Op de bres voor Hess

[Gepubliceerd in de Tidinge van die Goude in de rubriek Goudana]

Paul H.A.M. Abels

De Goudse canon staat nog maar net op het internet en nu al is duidelijk dat op deze lijst in elk geval één belangrijke Gouwenaar ontbreekt. Met zijn persoon zou ook een nieuw venster geopend kunnen worden op de muziek, een thema dat in de canon nu nog vrijwel volledig ontbreekt. De man die Gouda muzikaal op de kaart heeft gezet en alle eer daarvoor toekomt, is de achttiende-eeuwse organist en klokkenist Joachim Hess (1732-1819). Deze stadsmuzikant verdient bovendien ook een plek in deze Goudana-rubriek, aangezien hij verschillende boekwerken heeft geschreven over orgels en carillons, die tot op de dag van vandaag worden herdrukt en gelezen. Dat hij relatief onbekend is gebleven in deze stad, is voor een deel te wijten aan het specialistische karakter van zijn geschriften.[1] Maar ook zijn sobere levensstijl, die voortkwam uit zijn keuze voor een sektarisch kerkgenootschap, droeg niet bepaald bij aan zijn roem. Hij wekte daarmee argwaan en plaatste zich op die manier kerkelijk en maatschappelijk enigszins buiten de Goudse elite van zijn dagen Toch werd zijn spel in brede kring gewaardeerd, zozeer zelfs, dat het stadsbestuur bereid was diep in de buidel te tasten om hem voor de stad te behouden. In deze aflevering van Goudana zal nader ingegaan worden op zijn levensloop, zijn bijzondere religieuze achtergrond en zijn geschriften.

Afkomst

Joachim Hess was geen Gouwenaar van geboorte, maar heeft er wel het grootste deel van zijn lange leven gewoond. Zoals zijn naam al doet vermoeden, was hij niet van Nederlandse origine, maar telg uit een Duits geslacht. Zijn vader, Johann Ludwig Hess, was afkomstig uit het Duitse Grünstad in de Palts. Toen deze regio geteisterd werd door de (negenjarige) oorlog, zocht de familie een veilig heenkomen in de Nederlanden.  Zij streek eind zeventiende eeuw neer in Leeuwarden, waar Johann Ludwig het ambacht van kleermaker leerde en in 1740 zelfs een eigen bedrijf kon beginnen. Zoals de meeste Duitsers was hij de lutherse religie toegedaan en in de kring van lutheranen vond hij ook zijn toekomstige echtgenote, de uit Oost-Friesland afkomstige Etta Margaretha Schmidt. Het stel trouwde in 1727 in de lutherse kerk van Leeuwarden en zou twee zonen krijgen: op 24 september 1732 werd Joachim geboren en op 13 oktober 1735 zijn broer Hendrik Hermanus.[2]

De jongens Hess waren oorspronkelijk voorbestemd om in het voetspoor van hun vader te treden en kleermaker te worden. Joachim koesterde echter al vroeg de wens om predikant te worden, maar moest zich erbij neerleggen dat het zijn ouders aan geld ontbrak om een dergelijke studie te financieren. Als alternatief stortte hij zich in de vrije tijd toen maar op orgelmuziek. Zijn muzikale gaven waren aanzienlijk en al op jonge leeftijd mocht hij het orgel van de lutherse kerk bespelen. Het is aannemelijk dat een van zijn leermeesters de Leeuwarder stadsorganist en –klokkenist Reinold Popma van Overingh is geweest, maar ook de vaste organist van de lutheranen zal hem mede gevormd hebben. Ook in enkele Groningse kerken deed hij ervaring op.

Op voorspraak van de dominee C.A. Muller van de Leeuwardense lutheranen werd hij, nog maar net 17 jaar oud, in oktober 1749 naar Gouda gestuurd, om zijn muzikale gaven te laten horen aan de lutherse kerkenraad. De Gouwenaren waren op zoek naar een nieuwe organist. Zij hoefden niet lang na te denken toen zij hem in de dienst van 2 november hadden horen spelen. Blijkbaar maakte hij een zo verpletterende indruk, dat een andere gegadigde voor de vervulling van de vacature alleen nog met de grootste moeite ervan weerhouden kon worden dat hij ontmoedigd de kerk verliet zonder zijn gaven te laten horen. Het eindoordeel  van de kerkenraad stond inderdaad al vast, want met algemene stemmen werd uiteindelijk gekozen voor de jongeman uit Leeuwarden. Zijn jeugdige leeftijd nam de kerkenraad daarbij op de koop toe, hoewel men zeer slechte ervaringen had met de vorige organist, die nog een jaar jonger was bij zijn indiensttreding en door zijn puberaal gedrag veel ergernis had gegeven.[3]

Voor een jaarvergoeding van 175 gulden moest Hess de zondagse en andere kerkdiensten van de Goudse lutheranen in de Joostkapel begeleiden. Daarnaast werd van hem verwacht dat hij elke donderdagochtend bij geopende kerkdeuren een uurlang het door Hendrik Niehoff gebouwde orgel, dat tot enkele jaren daarvoor (1745) in de Sint-Jan had gestaan, zou bespelen als oefening voor zichzelf en tot vermaak van geïnteresseerde muziekliefhebbers. Het contract waarin deze afspraken stonden, moest wegens de minderjarigheid van de organist nog door zijn vader ondertekend worden. In een brief aan de Goudse kerkenraad drong deze bezorgde ouder erop aan zijn zoon goed te begeleiden, aangezien hij een vreemdeling in de stad was en nog zeer jong.

Stadsorganist en -klokkenist

De Goudse lutheranen konden relatief kort genieten van de bijzondere gaven van hun jonge organist. Na vier jaar diende hij zijn ontslag in bij de kerkenraad, omdat hij een eervolle benoeming had aanvaard als organist van de Grote Kerk van Maassluis. Blijkbaar waren echter niet alleen de Goudse lutheranen van zijn spel geporteerd, want met ongekende voortvarendheid werd hij overgehaald om naar Gouda terug te keren. Pas zes weken was hij in Maassluis om daar het toch zeker niet bescheiden Garrelsorgel te bespelen,[4] toen hij op 5 januari 1754 een benoeming aanvaardde als organist van de Sint-Janskerk. Hij werd geacht tevens de beiaard te bespelen, zodat hij zich ook stadsklokkenist mocht noemen. Zijn werkgever was nu niet langer de kleine lutherse gemeente, maar zijn jaarsalaris van 300 gulden werd opgebracht door het stadsbestuur van Gouda en de grote gereformeerde gemeente. Vanaf dat moment stond hem het toen nog maar net gebouwde Moreau-orgel (1736) ter beschikking, wat voor Hess naast het hogere inkomen ook een belangrijke motivatie kan zijn geweest om terug te keren naar Gouda. Niet voor niets was zijn het eerste boekje dat in 1764 van zijn hand verscheen, gewijd in dit voor Nederland zeer bijzondere instrument.

De 21-jarige muzikant had zich met de verwerving van deze functie verzekerd van een meer dan redelijk inkomen. Dat stelde hem in staat een gezin te stichten. Christiana Frederica Muller, een dochter van de lutherse predikant uit Leeuwarden die hem de weg naar Gouda had gewezen, kwam daarvoor over uit Friesland nadat het paar in het Friese Rijperkerk in de echt was verbonden. Zij kwam niet in haar eentje naar Holland, maar bracht ook haar zwager Hendrik Hermanus Hess mee. Die werd door Joachim overgehaald zijn kleermakersgerei in het speldenkussen te steken en zich om te laten scholen tot orgelbouwer. “Komaan, er is hier geen orgelmaker”, zo hield hij zijn broer voor. Een dergelijke loopbaanverandering leek zeer riskant, temeer omdat Hendrik nog nooit enig timmermans- of loodgietersgereedschap in handen had gehad. Met hulp van een Duitse knecht zou de andere Hess er niettemin in korte tijd in slagen zich te ontwikkelen tot een gerespecteerd orgelbouwer. Joachim stond hem daarbij met raad en daad terzijde, waarbij diens geoefende muzikale gehoor van grote waarde zal zijn geweest.

Hendrik trok in Gouda aanvankelijk in huis bij Joachim en diens vrouw. Deze woning kreeg al snel meer inwoners. In 1755 werd dochter Margaretha geboren. Twee jaar later namen de broers hun moeder in huis, nadat hun vader aan een beroerte was overleden.  Een noodlottige ziekte maakte in 1759 een einde aan het leven van Joachims vrouw Christiana. Nog in hetzelfde jaar hertrouwde hij. Met Catharina Schouten uit Rotterdam trof hij een vrouw met enig financieel vermogen, dat hem in staat stelde op 4 maart 1760 een groot huis te kopen aan de Westhaven 30, genaamd “de Pot”. Hij zou dit huis bewonen tot 1794, toen hij verhuisde naar het pand van zijn naar Leiden verhuisde broer aan de Turfmarkt.

Kerkelijke Werdegang

Joachim Hess bespeelde het orgel tijdens gereformeerde kerkdiensten in de Sint-Jan, maar bleef na zijn eerste huwelijk lidmaat van de lutherse gemeente. Zijn oudste dochter werd dan ook in de Joostkapel gedoopt. Rond de tijd dat hij zijn nieuwe huis aan de Westhaven betrok, kwam het tot een verwijdering tussen Hess en de Goudse lutheranen. Die werd veroorzaakt door zijn contacten met leden van de Evangelische Broedergemeente in Zeist, de zogeheten Herrnhutters. Hij raakte volledig in de ban van deze opwekkingsbeweging, die in streng geordende leefgemeenschappen streefde naar een opgewekt en verinnerlijkt geloofsleven. Aanhangers hadden in 1722 een onderkomen gevonden op het landgoed van graaf Nikolaus Ludwig von Zinzendorf, waar zij het plaatsje Herrnhut (‘onder de hoede van de Here) stichtten. De broederschap kende een sterke zendingsijver en stichtte ook nederzettingen in de Nederlanden, zoals in IJsselstein (1736), Haarlem (1744) en Zeist (1746). Later zou Hess in zijn levensloop optekenen dat het bij zijn eerste bezoek aan Zeist was alsof een onzichtbaar iemand tegen hem zei  “Hier ist der Ort, hier musst du sein” (Dit is de plek waar je moet zijn).

De Herrnhutters oefenden sterke aantrekkingskracht uit op leden van verschillende kerken en protesten van die zijde lieten dan ook niet lang op zich wachten. Zo waarschuwde de Amsterdamse gereformeerde kerkenraad al in 1738 tegen deze vorm van sektarisme en dweperij (‘enthusiaterij’).[5] Ook de Goudse kerkenraad kwam in het geweer, toen in 1777 bleek dat zich ook enkele lidmaten zich inlieten met “de sociëteit der zoogenaamde Herrnhutters” . Een vrouwelijk lidmaat keerde toen onder bedreiging van censuur terug naar de gereformeerde gemeente, maar een ander werd uiteindelijk ‘afgesneden’ en geschrapt uit het lidmatenregister.[6]

Het is tegen deze achtergrond opmerkelijk dat er geen klachten van de gereformeerde kerkenraad zijn overgeleverd over de organist de kerkdiensten in de Sint-Jan muzikaal begeleidde. Joachim Hess ontpopte zich namelijk vanaf 1773 als de leider van een kleine ‘gemeenschapskring’ van Goudse Herrnhutters, die elke zondag in een woonhuis bijeenkwamen om voorlezing bij te wonen van zogeheten Gemeinnachrichten. Dit waren in het Nederlands vertaalde preken en zendingsverslagen, alsmede levensverhalen van bekeerde broeders en zusters. De berichten werden voorgelezen door Joachim Hess. Ook werd er gezongen uit de liederenbundel van G.H. Loskiel (waarin enkele liederen stonden die door Hess vertaald waren). Hess voelde zich er niet altijd gemakkelijk bij, wetende dat zijn gereformeerde broodheren een gruwel hadden van deze “verborgene angel en geestdrijverij”. Het schaamrood steeg hem soms naar de kaken, zo noteerde hij in zijn levensverhaal, als hij naast de gereformeerde predikanten in de kerkbanken schoof.

Wat trok hem dan toch zo aan in die Hernnhutse broedergemeente? Uit de vele brieven die Hess naar zijn geestverwanten in Zeist schreef en uit zijn eigenhandig op papier gestelde levens- en bekeringsgeschiedenis komt de Goudse organist naar voren als een intens vrome en nederige gelovige, die zichzelf zeer gering achtte tegenover zijn Schepper. Hij voelde zich zeer aangetrokken tot de verinnerlijkte geloofsbeleving van de Broederschap en was lange tijd intens op zoek naar een eigen ‘ontmoeting’  met God. Het lange wachten werd in de nacht van 9 op 10 mei 1805 beloond, toen God volgens hem in zijn droom verscheen en twee uur met hem sprak.

De Herrnhutters drukten ook een behoorlijk stempel op de maatschappelijke moraal van Hess. Zo was hij een groot voorstander van een strikte scheiding tussen broeders en zusters en van hun streven naar grote soberheid en zedigheid.  Daarom was hij bijvoorbeeld een uitgesproken tegenstander van toneelspel, kermisbezoek en dansen. Ook het dansen rond de vrijheidsboom bezag hij in 1795 met grote afkeer en slechts met tegenzin gaf hij toe aan de opdracht van het nieuwe Goudse stadsbestuur om als beiaardier elk heel uur de “Marseillaansche marsch”  te spelen. Als orangistische organist glom hij overigens wel weer van trots, toen hij bij stadhouderlijke bezoeken aan Gouda in 1756 en 1768 het Wilhelmus mocht spelen.[7]

De liefde voor muziek moest voor Hess echter bovenal in dienst staan van en eer bewijzen aan God.  Daarin kwam hij in de Broedergemeente ook volop aan zijn trekken. De blijheid van een opwekkingsbeweging vroeg om luide gezangen, die niet zonder ondersteuning van orgelklanken konden. Bij dit alles voelde hij zich zeer thuis tussen geestverwanten. Toen zijn tweede vrouw in 1784 overleed, was het voor hem dan ook een uitgemaakte zaak dat zijn nieuwe echtgenote in de kringen van Herrnhutters gezocht moest worden. De Broeders in Zeist kwamen op zijn verzoek al snel op de proppen met een geschikte kandidate. Met deze vrouw, de weduwe Susanna van Bommel, trad Hess op 24 september 1784 in Zeist in het huwelijk. Al na vijf jaar kreeg zij pokken en moest hij ook haar ten grave laten dragen. Opnieuw gaf hij toen de Zeister broeders mandaat een vrouw voor hem uit te zoeken, waarbij hij zelfs aangaf haar niet voor de huwelijkssluiting te hoeven zien omdat hij de keuze van de Heiland zondermeer zou accepteren. Of dit ook de praktijk is geweest, blijft onduidelijk. Zeker is alleen dat hij op 10 mei 1790 wederom in Zeist in het huwelijk trad. Zijn vierde echtgenote, de Deense Hedwig Sundström, schonk hem drie dochters. Maar ook zij overleed jong, op Eerste Kerstdag 1801.

Zowel deze drie dochters, als Ludwig Hess, zoon uit het huwelijk met Catharina Schouten, woonden enige tijd bij de Broedergemeente in Zeist. Zoonlief lijkt zijn muzikale talent geërfd te hebben, want volgens vader beschikte hij over “een zeer goede genie tot de musiek”. Over zijn gedrag waren zijn ouders echter minder goed te spreken.[8] Het liefst zou Joachim Hess ook zelf verhuizen naar zijn medebroeders en –zusters in Zeist. Zijn arbeidscontract én zijn verbondenheid met zijn Herrnhutse gemeenschapskring in de stad weerhielden hem daar echter van. Ook toen hij in 1778 de kans kreeg om in Utrecht organist van de Dom te worden, liet hij deze promotiemogelijkheid om die redenen aan zich voorbijgaan. Daarbij hielp het ongetwijfeld dat het Goudse stadsbestuur hem ook absoluut niet wilde laten gaan en zijn jaarwedde daarom verdubbelde tot 600 gulden. Niet iedereen was daar toen blijkbaar blij mee, want Hess tekende bij die gelegenheid ook het oordeel op van de catechiseermeester van het Goudse Weeshuis, die verzuchtte dat de “gansche stad nog Herrnhuts [zal] worden” .

De vrees van deze meester was wat overdreven, want de Herrnhutse kring in Gouda bleef door de jaren heen beperkt in omvang. Uit de vele brieven – meer dan driehonderd – die Hess vanuit Gouda naar Zeist stuurde, waarin hij verslag deed van de lotgevallen van zijn gezelschap, bleek dat de bijeenkomsten door nooit meer dan twintig Gouwenaars werden bezocht. Opmerkelijk was daarbij wel dat zich onder hen maar liefst drie organisten bevonden. Naast Hess waren dit Jan van Egen van de Waalse kerk en Pieter Calis van de lutheranen. Ook de orgelmakers Van Arkel en  J.P. Schmidt, die in dienst was bij Hendrik Hess, woonden de bijeenkomsten bij, evenals diens zoon Andreas Hess. Hendrik zelf moest lange tijd niets hebben van de religieuze voorkeuren van zijn broer, maar toonde later wat meer begrip. Bij de bijeenkomsten liet hij zich echter nooit zien. Afgaand op de samenstelling van dit gezelschap zou verondersteld kunnen worden, dat de sfeer en geloofspraktijk van de Herrnhutters in het bijzonder appelleerden aan personen die beroepshalve bezig waren met kerkmuziek.

In 1795 viel het Goudse gezelschap Herrnhutters door politiek tegenstellingen uiteen. Het verlangen om zich bij zijn Zeister broederschap te vestigen werd bij Joachim Hess nu allengs sterker. Maar pas in 1813 kon hij deze droom eindelijk verwezenlijken, toen hij na een dienstverband van bijna 65 jaar[9] het spel op het Moreau-orgel en op de beiaard in de toren van de Sint Jan eindelijk met een gerust hart aan iemand anders kon overlaten. Hij zou nog ruim zes jaar tot grote tevredenheid te midden van zijn Zeister geestverwanten wonen, tot hij in juni 1819 door een val van de trap aan bed gekluisterd werd. Hij overleed enkele maanden later op de gezegende leeftijd van 87 jaar.  Op 3 januari 1820 werd hij begraven in de tuin van het Zusterhuis, waar zijn lichaam rust onder een van de vele gelijkvormige grafsteentjes.

Joachim Hess als musicus en muziekleraar

Vanaf Hess’ aanstelling als organist van de Goudse lutheranen was het verzorgen van het orgelspel tijdens kerkdiensten zijn hoofdtaak. Daar kwam in 1754 door zijn aanstelling als stadsbeiaardier het bespelen van de klokken bij. Maar hij liet het zeker niet bij deze taken. Dankzij zijn muzikaliteit was hij ook geknipt als dirigent. Jarenlang had hij dan ook de leiding van het “Stads muziek-collegie” of “Musiek Concert”, een stedelijk koor dat bij officiële gelegenheden optrad, maar ook louter tot vermaak. Dit wereldse element stuitte hem als Herrnhutter meer en meer tegen de borst, reden waarom hij er in 1786 de brui aan gaf.

Andersoortige gelegenheidsuitvoeringen gaven Hess klaarblijkelijk meer voldoening en wellicht ook aanvullende inkomsten. In het bijzonder gold dit voor de orgelinwijdingen van enkele instrumenten die door zijn broer gebouwd waren, zoals in de lutherse kerk van Bodegraven (1771), de Schiedamse Gasthuiskerk (1773), de gereformeerde kerk van Haastrecht (1791, gefinancierd door Adriaan Jacob Bisdom van Vliet) en de Nieuwe Kerk in Haarlem (1791).

Joachim Hess genoot op den duur landelijk grote bekendheid als deskundige op het terrein van orgels en klokkenspelen. Vandaar dat hij diverse keren door overheden en kerkelijke gemeenten werd ingeschakeld om advies te geven over aanschaf of restauratie van deze instrumenten.[10] Hij mag dan door zijn functie stevig aan Gouda gebonden zijn geweest, dit weerhield hem er niet van in dergelijke situaties stad en land af te reizen. Zijn bevindingen in den lande – in 1811 noteerde hij dat hij tot dat moment in totaal 112 orgels had bespeeld! – heeft hij waarschijnlijk uitvoerig genoteerd, zodat hij deze informatie op enig moment kon gebruiken bij het schrijven van zijn boeken, in het bijzonder zijn bekendste werk, de Dispositiën der merkwaardigste Kerk-Orgelen uit 1774. Hierin beschreef hij de beroemdste orgels in de Nederlanden, Duitsland en enkele gebieden daarbuiten.

Van groot belang voor de overdracht en verspreiding van zijn muzikale kennis en technieken waren daarnaast zijn muzieklessen aan talentvolle jongelingen. Zijn instructies en oefeningen voor de leerlingen heeft hij ook in druk uitgegeven, waaruit valt af te leiden dat hij een veeleisend leraar moet zijn geweest. In zijn boekjes over de vereisten van een organist en een klokkenspeler laat hij iets van zijn lesmethodes zien, in de vorm van denkbeeldige dialogen tussen hem en een leerling. Zo verlangde hij dat deze speelde “met eene zoo lugtige vlugheid, als noodich is, om door  de klepels der klokken een onverdoofd geluid te doen hooren” .[11]

Onder zijn leerlingen zouden diverse kinderen van Goudse regenten zijn geweest. Maar zijn actieradius strekte zich tot ver buiten Gouda uit. Naar eigen zeggen zouden niet minder dan dertig van zijn discipelen het gebracht hebben tot bezoldigd organist. Onder hen waren enkele blinde leerlingen, onder wie de hoogbegaafde Willem van Brasem, en twee organisten uit Bodegraven. Met een van hen, Claes Oosterveld bracht Hess een bezoek aan de Herrnhutters in Zeist, waarna deze leerling in zijn woonplaats een eigen gemeenschapskring begon. Ook de Woerdense tabaksverkoper Dirk van Leeuwen gaf hij les, waarbij hij overigens ook hem trachtte te interesseren voor de Broederschap. De zendingsdrang, die zo kenmerkend was voor de Herrnhutters, liet Hess blijkbaar ook zien in de contacten met zijn leerlingen.

De geschriften van Hess

Het grootste bereik, geografisch én in de tijd, had Hess echter door zijn geschriften, waarvan er waarschijnlijk een tiental in druk zijn verschenen. In deze boekwerken en pamfletjes heeft hij zijn kennis van zowel de technische aspecten van orgels en beiaarden vastgelegd, alsmede zijn voor het onderricht bedoelde instructies voor leerlingen. Daarnaast zijn er enkele gelegenheidswerkjes in druk verschenen, alsmede een bundel met composities. Ook voor hedendaagse liefhebbers van deze instrumenten bevatten zijn geschriften nog waardevolle inzichten en informatie. Vandaar dat veel van de werken tot in de twintigste eeuw nog in herdruk zijn verschenen.

De Goudse boekdrukker Johannes van der Klos en later Wouter Verblauw hebben de meeste van deze boekwerkjes eind achttiende en begin negentiende eeuw uitgegeven. Beide stadsdrukkers tekenden voor zeer verzorgde uitgaven, waarin ook de bladmuziek op heldere wijze werd afgedrukt. Van der Klos, een Hagenaar die eigenaar was van drukkerij ‘In de Chronyk’  aan de Markt, kreeg in 1763 een aanstelling als stadsdrukker. Van zijn persen kwam in die hoedanigheid tot 1794 veel officieel drukwerk, maar hij had ook het octrooi op de uitgave van het Goudse Glazengidsje. Wouter Verblaauw was de opvolger van Van der Klos als stadsdrukker en had zijn werkplaats in de Lange Groenendaal.[12] Beide drukkers tekenden achtereenvolgens voor de volgende titels van Joachim Hess.

 

Beschryving van het groot en uitmuntend orgel, in de St. Jans kerk te Gouda, Gouda, Johannes vander Klos 1764, 12°, 22p. [herdruk 1945, 1965]

Korte en eenvoudige handleiding tot het leeren van ’t clavecimbel of orgel-spel, opgesteld ten dienste van leerlingen, Eerste druk Gouda, Johannes vander Klos 176?; tweede druk, idem 1768; derde druk idem 1771, vierde druk, idem 1779; vijfde druk, idem 1792, 4°, 32p. [herdruk 1979]

Luister van het orgel, of nauwkeurige aanwijzinge, hoe men door eene gepaste registreering en geschikte bespeeling, de voortreffelijke hoedanigheden en verwonderenswaardige vermogens van een kerk- of huisorgel in staat is te vertoonen : tot onderrigting van alle liefhebbers van het orgelspel, inzonderheid voor jonge organisten, leerlingen, en allen die zig eene bekwaame behandeling van het orgel tragten eigen te maaken, Gouda, Johannes vander Klos, 1772, 4°, 78p. [herdruk 1976]

Dispositien der merkwaardigste kerk-orgelen, welken in de zeven Verëenigde Provincien, alsmede in Duytsland en elders aangetroffen worden, Gouda, Johannes vander Klos 1774, 8°, 107p. [herdrukken 1906, 1945 en 1980]

Het vocaal en instrumentaal muziek, ‘tgeen op den 23. julij 1780 in de Lutersche kerk te Gouda, bij gelegenheijd van het jubilé der hervorming is uijtgevoerd, [z.pl., z. drukker] 4° oblong. [herdruk 1980]

Over de vereischten in eenen organist, Gouda, Wouter Verblaauw 1807, 8°, 108p.

De handleiding tot het leeren van ’t clavecimbel of orgel-spel. Verkort en gemakkelijk gemaakt voor eerstbeginnenden, Gouda, Wouter Verblaauw 1808, 4°, 11p.

Secondo op de Evangelische gezangen bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente in gebruik, Haarlem, voor rekening van het Zang-Gezelschap te Haarlem, ‘Gods lof ons doel’ gedrukt, 1808, 44p. [tweede druk, Haarlem 1810]

Zang-stemmen op de Evangelische gezangen bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente in gebruik, derde druk ‘vermeerderd met de woorden’ Haarlem 1823, 90p.

Partitium der melodijen van de Evangelische gezangen bij de Hervormde Gemeenten in gebruik: gezet, om alle moeijelijkheid voor gewone zangers te ontgaan, op de gebruikelijke sleutels van het psalmgezang, B. mol en B. duur, Haarlem, Jacobus Luberti Augustini [1809], 12°, 3 stukjes.

Korte Schets van de allereerste uitvinding, en verderen voortgang in het vervaardigen der Orgelen, tot op dezen tijd, zijnde een aanhangsel op den luister van het orgel, Gouda, Wouter Verblaauw 1810, 4°, 36p.

Waarde

De oorspronkelijke boekwerkjes van Joachim Hess hebben tegenwoordig een uitzonderlijk hoge antiquarische waarde. Zij gelden als zeer zeldzaam en worden dan ook tegen hoge prijzen op de veiling en door antiquariaten verhandeld. Een tweede druk van de handleiding tot het leeren van ’t clavecimbel of orgel-spel, een boekje van slechts 32 pagina’s,wordt bijvoorbeeld aangeboden voor 2250 euro. Voor de uitgave uit 1808 over hetzelfde thema, 11 pagina’s dun, moet nog altijd 1450 euro worden neergeteld. Hess’ beschrijving van het orgel in de Sint-Jan, in één band gebonden met de Nederlandse, Duitse en Franse versie van het Goudse Glazengidsje werd onlangs op een veiling in Leiden verkocht voor 800 euro (exclusief veilingkosten).

Van de meeste werkjes zijn in de twintigste eeuw echter goedkope herdrukken verschenen, waarvan de meeste antiquarisch voor een gering bedrag worden aangeboden. Daarmee laat Joachim Hess tot op de dag van vandaag van zich horen. Een plek voor hem in de canon zou mooi zijn, zeker ook omdat daarmee misschien in plaats van afbeeldingen (een portret heeft deze vrome en sobere man waarschijnlijk nooit van zichzelf laten vervaardigen) ook eens een geluidsfragment van een van zijn composities als ‘illustratie’ toegevoegd zou kunnen worden.

 

 

 

 

 



[1] De meeste informatie over Hess in dit artikel is ontleend de inleidingen van J.W. Enschedé en A.J. Gierveld op de heruitgaven van de Dispositien der merkwaardigste kerk-orgelen (Amsterdam 1906 en Buren 1980)  en in een artikel in een organistenblad: F.W. Huisman, ‘De gebroeders Joachim en Hendrik Hermanus Hess in orgels, in Kerk en Muziek. Maandblad van de Vereniging van organisten der Ger. Gemeenten 31 (1982/4) 1-49.

[2] Utrechtse Archieven, Archief Evangelische Broedergemeente, Predikant en Oustenraad, inv.nr. 1249: levensloop Joachim Hess.

[3] J.G.W.F. Bik, ‘Kroniek van de Evangelisch-Lutherse gemeente van Gouda’, in: P.H.A.M. Abels e.a. (red.), In en om de Sint-Jan. Bijdragen tot de Goudse kerkgeschiedenis (Delft 1989) 109.

[4] T. Mastenbroek, J.J. Bosman, De Grote Kerk Maassluis 1639-1989 (Maassluis 1989) 82.

[5] H.J. Selderhuis (red.), Handboek Nederlandse kerkgeschiedenis (Kampen 2006) 556-558.

[6] SAMH, archief NH Gemeente Gouda, inv.nr. 9: acta kerkenraad, 9-6-1777.

[7] In formatie uit de brieven van Hess over de patriottische woelingen in Gouda is te vinden in: F.W. Huisman, ‘Onrust in Gouda’, in: De Schatkamer 1 (1986-1987) 42-47.

[8] Een brief van de hand van zoon Ludwig over zijn eigen gedrag is te vinden in Utrechtse Archieven, Archief Evangelische Broedergemeente, Predikant en Oustenraad, inv.nr. 1249.

[9] Bij zijn 50-jarig ambtsjubileum had hij nog een zilveren tabaksdoos gekregen, waarin de namen van alle kerkmeesters gegraveerd waren. H. Van Dolder-de Wit, Het orgel in de St.-Janskerk (Gouda 1996) 12.

[10] A. Lehr, Beiaardkunst in de Lage Landen (Tielt 1991) 186-187 en 194.

[11] Lehr, Beiaardkunst, 161.

[12] Dalmatius van Heel, De Goudse drukkers en hun uitgaven, delen X en XI (Gouda 1953).

Dit bericht is geplaatst in Publicatie. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.