Tegenrede voor de Verdraagzaamheid

Het was een toepasselijke omgeving, die de Goudse burgemeester Milo Schoenmaker schoenmakershad uitgekozen om de allereerste Rede voor de Verdraagzaamheid uit te spreken. Het Zuid-Hollands Verzetsmuseum, met aan de wand beelden van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, vormde het decor voor een vriendelijk pleidooi van de eerste burger aan zijn ‘onderdanen’ om toch vooral lief voor elkaar te zijn.  Alle goedbedoelde clichés passeerden daarbij de revue, zoals buurtfeesten, officieel vreedzaam verklaarde basisscholen, gezamenlijke schoonmaakacties en – onvermijdelijk in dit verband, zo lijkt het – de keur aan restaurantjes in de stad met buitenlands voedsel. Over de goede bedoelingen van de burgervader kan geen twijfel bestaan, maar het klonk allemaal zó jaren 70. En dat uit de mond van een VVD-lid, terwijl de Gouwenaars nu juist dachten dat na het vertrek van Schoenmakers voorganger Wim Cornelis de deken van politieke correctheid ook in Gouda eindelijk was afgeworpen omdat er teveel onder broeide. De nieuwe bewoner van het Huis van de Stad leek op de goede weg om lang verzwegen, genegeerde en ongemoeid gelaten problemen nu eindelijk eens aan te pakken. Hij maakt graag goede sier met de wijze waarop politie en justitie onder zijn verantwoordelijkheid de top 60 van meest overlast gevende criminelen in hoog tempo terugbrengen tot een top nul en hij laat geen gelegenheid ongemoeid in pers en sociale media blijk te geven van zijn daadkracht. Hier dus wel die stoerheid die past bij een VVD’er. Waarom dan toch die schroom om deze harde aanpak principieel, moreel en conceptueel te verbinden met begrippen als verdraagzaamheid en tolerantie?

Met graagte greep de burgemeester in zijn rede terug op de Goudse traditie van verdraagzaamheid, door Erasmus en Coornhert er bij te halen. Het is altijd gevaarlijk om historische figuren voor een actueel politiek-maatschappelijk karretje te spannen, maar als het dan gedaan wordt moet het wel gebeuren op basis van kennis van en respect voor het verleden. Anders wordt het gratuit. Als de spreker – of de schrijver van zijn speech; dat weet je bij hoogwaardigheidsbekleders nooit – daadwerkelijk bij deze traditie had willen aansluiten, dat had hij moeten vaststellen dat je verdraagzaamheid niet bevordert met buurtbarbecues. Erasmus en Coornhert konden nog niet beschikken over dit multiculturele symbool van verbroedering, maar als ze zo’n vleesrooster wel hadden gekend dan hadden zij deze waarschijnlijk in hun schuurtje laten roesten. Liever roosterden zij de opvattingen van degenen die onverdraagzaamheid predikten, zoals de inquisiteurs, gereformeerde scherpslijpers en wederdoperse dwepers. Benoemen en aanwijzen van degenen die vrijheden bedreigden, dat was hun strategie, en bovenal aanspreken, confronteren en delegitimeren.

Als Milo Schoenmaker langs die lijn aansluiting had gezocht bij het verleden, dan hadden zijn pleidooien voor verdraagzaamheid wel gepast bij de actuele problematiek. We leven in een gepolariseerd land en in een gefragmenteerde stad. De versnippering van de raad en – meer nog – de grondig verziekte onderlinge verhoudingen tussen sommige fractie en tussen delen van de raad en het College zijn hier symptomen van. Net als de nu al decennia durende worsteling met ontspoorde Marokkaanse jongeren, bandeloze zuipjongeren en sommige bevolkingsgroepen die geen aansluiting willen of kunnen vinden bij de omringende samenleving. Deze problematiek niet noemen, onzichtbaar maken in een wolk van goedbedoelde vriendelijkheden, is geen blijk van tolerantie maar ignorantie, in de vorm van het negeren van de echte bedreigingen voor verdraagzaamheid.

Verdraagzaamheid is niet gediend bij wegkijken of bezweringsverhalen, maar vereist juist heldere stellingnames. Als de burgemeester (of een van zijn medebestuurders) in de  toekomst weer eens moet spreken bij de onthulling van een tekstbordje over Erasmus, een standbeeld voor Coornhert of onder het glas voor de Vrijheid van Consciëntie in de Sint-Jan, dan zou het goed zijn om eens die noodzaak voor een actieve en niet-aflatende strijd voor verdraagzaamheid als uitgangspunt wordt genomen. Maar beter zou nog  zijn dat hij zonder ambtsketen, als voorzitter van het College, hoofd van de politie of welke ambtelijke hoedanigheid dan ook,  voorgaat in het actief tegengaan van bedreigingen voor de verdraagzaamheid, of het nu ontspoorde jongeren zijn, radicale gelovigen, discriminerende werkgevers of zich misdragend uitgaanspubliek. Grenzen stellen en handhaven om samenleven – en daarmee verdraagzaamheid – te bevorderen, daar lag en ligt de hoofdtaak van de bestuurders. En daarover zou een volgende Rede voor de Verdraagzaamheid moeten gaan.

 

 

Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.