Prentkunst geeft blik in brein van Coornhert

Dirck Volckertzoon Coornhert was een veelzijdig man. Hij vertaalde klassieke auteurs als Seneca en Homerus, schreef filosofische en theologische werken, hield zich bezig met poezie en toneelstukken, was een taalpurist, speelde muziek en was vaardig in het schermen. Hij voldeed in menig opzicht aan het klassieke ideaal van de homo universalis. Daarbij paste ook dat hij zich met beeldende kunsten bezighield, in zijn geval met het graveren. Hij heeft talrijke gravures vervaardigd, die laten zien dat hij technisch vaardig was. Of hij ook uitblonk in originaliteit en kunstzinnigheid moet betwijfeld worden. Het meeste werk dat bekend is van zijn hand, betreft gravures naar ontwerpen van anderen, in het bijzonder van zijn Haarlemse vriend Maarten van Heemskerck. Van diens ontwerptekeningen heeft hij vanaf 1547 vele tientallen prenten gestoken. Maar ook het werk van vele andere tekenaars, zoals Jan van der Noot, Frans Florits, Adriaan de Weert, Lambert Lombart en Willem Thibaut, werden door Coornhert in koper gestoken. Het lijkt erop dat het graveerwerk voor Coornhert vooral een ambacht is geweest waarmee hij in zijn onderhoud kon voorzien. Hij hield zich er met name mee bezig gedurende zijn verblijf in Haarlem en tijdens zijn latere ballingschap in Xanten (hertogdom Kleef). In laatstgenoemde plaats had hij een leerling die zou uitgroeien tot absolute meester in de graveerkunst, namelijk Hendrick Goltzius. Deze leerling vervaardige ook enkele fraaie portretten van zijn leermeester Coornhert. Ook na terugkeer naar de Nederlanden bleef Coornhert bezig met de prentkunst, maar dan als handelaar. In zijn woning aan de Oosthaven te Gouda, waar hij zijn laatste levensjaren sleet, dreef hij immers een prentenwinkeltje.

Coornhertprent

De gravures van Coornhert zijn voor de hedendaagse beschouwer niet altijd makkelijk te begrijpen en te waarderen. Zij hebben een maniëristische stijl, gekenmerkt door bewegende, langgerekte en slangvormige figuren. Geïnspireerd door de klassieke oudheid wordt met deze stijl geprobeerd ideaal-typen van mensen neer te zetten, met geprononceerde spierbundels, karakteristieke gezichtuitdrukkingen en theatrale houdingen. Daarbij hebben de prenten vaak een sterk moralistische inslag, waarbij de boodschap niet zelden verpakt is in een allegorie met tal van vreemde wezens. Het moralistische gehalte van Coornherts graveerkunst bracht hij overigens ook tot

imagesuitdrukking in het door hemzelf ontworpen drukkersmerk voor zijn boeken die halverwege de zestiende eeuw in Haarlem van de persen kwamen bij een drukkerij die hij samen met Jan van Zuren had opgezet. Het drukkersmerk vertoont een roos met een bijtje, verwijzend naar liefde, en een sluipspin, als symbool naar gevaar. Al met al geven de prenten van Coornhert en zijn geestverwanten dan ook geen beeld van het leven in hun eigen zestiende eeuw, maar wel van hun hun moraal-filosofische en theologische denkbeelden. De prentkunst van Coornhert is daarmee toch niet los te zien van zijn geschriften. De prenten zijn de beeldende doorvertaling van de opvattingen over de mens, zijn vermogen om al op aarde de perfecte staat te bereiken door goed te doen – de wellevenskunst – en zijn afkeer van het kwaad. Daaruit blijkt ook dat er nadrukkelijk sprake is geweest van invloed van Coornhert op de ontwerptekenaars en dat hij meer is geweest dan een andermans werk reproducerend ambachtsman.

Veel prenten van Coornhert vormen een reeks waarin een bepaald thema letterlijk en figuurlijk wordt uitgediept. Zo maakte hij series over “De ellende van rijkdom”, “De weg naar de hemelse zaligheid” en “Hoe de wereld zich beteugelen laat”. Directe aanleiding voor mij om me eens te verdiepen in het grafische werk van Coornhert vormt de aanschaf van een prent uit een andere serie, die een “Lof op de deugdzame huisvrouw” verbeeldt. Deze op de bijbel (Spreuken 31:10-31) gebaseerde serie prenten uit 1555, werd op de markt gebracht door Cornelis Bos, die als uitgever en graveur rond die tijd in Groningen werkte. De serie is voorzien van bijbelcitaten die zijn ontleend aan de Duitstalige bijbelvertaling van de Zwitser Huldrich Zwingli, waarmee de uitgever waarschijnlijk het brede Oost-Nederlandse en West-Duitse marktsegment trachtte te bedienen. De serie laat verschillende deugden zien van de huisvrouw, zoals beschreven in het Oude Testament. Er zijn prenten waarop zij bezig is met spinnen en naaien, haar gezin te verzorgen, maaltijden bereiden en waren verkoopt op de markt. Ook is er een prent waarop te zien is hoe de deugdzame vrouw haar man kroont.

De door mij verworven prent laat nog een andere deugd van de vrouw zien, namelijk het uitdelen van aalmoezen aan armen. De prent is gebaseerd op Spreuken 31:20: “Haar handen strekt zij uit naar de behoeftigen, ze geeft de armen hulp”. De zestiende-eeuwer zal in de vrouw ongetwijfeld de caritas herkend hebben, omdat de vrouwfiguur omringd wordt door kleine kinderen. Het tafereel vertoont daarmee bijvoorbeeld sterke iconografische gelijkenis met het beeld dat in 1614 – een halve eeuw later – in Delft boven de ingang van de Kamer van Charitate geplaatst werd. De armoede is – afgezien van wat scheuren – amper af te lezen aan de kleding van de bedeelden. Ook zijn er geen tekenen van ondervoeding. Integendeel zelfs. Het maniërisme dicteert ook in deze scene blijkbaar dat lichaamsvormen en spierbundels geprononceerd zichtbaar zijn. Hun nooddruft valt vooral af te leiden uit gezichtsuitdrukkingen, uitgestoken handen en het door de vrouw aangereikte brood. Onder de prent staat de tekst “Sij beutet ir hand den armen und den drüfftigen”. De signatuur van de makers is rechtsboven in de print te vinden: het monograam van Maarten van Heemskerck (in elkaar gevlochten MVC), met de toevoeging Inventor (ontwerper) en eronder het in elkaar gevlochten mongram van Dirck Volkertszoon Coornhert (DVC) en de toevoeging Fecitis (maker).

Hoewel de prent van de brood uitdelende deugdzame vrouw een plaats heeft in de serie Oud Testamentische deugden, sluit de prent ook aan bij een belangrijk katholiek thema, te weten de zeven werken van barmhartigheden. Tot die werken behoort immers het voeden van de hongerigen. De verwijzing naar deze thematiek wordt versterkt door de scene op de achtergrond, waar te zien is hoe de vrouw de naakten kleedt, wat ook behoort tot die zeven Werken van Barmhartigheid. Op deze wijze verbinden Van Heemskerck hun klassieke en filofofische idealen met bijbelse én kerkelijke waarden van hun tijd.

 

 

 

 

 

 

 

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.