Boeken met een patina van de tijd

De mooiste oude boeken zijn voor mij niet de gaafste en onbeduimelde exemplaren, maar boeken die overduidelijk gelezen, gebruikt en doorleefd zijn. Zij moeten een patina van de tijd hebben. Een oud boek komt het meest tot leven door zogeheten provenence of pedigree-gegevens, dat wil zeggen aantekeningen of opdrachten van of over een vorige eigenaar. Ook aantekeningen of tekeningetjes van eerdere lezers in de marge, op schutbladen of op andere plekken geven het boek een uniek karakter. Een enkele keer zijn boeken zelfs speciaal voor gedrukt om erin te schrijven, zoals een almanak of de onlangs op deze plek besproken Schreibkalender. De aard en het dagelijks gebruik van sommige boeken leenden zich soms bij uitstek voor doorhalingen, aanvullingen en kanttekeningen met de pen. Van deze laatste categorie vond ik de afgelopen week een bijzonder exemplum op de Haagse boekenmarkt op de Korte Voorhout.

DSC07419

Het boek dat ik op deze markt wist te bemachtigen betreft een juridisch werk uit 1618. Het bevat een beschrijving van de rechtsgang bij de zogeheten souvereine Raad van Brabant en de Landen van Overmaze, uitgegeven op last van de Aartshertogen Albert en Isabella in Brussel. Drukker was Huybrecht Anthoon, “gheswooren Boeck-vercooper ende Drucker vanden Hove, woonende inden gulden Arent bij t’Hoff”. De Raad van Brabant was sinds de dagen van Filips de Goede (1430) het hoogste rechtscollege in het aloude hertogdom Brabant. Dit hertogdom raakte door de opstand tegen de Koning van Spanje aan het eind van de zestiende eeuw echter verscheurd in twee delen, een Spaans deel en een Staats deel, dat onder gezag kwam van de Staten-Generaal in Den Haag. Ten behoeve van het Staatse deel van Brabant werd in 1586 een eigen Raad van Brabant in het leven geroepen, waarbij de bestaande rechtsregels en gewoonten van de Brusselse Raad van Brabant zoveel mogelijk werden gekopieerd. De bestaande instructie was op dat moment een ordonnantie van Karel V van 1558. In 1604 werd deze vervangen door de Ordinancie op de Styl ende Maniere van Proceren vanden Souvereinen Raede van Brabant ende Landen van Overmaze van genoemde aartshertogen. Mijn uitgave van deze Ordinancie DSC07421betreft dus een nieuwe druk uit 1618. Met uitzondering van enkele in het Noorden niet-bestaande functies, zoals die van kanselier en rekwestmeesters, nam Den Haag deze regelgeving stilzwijgend over. Toch is er op last van de Staten-Generaal nog lang getracht op basis van deze Albertine ordonnantie een eigen ordonnantie te ontwerpen, aangepast aan de Noordelijke mores. Het duurde tot 1662 voordat het ontwerp hiervoor, opgesteld door de Raad van State, in concept aan de Staten-Generaal kon worden voorgelegd. De Haagse regenten konden het echter niet eens worden over de tekst, zodat de wet er nooit is gekomen. Gevolg hiervan was dat De Raad van Brabant in Den Haag tot zijn opheffing in 1795 heeft gewerkt op basis van de Albertine van 1604, die op basis van de dagelijkse praktijk bij tijd en wijlen werd aangepast. Volgens B.C.M. Jacobs (“Procedureregels en procespraktijk in Staats-Brabant”, in: C.H. van Rhee, F. Stevens, E. Persoons (red.) Voortschrijdend procesrecht. Een historische verkenning) werd die procespraktijk zowel beïnvloed door de praktijk in Brussel als door die van de hoge rechtscolleges van Holland aan het Binnenhof.

De ingewikkelde rechtspraktijk van de Raad van Brabant verklaart in hoge mate waarom mijn exemplaar van de Ordinancie uit 1618 zoveel aantekeningen bevat. Vooral een zekere J. Cornets (mogelijk de notaris Jean Cornets, werkzaam in Brussel in de jaren 1664-1673), die blijkens een eigendomsinschrijving in 1663 eigenaar werd van het boek, heeft met de hand vele notities in het Nederlands, Frans en Latijn in het boek aangebracht. Hij noteerde onder meer wetsaanpassingen vanaf 1312, een naamlijst van kanseliers vanaf 1429 en vele – geanonimiseerde en tijdloos gemaakte – zaken. Misschien is het niet toevallig dat hij uitgerekend een jaar nadat de concept-versie van een Staatse Ordinancie in Den Haag naar de prullenbak was verwezen, begonnen is met het opschrijven van afwijkingen, veranderingen en jurisprudencie. De marges waren daarvoor veel te smal, want op diverse plekken in het boek zijn bladen met zijn aantekeningen toegevoegd, evenals een groot extra katern vol met procesbeschrijvingen aan het eind. Daarvoor moest het boek waarschijnlijk uit de band worden gehaald en opnieuw ingebonden met de manuscriptbladen. Helemaal zorgvuldig is de boekbinder echter niet tewerkgegaan, want het boekblok zit thans omgekeerd in de originele band waardoor de rugtitel op de kop staat. Mede door deze toestand zorgt zo’n boek ervoor dat het verleden bijna aanraakbaar wordt.

 

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.