekst en de vormgeving. Het zijn ellenlange gedichten, die op creatieve wijze omlijst worden met fraaie ornamenten. Afbeeldingen zijn schaars en in één kleur gedrukt, zoals een afbeelding van een drukkerij op de prent van 1848; de prenten zelf tellen slechts drie kleuren: rood, blauw en goud. Het goud wordt ook gebruikt voor het Goudse stadswapen, dat de fraaiste en meest evenwichtige prent in deze reeks, die van 1851, siert. Het wapen wordt geflankeerd door de volgende dichterlijke ontboezeming op de wapenspreuk van Gouda:

Door de doornen tot de sterren
Is het troostrijk onderschrift
Dat – als onder ‘t Goudsche wapen –
Ons in ‘t harte staat gegrift
(…)
Zoo ook, zal in Gouda’s veste
Eenmaal ‘t rustuur voor ons slaan
Als wij eindlijk door de doornen
Tot de sterren zijn gegaan

DSC05892

De Koppermaandagprent van Van Goor uit 1852 is de laatste van de serie die bewaard is gebleven in het Streekarchief. Daarmee raakte de vervaardiging van dergelijke uitgaven echter zeker niet in onbruik in Gouda. Helaas zijn de meeste prenten echter niet bewaard gebleven, wat niet verwonderlijk is omdat het formaat en het tot één kalenderjaar beperkte gebruikersnut van het blad niet bepaald bijdroegen aan de bewaarzin van de eigenaren. Voor de volgende decennia zijn wij dan ook volledig aangewezen op wat de diverse dagbladen uit die jaren schreven over de Koppermaandagprenten.[8]

Kritische recensies

Drukkerijen stuurden vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw in groten getale hun Koppermaandagkalenders en -prenten naar de diverse landelijke en regionale dagbladen, in de hoop dat er enige aandacht aan geschonken werd in de krant en dat zij daarmee enige gratis reclame zouden krijgen voor hun bedrijf. De kranten maakten doorgaans braaf melding van de ontvangen drukwerkjes, maar voegden daar wel een oordeel aan toe over de kwaliteit ervan. Hun oordeel was zeker niet altijd positief. Het Algemeen Handelsblad wijdde er in 1886 zelfs een hoofdredactioneel commentaar aan “het vroom gebruik onzer boek- en steendrukkers hun klanten jaarlijks met koppermaandag een min of meer sierlijke adreskaart aan te bieden in de vorm van een almanak”. De hoofdredactie moest daarin tot haar spijt vaststellen:

dat de ruime oogst van kopperalmanakken ook dit jaar weer geen schitterend denkbeeld geeft van den schoonheidszin onzer drukkers. In het algemeen treft ons het gemis aan stijl. Dat wil nu niet zeggen, dat tegenwoordig niets meer mooi is als ‘t geen oud-Hollandsch tintje heeft – heusch niet, geachte na-neef van Bleau en Elzevier; wij bedoelen daarmee eenheid in samenstelling, zowel wat stijlmotieven zelve als de verwerking daarvan aangaat.

Ook de Goudse Koppermaandagprenten krijgen diverse keren een vermelding in een van de dagbladen, soms positief getoonzet, soms neutraal, maar enkele keren ook met een zeer kritische noot. Dankzij deze vermeldingen weten we bijvoorbeeld dat in 1892 de Goudse drukkerij Edauw & Johannissen, vooral bekend vanwege de uitgave van De Nieuwe Gouwenaar,[9] ter gelegenheid van Koppermaandag een memorandum-scheurkalender naar de klanten heeft gestuurd. De firma Koch & Knuttel, gevestigds aan de Turfmarkt, presenteerde in 1901 “een rijk versierden, bijna overladen kalender met maandtafeltjes, goed gedrukt in tal van kleuren en versierd met een gezicht op den Nieuwen Veerstal te Gouda”. Hieruit blijkt dat de kalenders rond die tijd ook al meer met afbeeldingen verfraaid werden. Dat gebeurde ook vier jaar later, toen dezelfde drukkerij een wandkalender uitgaf, bestaande uit een enkel in kleuren uitgedrukt blad, waarop twee afbeeldingen van de drukkerij waren opgenomen. Dat daarnaast ook Van Goor door bleef gaan met de uitgifte van dergelijke kalenders blijkt uit een vermelding in 1916.

Met name de firma Koch & Knuttel kreeg in deze jaren enkele keren behoorlijke kritiek te slikken op de kwaliteit van haar Koppermaandagprenten. Zo schreef het Algemeen Handelsblad in 1900: “Koch & Knuttel te Gouda geven een van kleuren en figuren overloopenden kalender: hier is zeker een teveel”. Het Nieuws van de Dag was in 1911 ook niet erg complimenteus over de wandkalender. Deze was weliswaar aangenaam van vorm en had een goede indeling, maar het bovengedeelte van het schild vertoonde volgens de krant een reproductie in kleuren, die niet zeer geslaagd was, wat juist de weergave van de kleur betrof. Tot overmaat van ramp werd de betreffende afbeelding, een schilderij van Elchanon Verveer, abusievelijk toegeschreven aan Johannes Vermeer. Het vervaardigen van Koppermaandagprenten raakte rond de Eerste Wereldoorlog in onbruik.[10]

De boekjes van Koch & Knuttel

Het duurde tot de jaren vijftig voordat Koppermaandag ook in Gouda weer luister werd bijgezet met speciale drukwerkjes. De eerste melding hierover stamt uit 1948. Volgens het Drukkersweekblad van dat jaar hoorde Gouda tot de vier steden waar Koppermaandag weer werd gevierd.[11] Onbekend is bij welke drukkerij dit gebeurde. In de jaren vijftig nam de drukkerij van Koch & Knuttel in elk geval dit initiatief over. Niet langer werd er nu een prent of kalender gedrukt, maar een klein boekwerkje. Het was nu ook niet het personeel van de drukkerij die dit aanbod aan de baas en de klanten, maar het bedrijf zelf dat met deze uitgaven de vaste klanten beloonde voor hun klandizie.[12] Daarbij was het de bedoeling dat de drukkerij met het Koppermaandaggeschenk een proeve van zijn kunnen gaf, zowel wat betreft druktechnieken als vormgeving. Dit initiatief leverde vanaf 1956 een reeks van twaalf boekjes op, die een fraai beeld geven van de mogelijkheden van de drukpers en de smaak van die tijd. De boekjes zijn zeer divers qua formaat, vormgeving en thematiek.

Toch zijn er ook overeenkomsten tussen de boekjes. Achterin werd in bijna alle gevallen precies aangegeven welke druktechnieken, lettertypes en papiersoorten gebruikt waren. Vijf ervan werden ontworpen door vormgever Johan H. van Eikeren. Hij koos daarbij voor een tamelijk klassieke opmaak, terwijl ook de thema’s van zijn boekjes zeer toegankelijk waren en waarbij auteurs van naam betrokken werden. Vier van de vijf boekjes die door hem zijn ontworpen hebben Goudse onderwerpen, te beginnen met het eerste naoorlogse Koppermaandaggeschenk van Koch & Knuttel uit 1956, gewijd aan de grondlegger van de Goudse boekdrukkunst, Geraert Leeu. De bekende mej. E. DSC05832Kronenberg, gespecialiseerd in incunabelen, schreef de tekst. De waterbewegingen rond Gouda vormden het onderwerp van de uitgave van 1958, waarbij de Goudse burgemeester K.O. James en de Hoogheemraad S.J. Fockema Andrae als adviseur optraden. De boekjes van 1960 en 1962 hadden achtereenvolgens gebrandschilderd glas en Gouda als stad van kaas, stroop en cultuur als thema, waarbij James opnieuw als adviseur optrad. Het enige niet-Goudse thema dat Van Eikeren in 1957 vormgaf betreft een gedichtenbundel van Cees Budding, Acht gorgelrijmen, met het beroemde Blauwbilgorgel-gedicht.

DSC05839

DSC05837

 

 

 

 

 

 

 

Een meer modernistische vorm kregen de geschenken van 1959 en 1961, beide ontsproten aan de fantasie van Piet Marée. Het eerste boekje heeft het zwaarmoedige thema MM, dat staat voor Memento Mori en Mens en Masker, en bevat foto’s van tamelijk naargeestige sculpturen van P. Toebente. Het idee, de fotografie en de vormgeving van tweede werk waren volledig in handen van Marée. Met het Gebed des Heren koos hij opnieuw voor een ernstig en niet-Gouds thema.

DSC05773

DSC05775

 

 

 

 

 

 

In 1963 zocht Koch& Knuttel het voor de verandering eens in het buitenland. Gerennomeerde Britse vormgevers Fletcher, Forbes & Gill uit Londen werd gevraagd met vreemde ogen de stad Gouda te bekijken. Dit initiatief leverde een zeer bijzonder boekje over Gouda op, met onder meer een uitvouwbare middenplaat waarop foto’s van een groot aantal Goudse gevels tot één fantasiestraat samengevoegd zijn. De voorzijde is een collage van treinkaartjes naar Gouda. Opvallend bij dit boekje is dat voor het eerst in deze reeks geen expliciete Koppermaandagvermelding is terug te vinden. Ook in de boekjes die in de jaren daarna verschenen is het Koppermaandagaspect alleen nog op de aanbiedingskaart terug te vinden.

Een laatste vormgever die in deze reeks twee keer de kans kreeg zijn kunnen te etaleren was Gijs Nord. Hij maakte in 1964 en 1966 boekjes over achtereenvolgens windmolens en de Deltawerken, beide volledig in zwart-wit uitgevoerd. Het Koppermaandagaspect raakte met deze uitgaven steeds verder ondergesneeuwd. In plaats van lokale thema’s werden nu nationale zaken uitgelicht en werd de samenwerking gezocht met andere partijen en belanghebbenden. Het meest opvallend is dit gebeurd in de uitgave van 1965, waarbij de nationale tabaksindustrie als opdrachtgever fungeerde. Het leverde wel een van de mooiste en kleurigste boekjes uit de reeks op, gebaseerd op het bekend kinderliedje “Moriaantje zwart als roet” en met een afbeelding van het Goudse beeldje van de Moriaen op de omslag.

DSC05805DSC05807In 1967 kondigde Koch & Knuttel het einde van haar Koppermaandagreeks aan de klanten aan. Terugblikkend stelde de directie vast dat met wisselend succes dergelijke boekjes waren uitgegeven. Het vaste ritme, gedicteerd door de vaste datum, werkte in de praktijk vaak hinderlijk en was weinig verrassend. Daarom meldde de drukkerij definitief afscheid te nemen van “het vriendelijke anachronisme Koppermaandag”. Voortaan zou men voor een andere formule kiezen. In laatste uitgave, een samenwerkingsverband met het Postmuseum en de PTT en gewijd aan de ontwerpen voor een reeks zomerpostzegels, heette dan ook “Goodwill uitgave”.

Toch liet de firma Koch & Knuttel – inmiddels overgenomen door Unilever – in elk geval in 1969 en 1970 – opnieuw enkele keren een Koppermaandaguitgave het licht zien. Nu betrof het geen speciaal vervaardigd boekje, maar een zogeheten “drukkersattentie”. In 1970 was dit een serie ansichtkaartjes met envelopjes, die de klant op zijn beurt dan weer kon versturen en zo reclame zou maken voor de drukkerij. De kaarten hadden diverse historische onderwerpen, waaronder ook Goudse, zoals de entrée van De Blaauwe Haan, de gevelsteen van de Drie Notenboomen, Goudse pijpen en het stadswapen in goud.

Terug naar de prenten

Het duurde ongeveer tien jaar voordat de Koppermaandagtraditie in Gouda nieuw leven werd ingeblazen. Drukkerij Van Twigt aan de Burgemeester Van Reenensingel nam hiertoe het initiatief. Zij bracht nu geen speciale boekjes uit, maar keerde terug naar het DSC05814oorspronkelijke gebruik om fraaie prenten te drukken.[13] Opnieuw werd daarbij gekozen voor Goudse thema’s. Zo werden in 1983 een aantal tekeningen van D.J. van Vreumingen gedrukt, die samen met een toelichtend boekje over de kunstenaar en de achtergronden van Koppermaandag aan de vaste klanten werd aangeboden. Een jaar later werden zij verblijd met een set van vier reproducties van Goudse scenes van de hand van Gijsbertus Johannes Verspuy. In 1985 koos Twigt niet voor een kunstenaar uit de eigen regio, maar wel voor Goudse thema’s. De bekende kunstenaar Jan Toorop tekende in 1905 in de reeks ‘De mens en zijn arbeid’ scenes van kaarsenmaaksters in de fabriek, waarvan vier reproducties werden gemaakt die in een mapje als relatiegeschenk werden samengebracht. Na dit ‘uitstapje’ keerde Twigt een jaar later terug naar de oorspronkelijke formulie van een lokale kunstenaar en afbeeldingen van fraaie plekken in Gouda. Nu waren het twee schilderijen van Jaap Nefkens, die in kleurendruk werden uitgebracht.

De laatste keer dat Twigt een Koppermaandaggeschenk uitbracht was 1988. De Goudse kunstenaar Rins Heidema maakte speciaal voor die gelegenheid maar liefst acht prenten van achterafplekjes in Gouda. Alle moeite werd daarbij gedaan de speciale effecten van de diepdruktechniek van Heidema ook in offset zichtbaar te maken,[14] wat alleen bij benadering lukte. Daarmee waren deze Koppermaandagprenten terug bij wat zij van oorspong waren; een uiterste proeve van wat drukkers met behulp van de nieuwste technieken konden produceren.

Na 1988 raakte de Koppermaandaguitgave in Gouda wederom in onbruik. Nog één keer bracht een drukkerij zo’n prent uit bij deze speciale gelegenheid. Dit keer was het de Kopperprent Gouda 1992 001Drukkerij Van Norden, die in 1992 een kleurenprent van de Agnietenkapel drukte en aanbood aan de burgemeester van Gouda.[15] Vanaf die tijd zijn er geen drukkerijen in Gouda meer geweest die Koppermaandag op deze wijze in ere hielden. Tegenwoordig is het drukken van Koppermaandagprenten hoofdzakelijk nog voorbehouden aan zogeheten margedrukkers, echte handwerkslieden die met behulp van een eenvoudige handpers hoogwaardig en artistiek drukwerk in kleine oplages vervaardigen. Dergelijke prenten zijn nu een verzamelobject voor liefhebbers van bijzonder drukwerk. Het Museum Gouda toonde ter gelegenheid van Koppermaandag 2013 een collectie van dergelijke prenten die in het bezit zijn van de voormalige Goudse stadsdichteres Inez Meter.

Waarde

Oude Koppermaandagprenten zijn zeldzaam en vaak van museale waarde omdat er zo weinig exemplaren van bewaard zijn gebleven. Dat geldt ook voor de grote wandkalenders die in de negentiende eeuw geproduceerd werden door firma’s als Van Goor. De boekjes die Koch & Knuttel uitbracht hebben een heel verschillende waarde. De Gorgelrijmen van Cees Buddingh zijn zeer gezocht en dit dunne dichtbundeltje moet al snel €45 opbrengen. Voor het Leeuw-boekje en de uitgave over de Moriaen wordt ook al snel tussen de €10 en €20 gevraagd. Andere boekwerkjes, die in behoorlijk grote oplage zijn verschenen, kunnen vaak voor slechts enkele euro’s aangeschaft worden. De prenten van Twigt daarentegen zijn wegens hun illustratieve aard zeer in trek, wat ze ook na een kwart eeuw nog een of twee tientjes doet kosten.

(Dit artikel is ook verschenen in de serie Goudana, in: Tidinge van Die Goude. Tijd­schrift His­torische Verenig­ing Die Goude 31 (2013), onder de titel Goudse Kop­per­maanda­gui­t­gaven: druk­w­erk van wis­se­lende kwaliteit, p. 105–112)

[1] P.H.A.M. Abels e.a. (red.), Duizend jaar Gouda. Een geschiedenis (Hilversum 2002) 241.

[2] Opregte Haarlemsche Courant, 12 januari 1847.

[3] J. de Zoete, J., M. Versteeg, Koppermaandagprenten. Verkenning van een Nederlandse grafische traditie. Copper Monday Prints. Observations on a Dutch printing traditions (’s-Gravenhage 1991).

[4] Willem Goerree, Joodse oudheden ofte voor-bereidselen totde Bijbelsche wysheid, II, (Amsterdam 1690) 1385.

[5] De Zoete, Versteeg, Koppermaandagprenten, 15-16; W. van Osta, ‘Over oorsprong en betekenis van Verloren Maandag en aanverwanten’. Volkskunde 92 (1992) 317-346,

[6] Zie eerdere Goudana: ‘Unieke gekleurde Nieuwjaarskaart uit 1791’. Tidinge van die Goude 29 (2011) 22-25.

[7] SAMH, Archief van uitgeversbedrijf G.B. van Goor Zonen te Gouda, mus. 51.414: Koppermaandagprenten van de drukkersgezellen voor hun patroon G.B. van Goor, 1843, 1847 – 1849, 1851, 1852. Alleen de laatste twee prenten waren overigens bekend bij de samenstellers van het standaardwerk van De Zoete, Versteeg, Koppermaandagprenten uit 1991.

[8] Koninklijke Bibliotheek, Historische Kranten – Nederlandse dagbladen; digitale collectie. Via de zoekfunctie zijn de hieronder gebruikte passage over Koppermaandag gevonden.

[9] B. de Wit, Op hoop van Zaken. De industrialisatie van Gouda (Gouda 2004) 252.

[10] De Zoete, Versteeg, Koppermaandagprenten, 27

[11] De Zoete, Versteeg, Koppermaandagprenten, 28.

[12] SAHM, Collectie varia: Uitgaven drukkerij Koch & Knuttel ter gelegenheid van Koppermaandag, 1956-1967, 12 deeltjes.

[13] SAMH, Collectie varia, Uitgaven van drukkerij Twigt ter gelegenheid van Koppermaandag, 1983-1986.

[14] Vriendelijke mededeling dhr. Rins Heideman.

[15] Vriendelijke mededeling van dhr. Cees van Norden.

Dit bericht is geplaatst in Publicatie. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.