Het verleden van Gouda is door de eeuwen heen drie keer beschreven in een stadsgeschiedenis. Pastoor Ignatius Walvis liet in 1713 de eerste beschrijving van Gouda op de persen leggen, een eeuw later gevolgd door de regent Joan Cornelis de Lange van Wijngaerden (1813-1817, met postuum een derde deel in 1879). In 2002 was het niet langer één auteur, maar een heel collectief van historici dat zorg droeg voor een nieuwe beschrijving van de lotgevallen van de stad door de eeuwen heen. Minder omvangrijk en ook minder bekend is een Beknopte beschrijving der stad Gouda, van de hand van de schoolmeester Martinus Hendrik Kluitman, die in 1841 werd gedrukt bij uitgeverij G.B. van Goor te Gouda. Hoewel klein in omvang en minder pretentieus, maakte deze stadsbeschrijving toch behoorlijk wat los in het Gouda van die dagen, omdat zeer wisselend geoordeeld werd over de kwaliteit van het door Kluitman geleverde werk.
In de voorrede van zijn boekje deelt Kluitman zijn lezers mee, dat het idee voor de publicatie gaandeweg ontstond, omdat hij bij zijn aanvankelijk onderwijs in de aardrijkskunde altijd begon met het vertellen van enkele bijzonderheden over de woonplaats van zijn leerlingen. Daarbij putte hij altijd dankbaar uit de boeken van Walvis en De Lange van Wijngaerden, maar ook uit informatie die hem werd aangereikt door enkele goede vrienden. Op die manier beschikte hij op den duur over een stapeltje aantekeningen, die hem zo nuttig leken dat hij besloot deze te laten drukken. Inmiddels was hem gebleken dat het boekje niet alleen geschikt was voor de scholen, maar ook daarbuiten dienstig kon zijn als een introductie in de geschiedenis van de stad. Het kostbare en onvoltooide werk van De Lange van Wijngaerden en het wel volledige, maar verouderde werk van Walvis, werden volgens hem weliswaar nog steeds op prijs gesteld, maar met name jongere lezers hoopte Kluitman een dienst te bewijzen met zijn meer toegankelijke en betaalbare boekje. Twee bijgevoegde kaartjes, een stadsplattegrond en een kaart van de omgeving van Gouda, konden met het oog op het aardrijkskundig onderwijs daarbij niet achterwege gelaten worden.
Martinus Hendrik Kluitman
Hoewel Kluitman een breder publiek voor ogen had, hield hij eerst en vooral dus het
praktisch nut voor de scholen in het oog. Hij was dan ook schoolmeester in hart en nieren. Martinus Hendrik Kluitman werd op 30 juli 1808 in Schiedam geboren als zoon van de kuipersknecht Willem Kluitman, geboren op 19 maart 1784 en Maria Vrijtvoet, geboren in 1760 en woonachtig op het Broersveld. Zijn vader, zoon van de zakkendrager Martinus Kluijtman en Maria Hartog, werd weduwnaar toen zijn vrouw op 12 februari 1822 overleed in het kraambed. Hij hertrouwde enkele maanden later, op 9 juni 1822, met de naaister Christina Vermeulen, geboren op 1 september 1782. Vader Willem Kluitman overleed op 26 juli 1851 op 66-jarige leeftijd in Schiedam.
Een jongere zus van Martinus Hendrik, Plonia (Apelonia) Kluitman, werd op 22 oktober 1810 te Schiedam geboren. In 1835 deed de stadsvroedvrouw van Schiedam aangifte dat Plonia, werkzaam als dienstbode, ongehuwd was bevallen van een zoon, Theodorus genaamd. Tien jaar later trouwde zij in Den Haag met de schoenmaker Johannes de Zwaan. Als weduwe trad zij in 1852 in Den Haag opnieuw in het huwelijk, nu met de gepensioneerde eerste-luitenant Henricus David Boelaars. Ook hij overleed, waarna Plonia in 1858 in Culemborg in het huwelijk trad met de apotheker Johannes Slothouwer. Zij overleed, 73 jaar oud, te Zutphen op 19 februari 1884. Een tweede zus, Maria Kluitman, werd op 5 mei 1817 geboren. Zij huwde op 16 mei 1844 met de kruideniersknecht Bastiaan Oranje, maar overleed al op 28 juli 1849 in haar geboorteplaats, op slechts 32-jarige leeftijd.[1]
Afgaand op de beroepen van zijn vader en familieleden, was Martinus Hendrik Kluitman dus afkomstig uit een relatief eenvoudig arbeidersmilieu. Dat weerhield hem er niet van te kiezen voor een loopbaan als schoolmeester, die hem in aanzienlijk hogere kringen zou brengen. Waar hij zijn opleiding genoot is niet te achterhalen, maar het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij de Latijnse School in zijn geboorteplaats Schiedam heeft bezocht, waar sinds 1815 op grond van een Koninklijk Besluit ook onderwijs werd gegeven “in de beginselen der wiskunde, de nieuwe en oude aardrijkskunde, de nieuwe en oude geschiedkunde en de fabelkunde”.[2] Dat verklaart wellicht Kluitmans voorliefde voor de aardrijkskunde. Zijn praktijkopleiding tot onderwijzer ontving hij als hulponderwijzer in Koorndijk en daarna als kwekeling van G. Verboon, hoofd van de Openbare Armenschool in Schiedam.[3]
Op 15 april 1827 werd Kluitman aangesteld als hoofdonderwijzer aan een school van de tweede klasse in Gouda. Zes jaar later, toen hij nog maar 25 jaar oud was, verwierf hij een aanstelling van de stad Gouda als hoofd van een nieuw op te zetten “Stads-Tusschenschool”, die voor minvermogenden het hiaat tussen de stadsarmenschool en de burgerscholen moest opvullen. Deze formule werd al snel zo’n succes, zodat de stad in 1838 besloot tot de bouw van een “sierlijk school-lokaal met eene onderwijzerswoning in de Keizerstraat”.[4] Op dat moment telde de school al tweehonderd leerlingen en waren er twaalf kwekelingen in opleiding aan verbonden.[5]
Blijkbaar maakte deze nieuwe functie het Kluitman nu ook financieel mogelijk in het huwelijk te treden. In hetzelfde jaar dat hij zijn aanstelling verwierf, trouwde hij na een verloving van vier jaar op 30 april 1834 in Dordrecht met Alida Charlotte Wuijsten,
geboren op 5 november 1813 in Goudswaard als dochter van Pieter Wuijsten en Alida Charlotte Stoleris. Hij leerde haar kennen in Koorndijk. Samen kregen zij vier kinderen. De op 9 januari 1838 geboren Pieter Kluitman ging aanvankelijk als aspirant-schoolmeester in de leer bij zijn vader, maar koos uiteindelijk voor het boekenvak. Hij opende in 1864 een boekhandel in Almaar, die zou uitgroeien tot de bekende Alkmaarse Uitgeverij Kluitman, bekend van kinderboeken als Pietje Bell, De Kameleon, Dick Trom en Afke’s Tiental. De andere drie kinderen waren: Alida Wilhelmina Charlotta Kluitman, geboren op 1 oktober 1842. Zij trouwde op 30 december 1869 met de hoofdonderwijzer Cornelis van Leeuwen en vertrok in 1870 naar Bloemendaal. Haar jongere broer Paulus Kluitman werd op 22 september 1845 geboren en overleed al op 17-jarige leeftijd op 6 april 1863. Ook de jongste telg in het gezin Kluitman, op 9 april 1848 geboren en naar zijn vader Martinus Hendrik genoemd,overleed al op 18-jarig leeftijd op 9 juli 1866.
Beide echtelieden en hun kinderen woonden jarenlang in de onderwijzerswoning in de Keizerstraat. In deze woning boden zij ook altijd onderdak aan een aantal kwekelingen dat opgeleid werd tot onderwijzer. Ook woonden er enkele dienstboden en zelfs zus Plonia vond er in 1875 een tijdlang onderdak. Na zijn pensionering – op 15 mei 1877[6] –
verhuisden Kluitman en zijn echtgenote naar een huis aan de Wijdstraat. Daar overleed Martinus Hendrik Kluitman op 14 juli 1882, bijna 74-jaar oud. Hij werd begraven op de algemene begraafplaats aan de Vorstmanstraat, waar ook zijn vrouw na haar overlijden op 28 november 1900 zou worden bijgezet in een op stand – dat wil zeggen tussen Goudse hoogwaardigheidsbekleders – gelegen graf, afgedekt met een forse liggende grafsteen.[7] De waardering die Kluitman genoot als leraar bleek nog eens een jaar na zijn overlijden, toen een commissie van oud-leerlingen op zijn graf een gedenkteken liet plaatsen in de vorm van een groot wit beeld van een kind met een opengeslagen boek. Daarin stond te lezen: “Lang is de weg door de voorschriften, kort en levendig door voorbeelden”.[8] Daarmee werd kernachtig de onderwijsfilosofie van Kluitman verwoord, die ook ten grondslag lag aan zijn idee om een beknopte stadsgeschiedenis te laten drukken.
De Goudse omgeving van Kluitman
De voorzitter van de commissie van oud-studenten benadrukte in zijn toespraak bij de onthulling van het grafmonument voor Kluitman, dat Kluitman “in zijn stand en kring gewoekerd heeft met de talenten hem toevertrouwd”.[9] De schrijver van de Beknopte beschrijving der stad Gouda genoot als hoofdonderwijzer inderdaad maatschappelijke aanzien. Jarenlang maakte hij deel uit van het Gouds Onderwijsgezelschap, een soort vakvereniging voor schoolmeesters, waar hij samen met zijn schoolopziener en remonstrants predikant Dirk van Hinloopen Labberton (1800-1873) en collega Johannes Leonard Terwen (1813-1873) de toon aangaf. Labberton maakte naam met het schrijven van diverse pedagogische en onderwijskundige boeken, die in Gouda bij Van Goor werden gedrukt. Terwen, vooral bekend geworden als schrijver van een eveneens door Uitgeverij G.B. van Goor uitgegeven standaardwerk over het Koningrijk der Nederlanden – dat zeer populair was en is wegens de talrijke afbeeldingen van stadsgezichten – gold als veel geleerder, maar van Kluitman worden diens brede vakkennis en organisatietalent geroemd.[10] Wij zien hem dan ook betrokken bij diverse onderwijsaangelegenheden, bijvoorbeeld als lid van een gemeentelijke sollicitatiecommissie voor de vacature Hoofdonderwijzer Armenschool in 1871.
De Beknopte beschrijving bleef ook niet de enige pennenvrucht van Kluitman. Van hem zijn van latere datum diverse boekjes voor het onderwijs en gelegenheidswerkjes bekend. Zo verschenen in 1864 in Schoonhoven bij de firma D. Noothoven van Goor het samen met Gijsbertus Sandwijk geschreven Op de kermis: een lees- en prentenboek voor de jeugd en in 1868 het volledig door hemzelf geschreven Deugd en vreugd. Geschetst in tafereelen uit het kinderlijk leven van de auteur. Hierin benadrukte hij het belang van plezier in plaats van plicht als vertrekpunt voor goed onderwijs.[14] Samen met drie medeauteurs publiceerde hij in 1871 bij Noothoven van Goor in Schoonhoven De Mensch in betrekking tot de Dieren. Schetsen en tafereelen voor de volksschool. Bijzonder zijn verder zijn Feestliederen ter herinnering aan Alkmaar’s victorie, bevochten van 21 Aug. tot 8 Oct 1573, die werden uitgegeven in 1873 door zijn zoon Pieter Kluitman in Alkmaar. Tot slot is van hem nog een kleine liederenbundel bekend onder de titel Wat ik zing. Zes driestemmige liederen voor de Nederlandsche jeugd. Zijn voorliefde voor de zang bleek in de jaren vijftig ook uit zijn betrokkenheid bij enkele zangoefeningen.[15] Aan het eind van zijn leven, rond 1880, schreef hij ten slotte nog een gedicht voor een in Haarlem uitgegeven boekje van de Schrijver der Lentejaren, Kaatje de visschersdochter en andere verhalen.
In mei 1859 werd met vier speciaal voor de gelegenheid gecomponeerde liederen gevierd, dat Kluitman 25 jaar verbonden was aan de school aan de Keizerstraat, die inmiddels jaarlijks door maar liefst vierhonderd leerlingen werd bezocht. Kort daarop zou de status van de school door de nationale overheid opgewaardeerd worden in het kader van de invoering van een nieuwe Onderwijswet, twee jaar eerder. In augustus 1859 werd namelijk per ministeriële beschikking bepaald dat de openbare tussenschool te Gouda aangewezen werd als een Rijks-Normaalschool, “aan welke normaallessen zouden verbonden worden, en is aan den hoofdonderwijzer dier school, M.H. Kluitman, eene jaarlijksche toelage van f 300 toegekend ; voorts zijn toelagen van f 100 verleend aan J.L. Terwen en Dirk Ruyter, hoofdonderwijzers te Gouda, aan wie gezamenlijk met eerstgenoemde het theoretisch onderwijs der kweekelingen is opgedragen. De onderwijzer Kluitman heeft op zich genomen het onderwijs in de vormleer, de kennis der natuur, het schrijven en de paedagogiek, de onderwijzer Terwen dat in het rekenen en de onderwijzer Ruyter dat in de geschiedenis. De schoolopziener in het 7de district, dr. Albert Ludwig Gastmann,[11] heeft welwillend de leiding der taal-, stijl- en leesoefeningen op zich genomen, terwijl het onderwijs in de aardrijkskunde is opgedragen aan den hulponderwijzer Arend Haverkamp, aan wien deswege door den inspecteur, krachtens de magtiging van den Minister, eene toelage van f 100 ’s jaars is verleend, onder voorwaarde, dat hij tevens den hoofdonderwijzer Kluitman bij de praktische opleiding der kweekelingen zoude behulpzaam zijn”.[12]
Ook maatschappelijk en kerkelijk was Kluitman zeer actief in Gouda. Jarenlang was hij voorzitter van het College van Regenten van het Weeshuis.[13] Ook was hij veelvuldig ouderling van de Nederlandse hervormde gemeente en diverse keren werd hij ter classis afgevaardigd. Gedurende een aantal jaren maakte hij daarbij deel uit van het classicaal bestuur. Verder was Kluitman betrokken bij de Inrichting tot wering der bedelarij. Toen deze instelling van liefdadigheid in 1875 een kwart eeuw bestond, vervaardigde Kluitman een getekend huldeblijk met uitvergrootte portretten van de bestuursleden.
Al met al wist Kluitman een behoorlijke maatschappelijke positie op te bouwen, die niet alleen tot uitdrukking kwam in lof van zijn leerlingen en collega’s en in nevenfuncties, maar zich ook vertaalde in materiële zin. Hij wist een behoorlijk vermogen op te bouwen, zoals blijkt uit een referentie die zijn zoon Pieter meekreeg bij diens vertrek bij Uitgeverij Van Goor, waar hem de fijne kneepjes van het boekenvak werden bijgebracht. Van Goor wijst erop dat Pieter Kluitman een algemeen geachte vader heeft “die genoegzaam met tijdelijke middelen gezegend is, om zijnen zoon naar eisch te kunnen uitrusten, en hem zoo in staat te stellen om ook op financieel terrein, aan elk regtmatig verlangen te voldoen”. Dat de Goudse uitgever het bij het rechte eind had, bleek op 26 maar 1864, toen Martinus Hendrik Kluitman bij de Alkmaarse notaris H.J. de Lange voor zijn zoon een huis kocht op de hoek van het Verdronkenoord en de Kapelsteeg, waar deze een boekhandel begon.
Rumoer over de Beknopte beschrijving
De Beknopte beschrijving der stad Gouda van Kluitman verscheen in 1841 bij de toen nog
jonge Goudse firma G.B. van Goor. Het bedrijf werd in 1839 gesticht door Gerrit Benjamin van Goor, die voor zijn fonds dankbaar gebruik maakte van kopij die hem werd aangereikt door auteurs uit Gouda en omgeving, in het bijzonder schrijvers die werkzaam waren in het onderwijs. Genoemd werden al Terwen en Van Hinloopen Labberton. Dat ook Kluitman aanklopte bij de aan de Kleiweg gevestigde uitgeverij, mag dan ook geen verwondering wekken. Overigens zou Van Goor zich ook steeds meer specialiseren in het uitgeven van kinderboeken, waarmee het bedrijf een van de belangrijkste concurrenten werd van de uitgeverij van Kluitmans zoon Pieter in Alkmaar. Saillant detail in dit verband is, dat Pieter zijn opleiding in het boekenvak kreeg bij Van Goor in Gouda.[16]
Het boekje van Kluitman over Gouda verscheen in een klein octavo-formaat, met een eenvoudige kartonnen band. Omrand met een rood-blauw ornament is op de omslag alleen de titel van het werk te lezen in rode en blauwe letters. Onderaan is de plaats van uitgave (Gouda) en de naam van de uitgever te lezen. Op het achterplatten van het boekje is in het klein met rode inkt het stadswapen van Gouda aangebracht. Het binnenwerk is al even sober en telt slechts 111 pagina’s. Het werkje is onderverdeeld in zes afdelingen en kent een hoge informatiedichtheid. Achtereenvolgens komen aan de orde:
1. Ligging, sluizen, grachten, tijd van bouwing, naamsoorsprong, wapen der stad enz
2. Iets van de vroegste lotgevallen der stad
3. Vroegere handel, bedrijf, zeden en gewoonten der inwoners van Gouda
4. Verdere geschiedenissen der stad
5. Beroemde geleerde mannen
6. Bevolking en tegenwoordige hoofdbestaan der inwoners, liefdadige inrigtingen enz.
Veel van de beschreven zaken heeft Kluitman ontleend aan de boeken van Walvis en De Lange van Wijngaerden. Af en toe voegt hij bijzonderheden toe die gebaseerd zijn op eigen waarneming of informatie van vrienden. Zo meldt hij dat in 1808 het laatste restant van het Goudse kasteel, de zogeheten Arkelsche toren, werd afgebroken nadat deze voor 360 gulden was verkocht aan Pieter Schouten van Moordrecht. Bij de beschrijving van de lotgevallen van Gouda gedurende de oorlog tegen de Spanjaarden toont Kluitman zich – geheel in lijn met zijn hervormde tijdgenoten – een warm sympathisant van de opstandelingen en gaat hij geheel voorbij aan de misdaden van de geuzen.
Opvallend is verder de plek die Leonard Venroij krijgt in de galerij van vooraanstaande Gouwenaars. Daarbij verhaalt hij van een voorval dat deze begenadigd tekenaar aanwezig was bij een maaltijd ter ere van een bezoek dat schout-bij-nacht Zoutman aan Gouda bracht. Hij nam de gelaatstrekken van de zeeheld zo nauwkeurig mogelijk in zich op en vervaardigde thuisgekomen een scherp gelijkend portret van de man. Toen hij dit een dag later aan Zoutman aanbood, was deze er zo verguld mee, dat hij hem een fraaie rotting met een gouden knop schonk, die hij in de hand hield tijdens het zeegevecht met de Engelsen. Vernroij droeg deze rotting de rest van zijn leven bij zich tot zijn overlijden te Gouda op 29 mei 1808. Dat zeehelden in deze tijd in hoge achting stonden, blijkt ook uit de aandacht die Kluitman verder besteedt aan hun rouwborden in de Sint-Jan, waar in die dagen ook nog dikwijls een zwaard en schede van de zeeman aan de muur hing. Ook beschrijft hij de ontroering bij Zoutman, toen deze een orgelconcert bijwoonde van de “uitmuntende organist Hess”.[17]
Nog in het jaar van verschijning plaatste het Algemeen Letterlievend Maandschrift een recensie die niet bepaald vleiend was voor de auteur.[18] Het is onduidelijk waarom de recensent, die zich verschuilt achter de initialen G.L….R., zo fel van leer trekt tegen het toch niet al te pretentieuze boekje van Kluitman. Het lijkt erop dat hij vooral een aversie koestert tegen de stad Gouda en over de rug van de arme schoolmeester een rekening wil vereffenen. Hij richt zijn pijlen eerst en vooral op degenen die Kluitman van advies hebben gediend. Het brengt hem aan het begin al tot een omineuze retorische vraag: “Of goede vrienden wel altijd bekwame vrienden zijn, zal later blijken”. Dat het eerste hoofdstuk oppervlakkig is geschreven en enkele foutjes bevat is nog daar aan toe, maar kwalijker is volgens de recensent dat de schrijver last heeft van vooringenomenheid. Het gebrek aan objectiviteit blijkt volgens hem overduidelijk als hij de schone natuur en frisse lucht in Gouda roemt, “want de omtrek is moerassig en volstrekt niet fraai te noemen”. En fris is het er ook al niet, aangezien het grachtwater “alle uitwerpselen eener bevolking van ruim 14.000 ligchamen, het afval van keuken en kelder, slagterijen, looijerijen enz” bevat.
Vreemd is ook het verwijt aan het adres van Kluitman dat hij de eerdergenoemde afbraak van de laatste toren van het Goudse kasteel vermeldt, want volgens de recensent had dit feit als zijnde te onbelangrijk niet beschreven behoren te worden. Verder vindt hij het voorbeeld van een boer die voor een premie van 6 gulden een Spanjaard heeft onthoofd niet geschikt om aan de jeugd te presenteren als illustratie van heldenmoed. En dat Kluitman de zeeheld Zoutman abusievelijk in Gouda geboren laat zijn, in plaats van in Reeuwijk of Sluipwijk, is voor hem al even onvergeeflijk. Verder mist hij de naam van de arts Bleuland in het lijstje beroemde Gouwenaars en heeft Kluitman ook verzuimd aandacht te schenken aan de stadsboekerij of Librije. Als laatste in dit rijtje – en als een ander voorbeeld van Kluitmans vooringenomenheid – wijst de recensent erop dat het “Katharina ziekenhuis” (Catharina Gasthuis) de toegezwaaide lof absoluut niet toekomt; hij heeft met eigen ogen vastgesteld dat ziekenzalen stenen vloeren hebben en dat er gaten voor kachelpijpen zijn, in plaats van stookplaatsen. Al met al is deze stadsgeschiedenis daarom volgens R.L. zeer gebrekkig uitgevallen. Hij moet vaststellen dat de zogenaamde adviezen van vrienden Kluitman niet echt hebben geholpen. “Schoenmaker houd je bij je leest”, zo luidt daarom zijn advies aan het slot van de recensie.
De boekbespreking moet menig wenkbrauw in Gouda hebben doen fronsen. Een reactie kon niet uitblijven, maar kwam niet van de auteur. Het was de heer Martinus Brinkman die in de pen klom en al in oktober 1841 de redactie van het Algemeen Letterlievend Maandschrift een zogeheten antikritiek ter plaatsing aanbood. Zij gaf aan plaatsing niet te kunnen weigeren, met het oog op de onpartijdigheid die van haar gevraagd mocht worden.[19] De schrijver van deze antikritiek werd op 1 juni 1808 in Gouda geboren als zoon van Nicolaas Brinkman en Heiltje Buyteweg. Hij bleef ongehuwd en verdiende zijn brood als boekdrukker in het bedrijf van zijn vader aan de Oosthaven 75. Zijn broer Adrianus stapte ook in het bedrijf en zou vanaf 1862 de Goudsche Courant gaan drukken.
Martinus Brinkman kiest een prachtige ironische stijl om de anonieme schrijver van de recensie op zijn nummer te zetten: “Ik bedoel hiermee volstrekt niet, om de wetenschappelijke kennis, welke die Recensent van Gouda en deszelfs inwoners bezit, te willen verrijken; Oh neen, dit zoude, om mij ook eens van een spreekwoord te bedienen – evenals hij die zo bijzonder geestig weet te gebruiken – ‘den moriaan gewasschen zijn’. Want die heeren hebben, bij al hunne wijsheid toch veelal dit gebrek, van zich in te beelden, dat zij alleen de erfgenamen zijn, den lantaren van dien vermaarden Griek der Oudheid, waardoor zij alleen het ware van het valsche kunnen onderscheiden, zoodat zij zelfs geen goede en kundige vrienden nodig hebben, om hen hunne verkeerde gezigtspunten aan te wijzen”.
Brinkman wil vooral het negatieve beeld dat in de recensie wordt geschetste van Gouda bijstellen. Dat hij ook vooringenomen is, geeft hij meteen ruiterlijk toe. “Ik wil niet ontveinzen, dat vooringenomenheid met mijne geboorteplaats hiertoe enigszins mijne pen bestuurt (he, dat ‘s aardig, zal de Recensent wel zeggen, ook al vooringenomen met dat moerassige Ter Gou)”. Maar evidente onwaarheden moeten volgens hem echt bestreden worden. Dat Gouda zeker geen onaangenaam oord is moge volgens hem wel blijken uit het feit dat er zelden er een jaar voorbijgaat zonder dat er een voorname familie naar Gouda verhuist. Hij roept het Algemeen Woordenboek van Hoogstraten[20] te hulp om aan te tonen dat Gouda omringd wordt door zeer vruchtbaar land. In het bijzonder wijst hij op Korte Akkeren, in de volksmond Kortakken genoemd, dat zeer vruchtbaar is. Wandelingen daar zijn dan ook zeer geliefd: “een Kortakje rondwandelen” is volgens Brinkman een begrip in Gouda.
“Hoogwijze Recensent! In welk blad misdruk hebt gij dan wel die jammerlijke beschrijving van Gouda gevonden?”, zo vraagt Brinkman zich af. Hij veronderstelt dat de man de stad blijkbaar nooit met eigen ogen heeft aanschouwd. Dan had hij gezien dat hier ergens op een bordje staat te lezen: “Goudaas Burgers die uw wallen als een schoone tuin aanschouwd”. Terecht volgens hem, want het stadsbestuur verdient volgens hem alle lof voor de aanleg van “behoorlijke wandeldreven, met biggelzand bestrooid”. Ook de kritiek op het vervuilde water in de stad is onterecht. Recensent weet blijkbaar dan niet dat Gouda tweemaal per dag hoog water kent, dat zich door alle grachten verspreidt dankzij de getijdewerking via de Hollandse IJssel. Daarnaast worden filtreermachines gebruikt, hebben vele huizen vergaarputten voor de uitwerpselen, liggen bijna alle huizen voor en achter aan water, waar schuiten zorgen voor afvoer; elders zijn er kokers onder de grond; overig afval van slachterijen en looierijen wordt met karren opgehaald. Dat verklaart waarom meermaals al is erkend “dat Gouda een van de schoonste plaatsje uit Holland is en hare bewoners zindelijk zijn”. Brinkman kan daarom alleen maar eindigen met de wens dat de recensent “Nog een maal overtuigd moge worden, dat het verkeerd is, te oordelen over zaken, waarvan men de juiste kennis niet bezit”.
Waarde
De Beknopte beschrijving der stad Gouda van meester Kluitman deed bij haar verschijning in 1841 dus nogal wat stof opwaaien. Of dit een negatief effect heeft gehad op de populariteit van het werkje is moeilijk na te gaan. De firma Van Goor heeft wel haar best gedaan om bekendheid aan het boekje te geven. Tot een herdruk is het echter nooit gekomen. Het boekje is tegenwoordig dan ook vrij zeldzaam, wat zorgt voor een behoorlijk hoge antiquarische waarde. Als er een exemplaar opduikt in de boekhandel, dan wordt er al snel 200-250 euro voor gevraagd. Met name de twee toegevoegde kaartjes zijn zeer attractief en bepalen mede de waarde.
[1] Alle genealogische gegevens zijn terug te vinden via de website van het Gemeente-archief van Schiedam, met een uitstekende mogelijkheid om ook de onderliggende, originele, teksten in te zien.
[2] Gemeente-archief Schiedam, Inventaris van het archief van het college van curatoren der Latijnse School 1782-1879 (Schiedam 1986) 2.
[3] M. Croes e.a., Het geheim van Kluitman. 150 jaar geschiedenis van een uitgeverij 1864-2014 (Alkmaar 2014) 14.
[4] M.H. Kluitman, Beknopte beschrijving der stad Gouda (Gouda 1841) 107-108.
[5] J. Rijlaarsdam, ‘Het Goudse Onderwijsgezelschap. De vernieuwing van het onderwijs in de negentiende eeuw’ Tidinge 30 (2012) 78.
[6] Croes, Het geheim van Kluitman, 14.
[7] Genealogische gegevens te vinden via website Streekarchief Midden-Holland.
[8] Croes e.a., Het geheim van Kluitman, 18. Het beeld bevindt zich thans niet meer op zijn graf. Waar het is gebleven is onbekend.
[9] Croes e.a., Het geheim van Kluitman, 19.
[10] J. Rijlaarsdam, ‘Het Goudse Onderwijsgezelschap. De vernieuwing van het onderwijs in de negentiende eeuw’ Tidinge 30 (2012) 79.
[11] Zie over hem NNBW 3(1914) 430-431,
[12] Verslag van den staat der Hooge, Middelbare en Lagere Scholen in het Koningrijk der Nederlanden over 1859-1860 (Den Haag 1860) 127-128.
[13] Croes e.a., Het geheim van Kluitman, 18.
[14] Croes e.a., Het geheim van Kluitman, 15-16.
[15] Rijlaarsdam, ‘Het Goudse Onderwijsgezelschap’, 83.
[16] Croes e.a., Het geheim van Kluitman, 20.
[17] Zie over deze organist van de sint-Jan en stadsbeiaardier P.H.A.M. Abels, ‘Op de bres voor Hess’, in Tidinge van die Goude 28 (2010) 62-71.
[18] G.L…..R. [Bespreking van Beschrijving van Gouda van M.H. Kluitman] in: AlgemeenLetterlievend Maandschrift 34 (1841) 511-515.
Pingback: 150-jarige uitgeverij Kluitman in Alkmaar heeft Goudse wortels | Paul H.A.M. Abels