Hoe Hollands is Gouda? Hoe Gouds is Holland?

Op zoek naar de eigen identiteit van stad en gewest

Lezing van dr. P.H.A.M. Abels tijdens de jaarvergadering van Historische vereniging die Goude, gehouden op 28 april 2003

Als opwarmer voor ongetwijfeld weer een zinderende huishoudelijke vergadering van Die Goude mag ik vanavond een tweetal intrigerende vragen met u doornemen: Wat maakt Gouda tot Gouda? En wat maakt Holland tot Holland? braunhogenberg1585
Het zijn twee korte vragen, die eenvoudiger te stellen zijn dan te beantwoorden. We hebben het hier in beide gevallen over de problematiek van de eigen identiteit. Natuurlijk, iedereen kan desgevraagd wel aangeven wat er zo bijzonder is aan zijn eigen woonplaats of landstreek, maar vaak zijn dit generalisaties, algemeenheden die zijn ingegeven door uiterlijke omstandigheden of meningen uit de losse pols. Daar komt nog bij dat zo’n identiteit vaak in belangrijke mate wordt ingekleurd door oordelen van buitenstaanders.

Neem als voorbeeld twee middelgrote steden – laten we voor het gemak Gouda nemen en daar Arnhem tegen afzetten – Iedereen zal bij zo’n vergelijking onmiddellijk denken aan een aantal overeenkomsten en verschillen:
· Beiden steden zijn groot geworden door de ligging aan belangrijke vaarroutes
· Beiden hebben altijd een belangrijke streekfunctie gehad, zij het dat de Gelderse hoofdstad een bosrijke omgeving kent, tegenover het groene weilandenhart van Gouda.
· Beiden hadden tot 1944 een fraai historisch stadsbeeld; De Goudse binnenstad kwam vrijwel ongeschonden door de oorlog; Arnhem raakte als gevolg de strijd om een verkeerde brug blijvend geschonden.
· Identiteit wordt ook bepaald door de economie; Geografische namen worden daardoor vaak vereenzelvigd met producten: wie Gouda zegt, denkt aan stroopwafels, pijpen, kaas en kaarsen. Maar Arnhem? Deze stad doet mij in dat opzicht nergens aan denken.
· Natuurlijk wordt de identiteit ook sterk bepaald door de bevolking: er zijn voor de hand liggende verschillen, zoals: Arnhemmers praten met een zachte g, Gouwenaars herken je door hun harde ai-klanken. Maar voor wie goed kijkt en luistert zijn er ook andersoortige verschillen waarneembaar: ik geef u een opmerkelijk voorbeeld:
· Arnhem raakt in rep en roer over 30 miljoen Euro steun aan een voetbalclub; Gouda maakt zich maandenlang druk over een verplaatsing van een boom op de Markt met 30 centimeter.

Het laatste verschil geeft misschien nog wel meer aan wat het eigene is van een stad, omdat het op subtiele wijze iets zegt over de mentaliteit van de bevolking en haar bestuurders. Maar tegelijk zal het u duidelijk zijn dat het geven van een historische verklaring voor zo’n mentaliteitsverschil een bijzonder hachelijke onderneming is en altijd mank zal gaan door gebrek aan overtuigend bewijs. Want misschien ben u het wel helemaal niet met mij eens dat het voorbeeld laat zien Arnhemmers ondernemingsgezind zijn en risico’s durven nemen en dat Gouwenaars uiterst behoudend zijn en zich vaak alleen druk maken over pietluttigheden.

Maar toch: ook als het gaat om zoiets ongrijpbaars als mentaliteit worden vaak stevige uitspraken gedaan. Ik ben zelf opgegroeid in Twente en daar weten ze doorgaans precies hoe het is gesteld met de mentaliteit van de Hollanders. Hij is op zichzelf, lawaaierig, uit de hoogte en calvinistisch zuinig. Nee dan de Tukker, die is sociaal voor zijn buren (de noabers), hij is bescheiden, heeft droge humor en vaak last van een droge keel. Voor het gemak vergeet de Tukker dan dat hij afstamt van lijfeigenen en horigen en daarom tot gehoorzaamheid geneigd is, opkijkt tegen het gezag en zich met graagte een minderwaardigheidscomplex aanpraat.

De grote verschillen die er zo binnen onze provincie- en landsgrenzen door de eeuwen heen zijn ontstaan of verzonnen – en waar iedereen zijn eigen beelden bij heeft – lijken de laatste tientallen jaren in hoog tempo te verdwijnen. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: ik noem er een paar:

· Een ongekende migratie (binnenslands en van buiten)
· het ontstaan van een open informatiemaatschappij
· verkleining van de afstanden: fysiek (vervoer), sociaal (klassen)
· De economische eenwording

Steden lijken door dit alles tegenwoordig als twee druppels water op elkaar. Woonwijken vertonen grote overeenkomsten, en ook de drukke winkelstraten laten nog maar weinig variatie zien: elk stadscentrum heeft zijn MacDonalds, Hema, V&D, Kruidvat, Douglas etcetera etcetera. Alleen in de monumentale steden staan nog gebouwen die beeldbepalend zijn en een stad een eigen historisch bepaald gezicht geven.

Ook de meeste inwoners van de hedendaagse steden kunnen vaak weinig uitsluitsel geven over hun woonplaats; zij verlaten ’s ochtends in alle vroegte de stad om er na zonsondergang terug te keren. Veel steden zijn hierdoor geworden tot slaapsteden, waar de betrokkenheid van de burgers bij de eigen woonomgeving minimaal is. Tekenend in dit verband zijn het zieltogende bestaan van lokale dagbladen, de afbrokkelende saamhorigheid of (met een duur woord) sociale cohesie en de teloorgang van dialecten (dames en heren: het Gouds bestaat niet meer). Veelzeggend is ook het relatief geringe aantal lidmaatschappen van historische verenigingen. Het is toch een gotspe dat in een stad als Gouda van de 70.000 inwoners er slechts achthonderd lid zijn van de Historische Vereniging!

Toch dames en heren, despereert niet! Ik heb goed nieuws voor u. Het tij lijkt enigszins te keren. De laatste jaren is als reactie op al deze gelijkvormigheid, afbrokkelend identiteitsbesef en desinteresse een voorzichtige tegenbeweging waarneembaar. Een indicatie daarvoor is de veel actievere bemoeienis van burgers met de inrichting van hun woonomgeving. Niet iedereen accepteert het langer dat ambtenaren vanuit ivoren stadskantoren of provinciehuizen van achter de tekentafel ingrijpende bestemmingsplannen ontwikkelen of zich willoos uitleveren aan louter op geld beluste projectontwikkelaars. Deze kritische burgers eisen dat rekening wordt gehouden met hun stem, desnoods via een gang naar de rechter. Die Goude, maar ook andere organisaties zoals Behoud Stadsschoon, hebben in deze stad inmiddels een behoorlijke reputatie opgebouwd als kritische beoordelaar van de gemeentelijke bouwlust en veranderzin. Zo bemoeien zij zich intensief met de nieuwe inrichting van het Bolwerk. Het is ook te hopen dat de fantasieloze nieuwbouw die thans gepland is op de locatie van de Drie Notenbomen op even effectieve wijze omgevormd kan worden tot een acceptabel bouwplan; al was het alleen maar om bouw in baksteen af te dwingen in plaats van troosteloos grijze platen.

Naast deze bemoeienis van burgers met de bebouwde omgeving is de laatste jaren ook een toenemende belangstelling voor het geschreven verleden waarneembaar. Ook op deze wijze wordt nagedacht over de vraag wat een stad of gewest door de eeuwen heen gekenmerkt heeft en bijzonder maakt in vergelijking met andere plaatsen en provincies. De voornaamste trend van de afgelopen jaren in de Nederlandse geschiedschrijving is wel de hausse aan dorps- stads- en provinciegeschiedenissen. In het verleden was twee keer eerder een vergelijkbare piek in de interesse voor de geschiedenis van de eigen omgeving waarneembaar. De eerste keer was in de tweede helft van de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw, toen de Republiek der Verenigde Nederlanden een ongekende bloeiperiode had doorgemaakt en elke zichzelf respecterende stad het eigen roemruchte verleden te boek liet stellen. Het was de periode waarin Leiden zijn Orlers kreeg, Haarlem zijn Ampzing, Dordrecht zijn Van Baalen, Amsterdam zijn Dapper. Oudewater zijn Van Kinschot en uiteraard Gouda zijn Walvis. Een tweede golf van stadsgeschiedenissen zag het licht in de negentiende eeuw, toen veel steden uit hun jasje groeiden en de industrialisatie grote vormen aannam. Dat ging gepaard met een herontdekking van het eigen verleden; Amsterdam kreeg zo zijn Wagenaar en Gouda zijn De Lange van Wijngaarden.

Rond het magische jaar 2000 is voor de derde keer in de Nederlandse geschiedenis een periode aangebroken, waarin de zoektocht naar de eigen identiteit van stad en land heeft geleid tot een stroom aan boeken. Zutphen en Haarlem waren de eerste steden die een stadsgeschiedenis het licht lieten zien. Vele andere zijn sindsdien gevolgd. Daarbij worden soms kosten noch moeite gespaard. Dordrecht trok er een miljoen gulden voor uit, met drie kloeke delen als resultaat. Rotterdam deed het met twee boeken. Zelfs een uit de krachten gegroeid dorp als Rijswijk slaagde erin een fraai boek te presenteren. Dat in onze hoofdstad Amsterdam nu pas met man en macht wordt gewerkt aan een nieuwe geschiedenis, toont weer eens aan dat deze stad – in tegenstelling tot wat de Mokumers zelf vaak denken – zeker niet altijd voorop loopt!

In ieder geval heeft ook Gouda de Amsterdammers de loef afgestoken, want zoals u allen weet heeft deze stad in oktober 2002 – bij het zeventigjarig bestaan van deze vereniging – ook een kloeke stadsgeschiedenis op de plank gelegd. Ik ben als medeauteur en redacteur natuurlijk niet onpartijdig, maar toch durf ik hier met Hollandse bluf te stellen dat Duizend jaar Gouda – afgezien van deze ietwat oubollige titel – behoort tot de beste stadsgeschiedenissen die tot op heden zijn verschenen. De kracht van het boek zit naar mijn mening in:
– de heldere structuur,
– de volledigheid (geen grote gaten)
– de synthese (hoofdlijnen; geen nodeloos detaillistische uitweidingen)
– de vele functionele en decoratieve illustraties
– het accent op het menselijk handelen (geen bouwgeschiedenis)
– last but not least: de nadruk op het specifiek Goudse

Als ik terugkijk op mijn ervaringen in het project, dan was de vraag wat nu geheid Gouds was en is veruit het moeilijkst te beantwoorden. De gevaren van gelijkvormigheid en generalisatie lagen immers ook hier nadrukkelijk op de loer. In hoofdlijnen hebben de verschillende Hollandse steden namelijk ongeveer op hetzelfde moment soortgelijke ontwikkelingen doorgemaakt. Als de historicus zich zou beperken tot de beschrijving van deze gebeurtenissen zou de ene stadsgeschiedenis wel erg sterk lijken op de andere. Hij moet daarom doelgericht op zoek naar het bijzondere. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Rond het eerder genoemde Amsterdamse project woedt momenteel een felle discussie over de vraag hoe en waar de eigenheid van deze stad gezocht moet worden. Deze discussie spitst zich toe op de kerkgeschiedenis, het domein waarop ik toevallig ook het meest thuis ben.

De bekende hoogleraar geschiedenis van de Vrije Universiteit, Willem Frijhoff, pleit ervoor in de te schrijven stadsgeschiedenis te kiezen voor een benadering van onderaf. Volgens hem is de geschiedenis van het geloofsleven in veel andere stadsgeschiedenissen opgevat als de geschiedenis van de verschillende kerken. De interne geschiedenis van deze instituties wordt beschreven, evenals hun geloofsstrijd met andere kerken en de strijd tussen kerk en overheid. Frijhoff pleit ervoor in het nieuw te schrijven boek het anders aan te pakken en het geloofshandelen van individuen en hun groepsvorming als vertrekpunt te nemen. De aloude gelijkstelling tussen kerk en geloofsleven zou daarmee voorkomen kunnen worden en duidelijk zou worden dat er ook buiten de kerken geloof en een geloofsleven was. Ook deze religieuze volkscultuur drukte volgens hem een stempel op de identiteit van een stad. Ook een verschijnsel als onkerkelijkheid – wat iets anders is dan ongelovigheid – zou volgens Frijhoff dan eindelijk ook de aandacht krijgen die het verdient.

In deze discussie vindt Frijhoff de kerkhistorica Joke Spaans tegenover zich, die pleit voor een benadering van bovenaf. In de Hollandse praktijk, waarin sprake was van grotendeels autonome stadsrepublieken, zou het handelen van het stadsbestuur en de verschillende stedelijke instituties – zoals de kerken – volgens haar centraal moeten staan. Zij signaleert in de vroegmoderne tijd maar weinig ruimte voor beïnvloeding van onderaf door de gelovigen. Zij pleit daarom voor een soort ‘helikopterview’. In haar benadering is de stad min of meer vergelijkbaar met een denkend en handelend persoon en de stadsgeschiedenis met een biografie.
De discussie tussen Frijhoff en Spaans gaat over de stedelijke kerkgeschiedenis, maar hun verschil in benadering is even goed toepasbaar op andere aspecten van het stedelijke leven. Bij de beschrijving van het politieke, sociale of culturele leven kan de historicus evenzeer kiezen tussen een benadering van onderop (de bevolking als vertrekpunt) of van bovenaf (het bestuur en de bestuurders als vertrekpunt).

Nog moeilijker wordt het wanneer niet de geschiedenis van een stad moet worden geschreven maar van een heel gewest. Sinds Overijssel in 1970 als eerste provincie het initiatief name tot het schrijven van een moderne provinciegeschiedenis, volgden successievelijk ook de meeste andere Nederlandse provincies. Daaruit bleek steeds opnieuw hoe on-Hollands zij eigenlijk waren en steeds sterker drong zich van de weeromstuit toen de vraag op wat dan wel zo anders was aan het gewest Holland, dat 163 jaar geleden werd opgedeeld in Noord en Zuid. Vanouds werd deze Hollandse geschiedenis immers beschouwd als min of meer identiek met de geschiedenis van Nederland als geheel. De beide provinciebesturen van Holland vonden het daarom de hoogste tijd om op hun beurt het eigene van Holland uit het algemene Nederlandse geschiedbeeld te laten filteren. Dit initiatief heeft ertoe geleid dat een nieuwe generatie historici, onder kritische begeleiding van hooggeleerde ‘oude rotten’ in het vak, de Hollandse geschiedenis voor een breed publiek heeft beschreven in vier kloeke boeken. Ook aan dit project heb ik een bescheiden aandeel mogen leveren op mijn vakterrein van de kerkgeschiedenis in de vroegmoderne tijd.

Op grond van mijn ervaringen met de geschiedschrijving van Gouda en Holland ben ik sterk geneigd in de discussie over tussen Frijhoff en Joke Spaans een positie ergens in het midden tussen beiden te kiezen. Wie de geschiedenis van een stad of provincie wil schrijven kan dit niet doen zonder een schets te geven van de belangrijke instituties en hun handelen door de eeuwen heen. Dat dient te geschieden op een metaniveau, dat wil zeggen via de door Spaans gewenste helikopterblik. Tegelijk kan en mag de geschiedschrijver zich niet onttrekken aan de werkelijkheid dat burgers vaak geneigd zijn zich weinig of niets aan te trekken van de officiële instituties en geheel los daarvan hun eigen keuzes maken. Dat geldt ook voor hun denken en doen: er gaapt vaak een grote kloof tussen de door de overheid of kerk voorgeschreven orde en de geleefde praktijk. Frijhoffs pleidooi om oog te hebben voor deze culturele dimensie snijdt daarom evenzeer hout.

De theorie vereist naar mijn mening terecht van de historicus, dat hij oog heeft voor beide aspecten, doch de praktijk is zoals zo vaak weerbarstig. De geschiedenis van de instituties is doorgaans vrij eenvoudig te reconstrueren. Er is een overvloed aan officiële bronnen beschikbaar, waarin besturen verslag doen van hun handelen. Daarnaast hebben veel instituties hun materiële sporen nagelaten in de vorm van gebouwen, kunstwerken tot zelfs prullaria aan toe. Voor onze kennis over het handelen van individuen of groepen die zich verre hielden van de officiële instanties of die afweken van de gestelde en gehandhaafde normen en waarden is veel minder informatie voor handen. Het meeste wat wij van hun weten hebben wij uit tweede hand; doorgaans in de vorm van oordelen of vooroordelen van hun bestrijders of tegenstanders. Het vergt dan ook veel moeite en oplettendheid van de historicus om de institutionele en culturele aspecten evenwichtig uit de verf te laten komen.

Dames en heren! Ik heb u nu lang genoeg vermoeid met theoretisch gewauwel en het is daarom de hoogste tijd om nader in te gaan op hoe deze worsteling bij mij in de praktijk is uitgepakt. Die praktijk betreft de kerkgeschiedenis van Gouda en die van het gewest Holland in de nieuwe tijd, dat wil zeggen van 1572 tot 1795. Het beginjaar wordt gemarkeerd door de komst van de geuzen, in Holland op 1 april in Den Briel en in Gouda – als eerste van de grotere Hollandse steden – op 21 juni 1572. Ik ga u hier niet uitgebreid uit de doeken doen welke lotgevallen stad en gewest in deze periode hebben doorgemaakt; wie dat wil weten moet de betreffende hoofdstukken in beide boeken maar lezen. Het is mij er vanavond om te doen, aan te geven op welke punten de Goudse kerkgeschiedenis in deze periode bijzonder was en een afwijkend beeld te zien geeft in vergelijking met andere Hollandse steden. Daarnaast zal ik ook proberen aan te geven op welke punten Holland zich op zijn beurt zich weer onderscheidde van de andere provincies van Nederland. Op grond van mijn ruime onderzoekservaring buiten Holland, denk ik ook hier iets zinnigs over te kunnen zeggen.

Aangezien de aandacht van een mens in deze tijd van korte soundbytes en beeldfragmenten slechts beperkt is vast te houden door het gesproken woord, doe ik dat aan de hand van enkele lichtbeelden, die elk voor zich model staan voor een uniek aspect van de Goudse kerkgeschiedenis.

[I] De Sint-Jan als religieuze magneet in de stad
De hele stad verenigd onder één kerkelijk dak; een dak dat letterlijk instortte bij de grote brand van 1552; met vereende krachten door de gehele stadsgemeenschap met grote financiële offers werd opgebouwd, waarbij de kerk onder meer werd verfraaid met de bekende Goudse Glazen. Het gebouw schraagde daarmee de Goudse stedelijke trots.

[2] Erasmus als symbool voor politieke en religieuze gematigdheid
Vanuit de middeleeuwen werd de stedelijke elite gekenmerkt door een sterke Erasmiaanse milde geest, die ook zijn weerspiegeling heeft gevonden in de Glazen; Hij drukte zijn stempel op religieuze en politieke klimaat in de stad, dat gekenmerkt werd door grote eensgezindheid en tolerantie. Net als Erasmus wensten de bestuurders niet aan te sturen op een breuk. Ondanks vroege overgang van de stad naar de prins slechts zeer geleidelijke overgang naar reformatie; maar wel met een zo groot mogelijke menigte gelovigen. Joke Spaans heeft gelijk wanneer zij stelt dat deze beweging in grote mate van bovenaf, in dit geval door een stedelijke elite, werd bepaald.

[3] Coornhert als symbool voor tolerantie
Vanuit Erasmiaanse geest werd het politieke en religieuze denken door Coornhert en zijn medestanders in Gouda doorontwikkeld naar tolerantie jegens alle andersdenkenden. De stad werd zo een vrijplaats voor het onaangepaste woord. Deze tolerantie was niet het gevolg van onverschilligheid, maar een doelbewust beleid van de stad. De door Frijhoff gezochte onkerkelijkheid kreeg zo een ideologische basis en een gezicht (conform het pleidooi van Coornhert om de kerk vooral in jezelf te zoeken).

[4] Kerkschatten uit de Sint-Jan: het katholicisme werd niet weggevaagd
De politieke elite was wars van gewetensdwang. Een streven om zoveel mogelijk burgers te verenigen onder één dak verdroeg zich niet met scherpslijperij. Tolerantie gold ook tegenover rooms-katholieken; zij werden alleen met zachte hand aangespoord om in Sint-Jan te blijven. Kloosters stierven langzaam en met zachte hand uit..

[5] Het remonstrantse poortgebouwtje; laatste restant van Gouda als hét remonstrantse bolwerk van Nederland
Een volgende logische stap was Gouda’s keuze voor de remonstrantie; de stad ontwikkelde zich tot voornaamste bolwerk van remonstranten, dat prins Maurits pas als laatste durfde te slechten. In de woorden van de zegepralende contraremonstranten werd daarmee “het rattennest en de drekwagen van alle ketterijen” verdelgd.

[6] De Stationskerk van de Gereformeerde Gemeente als symbool voor Gouda als conservatief gereformeerd bolwerk
De ‘stadsgreep’ van de Oranjes in 1618 maakte Gouda met geweld gereformeerd. Het gevolg hiervan was verzwaring van de theologie en vervolgingen van katholieken en andere kerken. De klopjachten van de baljuws Cloots en Wolff werden legendarisch in Holland. De massa keerde geleidelijk terug in de Sint-Jan, want weinigen voelden voor een clandestien en opgejaagd bestaan. Gouda raakte daarmee in behoudend calvinistisch vaarwater tot op de dag van vandaag.

[7] De kleine Lutherse Kerk staat model voor de geringe aanhang voor kleinere kerken in Gouda
Lutheranen en doopsgezinden werd nu ook vervolgd. Zij hadden echter van meet af aan weinig aanhang in Gouda, hetgeen een uitvloeisel was van het stedelijke streven naar een brede volkskerk.

[8] De Oud-Katholieke Kerk: ook de katholieken in Gouda kiezen voor het grote getal
Strijd tussen seculiere en reguliere geestelijkheid woedde ook in alle hevigheid in Gouda. Ook hier ging aanvankelijk een fors deel van de parochianen (twee staties) mee met het schisma dat de oud-katholieke kerk bracht, maar vrijwel iedereen keerde uiteenlijk terug in de schoot van de Roomse moederkerk.

Aan de hand van de nu getoonde dia’s heb ik proberen te illustreren dat het geloofsleven in Gouda in de vroegmoderne tijd een voor Holland bijzondere ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ik heb ook geprobeerd dat weer te geven met de titel van mijn hoofdstuk in de stadsgeschiedenis: Van ketternest tot bolwerk van rechtzinnigheid. Eerst liep de stad voorop in het tolereren en accepteren van afwijkende opvattingen, daarna werd het geloofsleven gedomineerd door kerken en stromingen die wars waren van vrijzinnigheid en vernieuwing.
Met dit beeld lijkt Gouda in zekere zin het omgekeerde beeld te zien te geven dan het gewest Holland in zijn geheel. Want hoe zit het nu met Holland? Aan het eind van deze lezing wil ik proberen een kort antwoord op deze vraag te geven.

Kenmerkende aspecten van de Hollandse kerkgeschiedenis:
– Vroeg begin van de Reformatie (1572 en 1578 Amsterdam)
– Dominantie van de steden en geringe invloed van de adel
– Orthodoxie leek aanvankelijk de overhand te hebben: remonstranten delfden het onderspit (zoals Gouda tot zijn schade moest ervaren)
– Synode van Dordrecht een Pyrrusoverwinning
– Tolerantie oprecht of financieel uitgebuit
– Religieuze veelkleurigheid
– Grote katholieke gemeenschap (met grote verschillen)
– Veel doopsgezinden in Noord-Holland, weinig in het Zuiden en vrijwel geen enkele in Gouda
– Handelskerken
– Vroege twijfels, Verlichting en ontkerkelijking

Het weergeven van de eigenheid van de Hollandse kerkgeschiedenis blijft echter steken in deze toch vrij algemene karakteristieken, waarbij het specifiek Hollandse vaag blijft en in elk geval maar in beperkte mate overeenkomst met het beeld van Gouda. In dat opzicht is Gouda dan ook een weinig Hollandse stad. Tegelijk teken ik daarbij aan dat het in het algemeen veel makkelijker is gebleken de eigenheid van Gouda te ontdekken dan die van Holland. Een voorname reden is dat Gouda een ook door de bevolking en stadsbestuur ervaren eenheid was. Bij Holland ontbrak dit identiteitsbesef; er bestond wel een Gouwenaar, maar niemand voelde zichzelf Hollander. De Hollander bestond slechts in de ogen van de inwoners van de andere provincies. De Goudse stadsgeschiedenis kon hierdoor wel uit de verf komen. Ondanks alle inspanningen van de auteurs en redacteuren bleef het beeld van Holland flets.

Dit bericht is geplaatst in Lezingen. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.