Paul H.A.M. Abels
Vijfenwintig jaar geleden was de Twentsche Courant nog een zelfstandig rooms-katholiek dagblad, dat gretig gelezen werd in een wijde kring rond Oldenzaal. Om tegemoet te komen aan de behoefte van de talrijke kerkelijk meelevende abonnees, werd veel aandacht besteed aan mutaties binnen de geestelijkheid, ambtsjubilea van priesters (maar ook van dominees) en de viering van hoogtijdagen. Daarnaast vulde de redactie iedere week een volledige pagina met kerknieuws uit binnen- en buitenland. Een jonge redacteur met een zojuist afgeronde universitaire studie kerkgeschiedenis werd met graagte belast met het vullen van deze pagina, aangezien menig ander collega ook toen al besmet was met het secularisatievirus.
Tijdens een van zijn avonddiensten worstelde deze kerkredacteur met een bericht over pastoorshuishoudsters. Deze noeste werksters op de achtergrond, die de katholieke geestelijken in staat stelden zich geheel te wijden aan hun pastorale taak door ze te ontlasten van aardse bezigheden als koken en wassen, hadden zich georganiseerd in een heuse belangenvereniging. Die gewaagde stap op weg naar modernere arbeidsverhoudingen was alleszins een éénkoloms bericht waard, zo redeneerde de redacteur. Alleen het maken van een kop boven het artikel kostte hem vele hoofdbrekens.
Het woord pastoorshuishoudster mag dan als scrabblewoord hoog scoren, het laat zich moeilijk persen in een kleine krantenkop. Op zoek naar een synoniem kwamen bij de woordworstelaar plots beelden uit zijn eigen jeugd naar boven. Als jongentje van zeven was hij in 1963 toegetreden tot het gilde van de misdienaars, waarmee hij ook toegang kreeg tot sacristie en pastorie en een blik kon werpen achter de schermen van het pastoorshuishouden. Veel, zo niet alles, draaide daar om Dien. Zij opende steevast de zware eiken deur, zwaaide onmiskenbaar de scepter over een mannenhuishouden met één pastoor en twee kapelaans en deelde directieven uit. Het woord celibaat kon de jonge misdienaar nog niet schrijven, laat staan dat hij wist wat het betekende. Dien vervulde in zijn ogen echter een volstrekt natuurlijke rol van moeder des huizes.
Eens per jaar trokken alle misdienaars en hun oudere variant – de acolieten – er met de fiets op uit om een week lang vermaak te zoeken op een boerderij. Dit misdienaarskamp was de beloning voor het trouwe zondagse en doordeweekse werk van deze eucharistische oppermannen en – mannetjes. En Dien ging steevast mee, natuurlijk, en niet alleen om de vele stapels boterhammen te smeren en wasteilen vol aardappels te schillen. Zij vervulde ook hier de als volstrekt normaal ervaren moederrol, door zich te ontfermen over jongetjes met heimwee en ontluikende mannen met liefdesverdriet. Voor iedereen was zij mevrouw pastoor, die met ere en zonder negatieve bijklank werd aangeduid als Dien, de pastoorsmeid. Toen de pastoor vertrok naar een rusthuis verhuisde zij vanzelfsprekend met hem mee. Daar werd geen wenkbrauw over gefronst.
Dien zou beledigd zijn geweest als men haar pastoorshuishoudster had genoemd, zo redeneerde de redacteur en hij zag plots in de verte een oplossing gloren voor zijn koppenprobleem. Pastoorsmeid paste namelijk precies en het woord stond ook nog in de Dikke Van Dale. Met een zucht van verlichting en een hoofd vol warme herinneringen duwde hij het persbericht vervolgens af richting drukpers.
De voldoening over deze creatieve oplossing zou echter slechts van korte duur zijn. Enkele dagen later werd hij op het matje geroepen bij JOB, zoals de erudiete maar barse hoofdredacteur Jan Oude Brunik zich in zijn columns noemde. Hoe deze leerling-journalist het zich in het hoofd haalde de woede te wekken van een groep trouwe lezeressen! Nors kreeg de bedremmelde jongeman een brief onder ogen geschoven, waarin veertig pastoorshuishoudsters uit Twente dreigden hun abonnement op te zeggen wegens het gebruik van de negentiende-eeuwse term pastoorsmeid, die denigrerend en stigmatiserend was voor een grote groep steunpilaren van de rooms-katholieke kerk. Een hoofdredactionele rectificatie was onvermijdelijk.
De handtekeningenactie was een overtuigend bewijs van de juistheid van het krantenbericht, dat ook pastoorshuishoudsters hun belangen konden bundelen. Voor de historisch geschoolde redacteur was het echter tevens een pijnlijke les dat de tijd niet stilstaat.